Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum\]. Bij zijn eerste asielaanvraag stelde hij de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Naderhand stelt hij de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Overname uit strafrechtelijke detentie
2. Eiser stelt dat hij tot en met 13 mei 2023 strafrechtelijk gedetineerd had moeten zitten. Hij is daarom te vroeg vreemdelingrechtelijk overgenomen.
3. Blijkens het bewijs van ontslag van 18 mei 2023 duurde de strafrechtelijke detentie van eiser tot en met 13 mei 2023. Uit het proces-verbaal ophouding en onderzoek van 13 mei 2023 volgt dat eiser op die datum om 08:00 uur is overgenomen en aansluitend is opgehouden. Dit betekent dat eiser op 13 mei 2023 ook strafrechtelijk gedetineerd heeft gezeten en hij niet te vroeg is overgenomen.
4. Eiser voert aan dat er geen rechtsgeldig terugkeerbesluit aan de maatregel ten grondslag ligt. Het terugkeerbesluit vermeldt Marokko als land van terugkeer, terwijl eiser stelt uit Algerije te komen. De maatregel is dan ook onrechtmatig. Ook stelt eiser dat verweerder hem ten onrechte niet heeft geclaimd bij de Italiaanse autoriteiten op grond van de Dublinverordening.Zijn kind verblijft in Italië en hij heeft daar een gezinsband mee.
5. Eiser heeft sinds zijn aankomst in Nederland verklaard de Marokkaanse nationaliteit te bezitten. Verweerder gaat hier daarom terecht van uit. Het is aan eiser om aan te tonen dat hij toch de Algerijnse nationaliteit bezit. In het terugkeerbesluit van 18 november 2022 is dan ook terecht Marokko als land van terugkeer opgenomen. Nu het terugkeerbesluit rechtsgeldig is bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring hier niet op gebaseerd mocht worden. Ook is de Dublinverordening niet op eiser van toepassing enkel omdat hij een gestelde gezinsband heeft met zijn kind in Italië. Nu vaststaat dat op eiser een vertrekplicht rust en hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, is verweerder op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware grondenvermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte grondenvermeld dat eiser:
- 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;- 4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;- 4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
7. Verweerder heeft ter zitting de lichte grond 4e laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel ten grondslag ligt.
8. Eiser betwist alle zware en lichte aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden. De zware grond 3a wordt hem ten onrechte tegengeworpen omdat hij een asielzoeker is. Ten aanzien van de zware grond 3c voert eiser aan dat het terugkeerbesluit niet rechtsgeldig is.
9. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware gronden 3a en 3c volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet.Eiser beschikt niet over identificerende documenten of een visum, wat betekent dat hij Nederland in eerste instantie op illegale wijze is ingereisd. De zware grond 3a is daarmee feitelijk juist. Zoals eerder overwogen ligt er een geldig terugkeerbesluit aan de maatregel ten grondslag. Eiser heeft geen gevolg gegeven aan dit besluit. De zware grond 3c is ook feitelijk juist. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Een risico op onttrekking aan het toezicht is daarmee gegeven. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de zware en lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
10. Eiser meent dat verweerder ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast. Hij heeft neven in Amsterdam en zijn gezondheidssituatie is verslechterd.
11. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel, zoals een meldplicht, doeltreffend is om dit risico te ondervangen. Daarnaast heeft eiser tijdens het gehoor verklaard geen contact te hebben met zijn familieleden in Nederland. Indien dit wel het geval is, dient hij dit aan te tonen. Daargelaten dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn gezondheidsproblemen, heeft verweerder er terecht op gewezen dat de gezondheidszorg in het detentiecentrum gelijk is aan de zorg in de vrije maatschappij. Niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onevenredig bezwarend maken.
Voortvarend handelen en zicht op uitzetting
12. Eiser stelt dat verweerder de LP-aanvraag bij de verkeerde autoriteiten heeft ingediend. Hij stelt immers de Algerijnse nationaliteit te hebben. Eiser is daarom van mening dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Daarbij komt ook dat er geen zicht op uitzetting is.
13. Zoals eerder overwogen gaat verweerder terecht uit van de Marokkaanse nationaliteit, wat maakt dat de LP-aanvraag ook terecht is ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Deze LP-aanvraag is al opgestart voor de maatregel van bewaring is opgelegd aan eiser, namelijk op 1 februari 2023. Op 3 februari 2023 is de aanvraag ingediend bij het Marokkaanse consulaat. Verweerder heeft zeven maal schriftelijk gerappelleerd over de aanvraag voor een LP bij de Marokkaanse autoriteiten, meest recentelijk op 17 mei 2023. Op diezelfde dag is ook het vierde vertrekgesprek met eiser gevoerd. Van belang is dat verweerder afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten en dat uit de vertrekgesprekken niet is gebleken van enige medewerking van eiser om het proces te versnellen. Door wisselend te verklaren over zijn gestelde nationaliteit en het beschikken over identificerende documenten frustreert eiser zijn uitzetting. Gelet op de verrichte uitzettingshandelingen is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Ook is het de rechtbank niet gebleken van aanknopingspunten voor de conclusie dat zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt.
14. Het detentiecentrum Rotterdam hanteert volgens eiser een strikt bewaringsregime dat gelijk staat aan strafrechtelijke detentie. Eiser voert daarom aan dat de bewaring niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
15. De Afdelingheeft bij uitspraak van 21 juli 2022geoordeeld dat het detentiecentrum Rotterdam kan worden aangemerkt als een inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Bovendien kan de bewaringsrechter volgens de Afdeling niet oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het detentiecentrum waar de vreemdeling in bewaring is gesteld.Daarvoor staan andere rechtsmiddelen open. De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak tot een ander oordeel te komen.
16. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
17. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.