In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 7 maart 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat eiser terecht in beroep is gegaan, omdat de staatssecretaris niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden heeft beslist op de aanvraag, die dateert van 22 mei 2020. Eiser heeft de staatssecretaris op 22 december 2023 in gebreke gesteld, waarna de termijn van zes maanden was verstreken.
De rechtbank verwijst naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die bepaalt dat in asielzaken geen rechterlijke dwangsom kan worden opgelegd. Echter, eerdere uitspraken van de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hebben deze bepaling onverbindend verklaard, waardoor de rechtbank nu wel een dwangsom kan opleggen. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond is, en legt de staatssecretaris een beslistermijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
De rechtbank concludeert dat eiser recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die door de staatssecretaris moet worden betaald. De totale vergoeding bedraagt € 875, aangezien de zaak als lichtgewicht wordt beschouwd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.