ECLI:NL:RBDHA:2024:4031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
NL24.1990
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake niet tijdig beslissen op asielaanvraag en oplegging van dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 7 maart 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat eiser terecht in beroep is gegaan, omdat de staatssecretaris niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden heeft beslist op de aanvraag, die dateert van 22 mei 2020. Eiser heeft de staatssecretaris op 22 december 2023 in gebreke gesteld, waarna de termijn van zes maanden was verstreken.

De rechtbank verwijst naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die bepaalt dat in asielzaken geen rechterlijke dwangsom kan worden opgelegd. Echter, eerdere uitspraken van de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hebben deze bepaling onverbindend verklaard, waardoor de rechtbank nu wel een dwangsom kan opleggen. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond is, en legt de staatssecretaris een beslistermijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.

De rechtbank concludeert dat eiser recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die door de staatssecretaris moet worden betaald. De totale vergoeding bedraagt € 875, aangezien de zaak als lichtgewicht wordt beschouwd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1990

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Pals),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
2.1.
Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND bepaald dat artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a (waarin de artikelen 8:55c en 8:55d staan) en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Dit artikel sluit dus uit dat in een asielzaak een rechterlijke dwangsom wordt opgelegd en een bestuurlijke dwangsom wordt verbeurd.
2.2.
In de uitspraak van 24 maart 2022 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarin is bepaald dat de rechtbank de staatssecretaris geen rechterlijke dwangsom kan opleggen als hij te laat beslist op een aanvraag om het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onverbindend verklaard wegens strijd met artikel 47 van het EU-Handvest. [2] In haar uitspraak van 30 november 2022 is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) tot hetzelfde oordeel gekomen. [3] Het gevolg van dit oordeel is dat de rechtbank wel een rechterlijke dwangsom kan opleggen.
3. De rechtbank beoordeelt daarom in deze uitspraak of het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond is. Omdat zij onder 4 deze vraag bevestigend beantwoordt, legt de rechtbank de staatssecretaris onder 5.3 een beslistermijn op en legt zij onder 6 de staatssecretaris een dwangsom op.
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
4. Het beroep is ontvankelijk en gegrond. Eiser heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend op 7 januari 2021. Eiser heeft echter terecht betoogd dat moet worden uitgegaan van een aanvraagdatum van 22 mei 2020, omdat die aanvraag op grond van de Dublinverordening niet in behandeling is genomen, maar Nederland na het onherroepelijk worden van dat besluit alsnog wegens het verstrijken van de overdrachtstermijn verantwoordelijk is geworden voor die (nog niet afgeronde) asielaanvraag. [4] De staatssecretaris moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag beslissen. [5] Eiser heeft de staatssecretaris op 22 december 2023 in gebreke gesteld. Op deze datum was de beslistermijn van zes maanden verstreken, gerekend van de aanvraagdatum van 22 mei 2020. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
5. De bestuursrechter kan een termijn stellen voor het nemen van het besluit of het verrichten van een andere handeling. [6]
5.1.
De staatssecretaris verzoekt in het verweerschrift, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, [7] om aan te sluiten bij de termijn van zestien weken (het zogenoemde 8+8-wekenmodel) voor het nemen van een besluit.
5.2.
Uit het dossier blijkt dat in het geval van eiser een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden, maar dat hij nog niet gehoord is over zijn asielmotieven. In de genoemde uitspraak acht de Afdeling in een dergelijk geval het zogenoemde 8+8-wekenmodel passend. De rechtbank stelt echter vast dat in deze zaak de maximale termijn van 21 maanden uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn is verstreken. [8] In dat geval legt de rechtbank in beginsel een termijn van acht weken op om een besluit op de aanvraag te nemen, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken. [9] Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden. Daarom zal de rechtbank de staatssecretaris opdragen om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken.
5.3.
Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
6. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een dwangsom moet betalen voor elke dag waarmee de onder 5.3 genoemde termijn wordt overschreden. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100 per dag voor elke dag waarmee de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de staatssecretaris de onder 5.3 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 6 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en is verschenen op de zitting. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 875 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 24 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2641.
3.ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353.
4.ABRvS 4 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:881.
5.Dit staat in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
6.Dit volgt uit artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
7.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
8.Zie Rb. Den Haag (zp Arnhem), 6 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19148.
9.Zie Rb. Den Haag (zp Arnhem) 15 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12538.