ECLI:NL:RBDHA:2024:4007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
NL24.2818
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Kroatië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Dit is gebaseerd op het feit dat de eiser eerder in Kroatië een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 maart 2024, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Kroatië niet voldoet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Kroatië in staat is om Dublinclaimanten adequaat te behandelen. De eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat hij in Kroatië te maken heeft gehad met mishandeling of dat hij niet in staat zou zijn om een asielaanvraag in te dienen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling te nemen en dat de overdracht aan Kroatië in overeenstemming is met de Dublinverordening. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie verstrekt over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2818

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig M. Fayez. Verschenen is de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1994 en de Syrische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 8 oktober 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Kroatië verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser op 12 september 2023 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op 6 november 2023 een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] Op 18 november 2023 hebben de autoriteiten van Kroatië dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser is gedwongen zijn vingerafdrukken af te geven en is niet voldoende in de gelegenheid gesteld een asielaanvraag in te dienen. Ook heeft hij geen opvang en voorzieningen gehad. Eiser is verder mensonterend behandeld en mishandeld door de politie. Er zijn aanwijzingen dat ook Dublinclaimanten bij terugkeer het risico lopen op pushbacks. Eiser beroept zich op verschillende uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Haarlem [3] , Utrecht [4] en Rotterdam. [5] Tot slot heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij geen toepassing geeft aan artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië en dat het zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dat in zijn geval niet zo is. Eiser is daarin niet geslaagd.
5. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 [6] bevestigd dat in het geval van Kroatië wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [7] Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken hebben met pushbacks. Eisers beroepsgrond dat er aanwijzingen zijn dat ook Dublinclaimanten te maken hebben met pushbacks heeft hij niet met documenten onderbouwd. Eiser heeft bovendien verklaard dat hij vingerafdrukken heeft moeten afgeven van de politie. Daaruit blijkt niet dat eiser teruggestuurd zou worden. De rechtbank ziet gelet daarop geen aanleiding om van het oordeel van de Afdeling af te wijken.
6. De beroepsgrond van eiser dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om asiel aan te vragen en dat aan hem geen opvang en voorzieningen zijn verstrekt slaagt evenmin. Uit zijn verklaringen tijdens het aanmeldgehoor en in de zienswijze valt niet af te leiden dat eiser in Kroatië de asielprocedure heeft willen doorlopen. Eiser heeft verklaard dat hij na afname van zijn vingerafdrukken zelfstandig Kroatië heeft verlaten. Bovendien hebben de Kroatische autoriteiten de terugname van eiser geaccepteerd. Eiser zal daarom in het kader van de Dublinverordening gereguleerd worden overgedragen en eisers asielaanvraag zal in behandeling worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen. Voor zover eiser aanvoert dat hij medische behandeling behoeft vormt dat geen aanleiding om eiser niet over te dragen aan Kroatië. Kroatië heeft vergelijkbare medische behandelmogelijkheden als Nederland op grond waarvan verweerder ervan mag uit gaan dat eiser in Kroatië zo nodig medische behandeling kan ontvangen.
7. Eisers beroepsgrond dat hij is mishandeld door de politie en hij daarom niet kan worden overgedragen aan Kroatië slaagt evenmin. Verweerder heeft er in dat verband terecht op gewezen dat eiser hierover kan klagen bij de Kroatische autoriteiten of de daartoe aangewezen instanties. Eisers stelling dat hij heeft geprobeerd te klagen bij de commandant van de politie heeft hij niet onderbouwd. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij bij andere instanties dan de politie heeft geprobeerd een klacht in te dienen. Het beroep van eiser op de uitspraken van andere zittingsplaatsen leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
7. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd waarom geen toepassing wordt gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd, anders dan de omstandigheden die hiervoor al zijn beoordeeld, die maken dat overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt.
8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Van 10 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18085, van 5 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20308 en van 26 februari 2024. NL24.4438 (niet gepubliceerd).
4.Van 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2024:2325
7.Bevestigd bij uitspraak van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:288.