ECLI:NL:RBDHA:2024:352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
NL23.32701
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep inzake de opschorting van de overdrachtstermijn onder de Dublinverordening

In deze zaak stond ter discussie of de staatssecretaris de overdrachtstermijn als bedoeld in de Dublinverordening als opgeschort heeft mogen beschouwen vanwege het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening door eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de opschorting van de overdrachtstermijn, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen procesbelang heeft bij zijn beroep, omdat de staatssecretaris inmiddels heeft erkend dat de overdrachtstermijn ten onrechte is opgeschort en dat deze inmiddels is verlopen. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft wel de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50. De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga en is openbaar gemaakt op 9 januari 2024.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.32701
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. E.H.J.M. de Bonth).
Inleiding en procesverloop
De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser bij besluit van 23 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
Op 28 augustus 2023 heeft de staatssecretaris aan Zwitserland meegedeeld dat de overdracht geannuleerd wordt, omdat toepassing is gegeven aan artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening, welk artikel opschortende werking heeft.
Op 11 oktober 2023 heeft de staatssecretaris aan Zwitserland meegedeeld dat eiser op 19 oktober 2023 zal worden overgedragen.
Op 13 oktober 2023 heeft de staatssecretaris aan eiser kenbaar gemaakt dat de overdrachtstermijn is opgeschort.
Eiser heeft op 16 oktober 2023 beroep ingesteld tegen de opschorting van de overdrachtstermijn. Ook heeft eiser de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening inhoudende dat hij het beroep in Nederland mag afwachten.
Bij brief van 18 oktober 2023 heeft de staatssecretaris de rechtbank geïnformeerd dat eiser het beroep in Nederland mag afwachten, dat de overdracht is geannuleerd en dat er dus geen belang meer is bij de voorlopige voorziening. Daarbij heeft de staatssecretaris aan eiser proceskostenvergoeding aangeboden voor het indienen van de voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening op 7 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. A. Khalaf en mr. E. Berger als waarnemers voor de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Op 27 november 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, om partijen de gelegenheid te geven om te reageren op de Afdelingsuitspraken van 22 november 20231. Na
de verkregen reacties van partijen op 4 december 2023 en 6 december 2023 heeft de rechtbank het onderzoek opnieuw gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
1. Ter discussie stond tussen partijen of de staatssecretaris de overdrachtstermijn als bedoeld in de Dublinverordening als opgeschort heeft mogen beschouwen vanwege het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening door eiser. Inmiddels is dit punt van discussie opgehelderd door de uitspraken van de Afdeling van 22 november 2023 voornoemd.
2. Thans staat ter discussie of het bericht van 28 augustus 2023 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betreft en of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep. De rechtbank zal dit beoordelen aan de hand van de argumenten die partijen hebben aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Eiser heeft geen procesbelang bij zijn beroep. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het beroep ontvankelijk?
4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het opschorten van de overdrachtstermijn een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waartegen eiser beroep kan instellen bij de rechtbank.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat dit het geval is, en verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022.1
6. De staatssecretaris stelt in de reactie van 6 december 2023 dat het opschorten van de overdrachtstermijn geen besluit is, en verwijst daartoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 3 oktober 20232. Het standpunt op zitting dat dit wel zo was, berustte volgens de staatssecretaris op een ambtelijke misslag.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Het verlengen van de overdrachtstermijn is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022.3 Het opschorten van de uiterste overdrachtstermijn is naar het oordeel van de rechtbank ook een besluit, omdat dit evident op rechtsgevolg gericht is, net zoals dat een verlenging van de uiterste overdrachtstermijn - waarover het ging in de aangehaalde uitspraak- evident op rechtsgevolg is gericht.4 Eiser kon dus beroep instellen tegen het opschorten van de overdrachtstermijn. Onbestreden gesteld is dat de opschorting van 28 augustus 2023 op 13 oktober 2023 aan de gemachtigde van eiser bekend is gemaakt. Het beroep van 16 oktober 2023 is daarom tijdig ingediend.

1.ECLI:NL:RVS:2022:3630.

8. De rechtbank beoordeelt vervolgens of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep.
9. Eiser voert aan dat, hoewel de staatssecretaris in de reactie van 4 december 2023 heeft toegegeven dat de overdrachtstermijn ten onrechte is opgeschort, hij nog steeds procesbelang heeft bij het beroep. De staatssecretaris heeft namelijk geen proceskostenvergoeding aangeboden. Verder is het opschortingsbesluit nog niet door de staatssecretaris ingetrokken of door de rechtbank vernietigd. Ook blijkt uit de reactie dat de staatssecretaris eiser niet zonder meer opneemt in de nationale procedure, maar hem enkel uitnodigt om een nieuwe asielaanvraag in te dienen. Ook vanwege dit punt heeft eiser procesbelang. Eiser verwijst hiertoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 11 juli 20235.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals de Afdeling in onder meer haar uitspraak van 4 februari 20156 heeft geoordeeld, geeft de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Indien, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat tot een proceskostenveroordeling over te gaan, geen belang meer bestaat bij een beoordeling van de zaak, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dat de staatssecretaris in de reactie van 4 december 2023 geen proceskostenvergoeding heeft aangeboden is dus op zichzelf onvoldoende om procesbelang aan te nemen.
Verder stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris in de reactie van 4 december 2023 heeft erkend dat de overdrachtstermijn, gezien de Afdelingsuitspraken van 22 november 2023, ten onrechte is opgeschort en dat de overdrachtstermijn inmiddels is verlopen. De staatssecretaris heeft daarbij ook aangegeven dat dit betekent dat eiser niet zal worden overgedragen naar Zwitserland en dat eiser zal worden uitgenodigd om een nieuwe asielaanvraag in te dienen. De rechtbank leidt hieruit af dat het opschortingsbesluit is uitgewerkt. De omstandigheid dat dit besluit niet is ingetrokken of vernietigd levert dus geen procesbelang op.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat eiser volgens de staatssecretaris een nieuwe asielaanvraag moet indienen ook geen reden om procesbelang aan te nemen. De staatssecretaris heeft immers erkend verantwoordelijk te zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. Verder kan eiser als hij de nieuwe aanvraag heeft gedaan en hem een vergunning zou worden verleend, de ingangsdatum van zijn vergunning in die procedure aanvechten. Daarvoor is geen plaats in de Dublinprocedure waarin het enkel gaat om de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Nu eiser geen procesbelang heeft, is het beroep niet-ontvankelijk.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
12. De rechtbank ziet wel aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in door eiser gemaakte proceskosten, omdat de staatssecretaris tijdens de beroepsprocedure telkens gewijzigde standpunten heeft ingenomen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende

5.ECLI:NL:RBDHA:2023:10047.

rechtsbijstand vast op €2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0.5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 januari 2024
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.