Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser] eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
14. Voor het standpunt van verweerder dat in de situatie dat de feitelijke overdracht niet tijdig heeft plaatsgevonden, een nieuwe asielaanvraag moet worden ingediend die dan moet worden behandeld als ware sprake is van een eerste asielaanvraag bestaat geen rechtsgrond. Het gevolg van dit beleid van verweerder is immers dat de datum van deze nieuwe asielaanvraag, indien tot inwilliging wordt overgegaan, de ingangsdatum van de verblijfsvergunning is. De rechtbank acht dit beleid van verweerder onverenigbaar met de Dublinverordening en motiveert dit als volgt.
15. De Dublinverordening bepaalt (in artikel 3) dat slechts één lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming en verschaft in hoofdstuk III criteria op grond waarvan dient te worden vastgesteld welke lidstaat dit is. De Dublinverordening voorziet overigens in een bevoegdheid voor de lidstaat die moet nagaan welke lidstaat verantwoordelijk is, om de behandeling van het verzoek om internationale bescherming onverplicht aan zich te trekken. Indien geen gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid maar de derdelander niet binnen de, al dan niet verlengde, overdrachtstermijn wordt overgedragen, wordt de lidstaat die moet nagaan welke lidstaat verantwoordelijk is (op grond van artikel 29, tweede lid), alsnog zelf verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. De Dublinverordening bepaalt dus welke lidstaat verantwoordelijk is voor die ene asielaanvraag en wanneer en in welke omstandigheden die verantwoordelijkheid komt te vervallen en/of overgaat op een andere lidstaat. Doordat eiser niet (tijdig) is overgedragen, is de verantwoordelijkheid voor de behandeling van zijn asielaanvraag dus weer naar verweerder verschoven.
16. De Dublinverordening regelt niet alleen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, maar bevat ook termijnen waarbinnen onder meer de in het overdrachtsbesluit bedoelde overdracht moet worden geëffectueerd. De ratio van deze korte termijnen is dat snel duidelijk wordt welke lidstaat verantwoordelijk is voor het behandelen van het verzoek om internationale bescherming, zodat dat verzoek ook spoedig na ommekomst van die termijnen inhoudelijk kan worden behandeld en de verantwoordelijke lidstaat de beschermingsbehoefte van de derdelander onderzoekt. Het is, naar het oordeel van de rechtbank, onverenigbaar met de strekking en juist dit uitgangspunt van de Dublinverordening als het niet (kunnen) overdragen binnen de uiterste overdrachtstermijn tot vertraging van de procedure leidt doordat een lidstaat vereist dat eerst nogmaals een asielwens wordt geuit en nogmaals een asielverzoek moet worden gedaan. De bepaling dat de eerste lidstaat (weer) verantwoordelijk wordt, impliceert dat dit betrekking heeft op verantwoordelijkheid van diezelfde, reeds eerder ingediende, asielaanvraag. Een andere uitleg van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, doet ernstig afbreuk aan de waarborgen voor de vreemdeling dat niet alleen snel duidelijk wordt welke lidstaat zijn asielaanvraag gaat behandelen maar ook dat dit spoedig geschiedt na de, eventueel hernieuwde, verantwoordelijkheidsvaststelling en dat de asielaanvraag die (reeds) is ingediend ook daadwerkelijk inhoudelijk wordt behandeld en beoordeeld.
17. De Dublinverordening regelt dus de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag die in de verzoekende lidstaat -reeds- is ingediend. Het niet tijdig binnen de overdrachtstermijn overdragen van eiser betekent dat Italië verantwoordelijk was voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser totdat de overdrachtstermijn was verstreken. Verweerder is na het “ongebruikt” verstrijken van de overdrachtstermijn op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening alsnog zelf verantwoordelijk geworden voor de in Nederland reeds ingediende asielaanvraag van eiser. Dat het om die reeds ingediende aanvraag gaat, en niet om een hernieuwde aanvraag, baseert de rechtbank op artikel 18 van de Dublinverordening.
18. De Dublinverordening bevat geen specifieke bepalingen die de situatie regelen die ontstaat nadat de verzoekende lidstaat na het verstrijken van de overdrachtstermijn (weer) de verantwoordelijke lidstaat wordt. De Dublinverordening vermeldt enkel dat de met de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat belaste lidstaat verantwoordelijk wordt als de overdracht niet tijdig heeft plaatsgevonden. Dat is ook logisch omdat de Dublinverordening alleen voorziet in bepalingen om die verantwoordelijke lidstaat te bepalen en niet voorziet in de procedure hoe die lidstaat vervolgens na de verschuiving van de verantwoordelijkheid de betreffende asielaanvraag moet behandelen.
19. De beslissing tot het niet in behandeling nemen en dus het overdrachtsbesluit, is genomen vóórdat verweerder verantwoordelijk werd voor de behandeling van de aanvraag. Verweerder kan dus eenvoudigweg niet aan deze verantwoordelijkheid om de asielaanvraag te behandelen hebben voldaan voordat is komen vast te staan dat de overdracht niet tijdig heeft plaatsgevonden. Verweerder was op grond van de Dublinverordening aanvankelijk enkel belast met de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat en is pas na het ongebruikt verstrijken van de overdrachtstermijn zelf alsnog de verantwoordelijke lidstaat geworden. Het voor het verstrijken van de overdrachtstermijn genomen besluit tot niet in behandeling nemen kán dan ook niet worden beschouwd als het beslissen op de asielaanvraag uit hoofde van de -hernieuwde- verantwoordelijkheidsvaststelling die eerst na het verstrijken van de overdrachtstermijn heeft plaatsgevonden.
20. De omstandigheid dat verweerder eiser niet binnen de toepasselijke overdrachtstermijn heeft overgedragen aan Italië, betekent niet dat verweerder zijn besluit op de eerste asielaanvraag moet terugnemen en dat hoeft ook niet. Doordat Italië weliswaar tot het verstrijken van de overdrachtstermijn verantwoordelijk is geweest voor de behandeling van de asielaanvraag, maar deze verantwoordelijkheid na het ongebruikt verstrijken van de overdrachtstermijn is verschoven naar Nederland, komt aan dit eerdere (overdrachts-)besluit evenwel geen betekenis meer toe. Italië is niet langer verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag en dit besluit behelst ook niet langer een bevoegdheid voor verweerder om eiser over te dragen. Het overdrachtsbesluit is als het ware uitgewerkt. Dit brengt mee dat verweerder alsnog en vanaf dat moment zelf verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank overweegt dat dit overdrachtsbesluit niet nietig is omdat Italië op grond van dit besluit vanaf de totstandkoming van het claimakkoord tot het verstrijken van de overdrachtstermijn verantwoordelijk is geweest voor de behandeling van de asielaanvraag. Het besluit kan om die reden ook niet worden vernietigd.
21. Dat het besluit in rechte vast staat betekent (niet méér dan) dat op het moment van de uitspraak van 16 maart 2022 van de rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, op grond van de toen bekende feiten en omstandigheden het overdrachtsbesluit rechtmatig was en dus op dat moment Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser7. Verweerder is op grond van dit overdrachtsbesluit, nadat de rechter dit besluit had getoetst, gedurende de gehele overdrachtstermijn bevoegd geweest om eiser over te dragen aan Italië. De feitelijke overdracht heeft niet plaatsgevonden. Door het verstrijken van de overdrachtstermijn is de verantwoordelijkheid van Italië komen te vervallen en is Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De formele rechtskracht van het overdrachtsbesluit is in die zin beperkt omdat door de verschuiving van de verantwoordelijkheid, verweerder alsnog het reeds ingediende verzoek om internationale bescherming van eiser moet behandelen. De Dublinverordening maakt bij deze verantwoordelijkheidsbepaling overigens geen onderscheid naar gelang de oorzaak van het niet tijdig hebben overgedragen. Dus ongeacht of eiser de overdracht heeft gefrustreerd of niet, is door het feitelijk verstrijken van de termijn de verantwoordelijkheid om de op 22 september 2021 in Nederland ingediende asielaanvraag te behandelen verschoven. Het opdragen om een nieuwe aanvraag in te dienen als de verantwoordelijkheid om de aanvraag inhoudelijk te behandelen weer verschuift omdat de overdracht niet is geëffectueerd, is immers in de Dublinverordening niet benoemd als “sanctie” voor het frustreren van de overdracht. Indien een derdelander een verzoek om internationale bescherming indient, dan dient in beginsel ook inhoudelijk te worden onderzocht bescherming moet worden geboden. Hooguit kan verweerder de derdelander verzoeken om aan te geven of hij zijn reeds eerder ingediende aanvraag handhaaft. Als datum van indienen van de asielaanvraag kan dan echter niet deze bevestiging dat de reeds eerder ingediende aanvraag wordt gehandhaafd worden aangemerkt.
22. De rechtbank realiseert zich dat deze uitleg van de Dublinverordening enige spanning geeft met de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er wordt in deze uitleg immers tweemaal beslist op dezelfde aanvraag omdat het overdrachtsbesluit niet van rechtswege komt te vervallen. De eerste keer is de aanvraag niet in behandeling genomen en na het verantwoordelijk worden voor de behandeling van de aanvraag dient verweerder alsnog inhoudelijk te beslissen op de eerste asielaanvraag. Hoewel niet tweemaal inhoudelijk wordt beslist op dezelfde asielaanvraag, voorziet de nationale regelgeving niet in deze mogelijkheid indien het overdrachtsbesluit niet is vernietigd en niet wordt ingetrokken of teruggenomen na een heroverweging. De Dublinverordening bevat evenwel geen enkele indicatie dat het toepassen van de bepalingen van de Dublinverordening tot gevolg kan en mag hebben dat uiteindelijk niet inhoudelijk wordt beslist op het verzoek om internationale bescherming omdat de lidstaat de feitelijke overdracht niet binnen de daartoe gestelde uiterste termijn heeft geëffectueerd. De Dublinverordening bepaalt ook niet dat indien de feitelijke overdracht niet binnen de toepasselijke termijn is of kan worden geëffectueerd, de verzoekende lidstaat de verzoeker in de gelegenheid moet stellen om een nieuwe aanvraag in te dienen alvorens “het verzoek om internationale bescherming” inhoudelijk te behandelen. De Dublinverordening bepaalt namelijk welke lidstaat verantwoordelijk is voor de reeds ingediende aanvraag. Dit betekent dat in de situatie zoals hier aan de orde, de algemene procedurele regels zoals bepaald in de Awb, moeten worden uitgelegd met in achtneming van de Dublinverordening en, indien dit niet mogelijk is, en deze nationale procedurele regels onverenigbaar zijn met de bewoordingen, strekking en ratio van de Dublinverordening, buiten toepassing moeten worden gelaten.
23. Dat aan de lidstaten de bevoegdheid toekomt om de asielprocedure in te richten, betekent niet dat de Dublinverordening geen betekenis meer heeft in de situatie dat de met de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat belaste lidstaat alsnog zelf verantwoordelijk wordt en daarmee “de Dublinprocedure” eindigt. De Dublinverordening beoogt een snelle vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. Dit impliceert ook dat als Nederland uiteindelijk de verantwoordelijke lidstaat wordt, het reeds gedane verzoek om internationale bescherming spoedig wordt behandeld. Het kan ook gelet hierop niet de bedoeling zijn dat een reeds ingediende asielaanvraag, doordat de verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke beoordeling verschuift naar een andere lidstaat door het niet tijdig effectueren van een overdrachtsbesluit, eenvoudigweg niet inhoudelijk wordt behandeld.
24. De bevoegdheid om een asielaanvraag niet inhoudelijk te behandelen bestaat alleen als en zolang een andere lidstaat daarvoor verantwoordelijk is en dan ook in staat is die aanvraag te behandelen en daartoe overgaat. Italië heeft de aanvraag niet kunnen behandelen omdat eiser niet is overgedragen. Het beleid van verweerder leidt tot de situatie dat de eerste asielaanvraag van eiser nimmer is en nimmer inhoudelijk zal worden behandeld enkel door een verschuiving van de verantwoordelijk voor die behandeling. Een overdrachtsbesluit is immers geen inhoudelijke behandeling, maar nu juist een beluit tot het niet in behandeling nemen van het verzoek om internationale bescherming. De rechtbank acht dit onverenigbaar met de strekking van de Dublinverordening en de waarborg dat snel duidelijkheid wordt geboden over de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Ook dit uitgangspunt verhoudt zich niet met het vereisen dat wederom een asielaanvraag moet worden ingediend. Eiser is nimmer in staat gesteld om zijn eerste asielaanvraag toe te lichten in een persoonlijk onderhoud. De rechtbank wijst in de kader ook op de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3504) waarin is geoordeeld dat een opvolgende asielaanvraag die eerder niet in behandeling is genomen vanwege de Dublinverordening niet met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb niet in behandeling kan worden genomen. Het niet in behandeling nemen van de eerdere asielaanvraag is geen afwijzend besluit, omdat dit niet strekt tot inhoudelijke beoordeling van die aanvraag. Daarmee wordt dus niet een besluit van gelijke strekking beoordeeld.
25. Het standpunt van verweerder dat eiser een “opvolgende” aanvraag moet indienen is voorts weinig begrijpelijk. Een derdelander kan immers een opvolgende aanvraag indienen als een eerdere aanvraag -na een inhoudelijke beoordeling- is afgewezen en dient dan nieuwe elementen en bevindingen aan te dragen om zijn behoefte aan internationale bescherming alsnog aannemelijk te maken. Dit verhoudt zich niet met een situatie als de onderhavige, omdat eiser zijn eerste aanvraag in het geheel niet heeft kunnen toelichten in een persoonlijk onderhoud en heeft kunnen ondersteunen met elementen en bevindingen. Het vereisen dat eiser dan een opvolgende aanvraag moet indienen terwijl er nog geen eerdere inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden van de asielmotieven én verweerder de termijn voor overdracht aan de voor het asielverzoek verantwoordelijk lidstaat heeft laten verlopen zonder feitelijke overdracht te realiseren, is dan ook niet houdbaar.
26. De eerder genoemde bepalingen uit de Dublinverordening impliceren dat de asielaanvraag op enig moment ook daadwerkelijk wordt behandeld zolang de derdelander die asielaanvraag niet impliciet of expliciet intrekt en een behandeling en beoordeling van zijn verzoek wenst. Eiser heeft zijn op 22 september 2021 ingediende asielaanvraag niet ingetrokken en heeft enkel een nieuwe aanvraag ingediend omdat verweerder stelt dat hij daartoe is verplicht.
27. De Dublinverordening bevat dus geen onderbouwing voor het door verweerder bepaalde beleid. Het beleid van verweerder dat de verzoeker om internationale bescherming die niet tijdig wordt overgedragen een nieuwe aanvraag moet indienen die als eerste aanvraag wordt behandeld (en in geval van inwilliging bepalend is voor de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning) is, naar het oordeel van de rechtbank, in strijd met de bewoordingen, strekking en uitgangspunten van de Dublinverordening.
de inhoudelijke behandelingvan het verzoek indien deze lidstaat een andere lidstaat hiervoor verantwoordelijk acht. Een claimakkoord tussen deze twee lidstaten bevestigt de verantwoordelijkheid van een andere lidstaat dan de lidstaat waar het verzoek is ingediend. De buiten behandeling stelling is dan rechtens juist omdat uit de Dublinverordening volgt dat slechts één lidstaat verantwoordelijk is voor de (inhoudelijke) behandeling van het ingediende verzoek. Deze vastgestelde verantwoordelijkheid geldt zolang de overdrachtstermijn loopt. De overdrachtstermijn eindigt door de overdracht van de betreffende vreemdeling of door het verlopen van de al dan niet verlengde uiterste overdrachtstermijn. Indien de overdrachtstermijn eindigt en deze omstandigheid niet is gelegen in de overdracht, maar in het enkele feitelijk verstrijken van de termijn, wordt de lidstaat die moest bepalen welke lidstaat verantwoordelijk was, weer verantwoordelijk voor de behandeling van de aanvraag. Zoals besproken ter zitting neemt de rechtbank niet aan dat na het verstrijken van de termijn een nieuwe verantwoordelijkheidsvaststelling plaatsvindt die tevens een nieuwe start van een asielprocedure is die zou meebrengen dat een (nieuwe) asielaanvraag moet worden ingediend. De rechtbank legt de ratio en strekking van de Dublinverordening zo uit dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het reeds ingediende verzoek, die gedurende de overdrachtstermijn op de andere lidstaat rustte, weer terugschuift naar de lidstaat waar het verzoek reeds is ingediend. Naar nationaal recht is het in rechte vast komen te staan van een overdrachtsbesluit het einde van een procedure. De Dublinprocedure eindigt echter in omstandigheden als hier aan de orde pas na de definitieve vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. De Dublinprocedure eindigt met de vaststelling dat Nederland de verantwoordelijke lidstaat wordt. In de Dublinprocedure is het overdrachtsbesluit de laatste fase als dit besluit wordt geëffectueerd door de feitelijke overdracht. Indien de feitelijke overdracht niet plaatsvindt is het overdrachtsbesluit als het ware een tussenfase en verliest het zijn werking en rechtsgevolgen omdat de overdracht niet langer kan plaatsvinden. Omdat de Dublinprocedure doorloopt totdat definitief komt vast te staan dat de lidstaat waarin het verzoek is ingediend, is een uitleg dat, vanwege het einde in de nationale procedure vereisen dat een nieuwe aanvraag moet worden ingediend, niet in overeenstemming met de strekking van de Dublinprocedure. Voor zover verweerder ter zitting heeft betoogd dat het de lidstaten vrijstaat om te bepalen of het lopende verzoek om bescherming wordt afgerond of de verzoeker in staat moet worden gesteld om een nieuw verzoek, dat wordt behandeld als een eerste verzoek, in te dienen, overweegt de rechtbank dat dit niet tot een andere beoordeling leidt omdat deze bepalingen geen verband houden met de specifieke situatie dat de feitelijke overdracht niet plaatsvindt. De verwijzing van verweerder naar artikel 33, eerste lid, van de Procedurerichtlijn maakt dit ook niet anders. Ook deze bepaling heeft geen betrekking op de situatie dat de buiten behandeling-stelling, tevens overdrachtsbesluit, zijn rechtsgevolgen verliest doordat de feitelijke overdracht niet plaatsvindt binnen de daartoe maximaal gestelde termijn.