ECLI:NL:RBDHA:2023:15141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.8053 en NL23.8058
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beroepen tegen de brieven van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake de overdrachtsdatum van asielaanvragen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers tegen de brieven van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 10 en 15 maart 2023, waarin werd meegedeeld dat de uiterste overdrachtsdatum voor hun asielaanvragen niet was verstreken. De rechtbank heeft de beroepen op 22 september 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eisers als verweerder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de brieven geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze niet gericht zijn op rechtsgevolg. De rechtbank is daarom onbevoegd om kennis te nemen van de beroepen en komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van eisers.

Eisers hadden eerder asielaanvragen ingediend, die door verweerder niet in behandeling waren genomen op basis van de verantwoordelijkheid van Italië. De rechtbank Utrecht had eerder de besluiten van verweerder vernietigd en verweerder opgedragen om nieuwe besluiten te nemen. De rechtbank legt uit dat de brieven van 10 en 15 maart 2023 enkel mededelingen zijn over de status van de overdrachtstermijn, die door een eerdere voorlopige voorziening was opgeschort. De rechtbank benadrukt dat het rechtsgevolg voortvloeit uit de beslissing van de Afdeling en niet uit de mededeling van verweerder.

De rechtbank concludeert dat de brieven niet als besluiten kunnen worden aangemerkt en dat eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen. De uitspraak is gedaan door rechter E. Hoekstra, in aanwezigheid van griffier C.L.M. Celie, en is openbaar gemaakt. Partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8053, NL23.8058

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] en [eiser], eisers

V-nummers: [nummer] en [nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de brieven van verweerder van 10 maart 2023 en 15 maart 2023 waarin verweerder heeft medegedeeld dat de uiterste overdrachtsdatum niet is verstreken.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt eerst of sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb [1] .
3. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een besluit en dat zij daarom onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep. Dat betekent dat de rechtbank de zaken van eisers niet inhoudelijk beoordeelt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan het beroep vooraf ging
4. Eisers hebben op 26 mei 2022 asielaanvragen ingediend. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers bij afzonderlijke besluiten van 15 december 2022 niet in behandeling genomen, omdat Italië daarvoor verantwoordelijk zou zijn. Deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft bij uitspraak van 13 januari 2023 [2] de beroepen van eisers
gegrond verklaard, de besluiten van 15 december 2022 vernietigd en verweerder opgedragen om binnen vier weken nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen. De voorzieningenrechter heeft op dezelfde dag de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen [3] . Verweerder heeft hoger beroep ingesteld bij de Afdeling [4] en de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft op 2 februari 2023 [5] de voorlopige voorziening getroffen dat verweerder geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Verweerder heeft bij brief van 8 februari 2023 de Italiaanse autoriteiten bericht dat eisers niet kunnen worden overgedragen, omdat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. Verweerder heeft het hoger beroep op 9 mei 2023 ingetrokken.
5. Eisers hebben bij brieven van 8 maart 2023 verweerder verzocht om hen op te nemen in de nationale procedure, omdat de uiterste overdrachtsdatum volgens hen is verstreken op 6 maart 2023.
6. Verweerder heeft met de brieven van 10 maart 2023 en 15 maart 2023 medegedeeld dat de uiterste overdrachtsdatum niet is verstreken. Verweerder wijst erop dat de voorzieningenrechter van de Afdeling op 2 februari 2023 een voorlopige voorziening heeft getroffen waaruit volgt dat de overdrachtstermijn, vanaf die datum, is opgeschort totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat met de intrekking van het hoger beroep op 9 mei 2023 een nieuwe overdrachtstermijn van 6 maanden is aangevangen die loopt tot
9 november 2023.
Zijn de brieven van 10 maart 2023 en 15 maart 2023 besluiten?
7. Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Zoals volgt uit de rechtspraak van de Afdeling van 15 april 2020 [6] , wordt met een rechtshandeling in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb een handeling gericht op rechtsgevolg bedoeld. Rechtsgevolg is het vaststellen, wijzigen of opheffen van een rechtsverhouding, zoals rechten, aanspraken, verplichtingen, een bevoegdheid of een status.
De Afdeling heeft op 14 december 2022 [7] geoordeeld dat het verlengen van de overdrachtstermijn een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, omdat de verlenging evident op rechtsgevolg is gericht.
8. De rechtbank is van oordeel dat de brieven van 10 maart 2023 en 15 maart 2023 geen besluiten zijn als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, omdat deze niet zijn gericht op rechtsgevolg. De brieven bevatten enkel de mededeling dat de toewijzing van de voorlopige voorziening door de Afdeling volgens verweerder heeft geleid tot opschorting van de overdrachtstermijn. Dat (eventuele) rechtsgevolg vloeit dus voort uit de toewijzing van de voorlopige voorziening en niet uit de mededeling van verweerder daarover. [8]
De rechtbank volgt eisers niet in het betoog dat hun situatie gelijk is aan de situatie die zich voordeed in de Afdelingsuitspraak van 14 december 2022. In de zaak die voorlag bij de Afdeling had verweerder gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening over te gaan tot het verlengen van de overdrachts-termijn. Het rechtsgevolg werd in dat geval door een beslissing van verweerder in het leven geroepen. Dat is in de onderhavige zaak anders, nu het (eventuele) rechtsgevolg voortvloeit uit een beslissing van de Afdeling.
De vraag óf de overdrachtstermijn daadwerkelijk is opgeschort door de toewijzing van de voorlopige voorziening door de Afdeling kan aan de orde komen in een procedure tegen de besluiten die verweerder nog moet nemen op de asielaanvragen van eisers. De rechtbank acht het niet onevenredig bezwarend dat eisers deze procedure af moeten wachten. Volgens verweerder verstrijkt de overdrachtstermijn op 9 november 2023, dat betekent dat verweerder op korte termijn over zal moeten gaan tot het nemen van besluiten indien hij eisers niet in de nationale procedure wil opnemen.
Nu niet is gesteld noch gebleken dat uit de brieven een feitelijke handeling kan worden afgeleid, is artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 evenmin van toepassing.

Conclusie en gevolgen

9. De brieven van 10 maart 2023 en 15 maart 2023 kunnen niet worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank is daarom onbevoegd om kennis te nemen van de beroepen. Aan een inhoudelijke beoordeling van de door eisers aangevoerde beroepsgronden komt de rechtbank dus niet toe. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de beroepen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.L.M. Celie, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht
2.ECLI:NL:RBMNE:2023:85, (NL22.25746 en NL22.25750)
3.ECLI:NL:RBMNE:2023:86, (NL22.25747 en NL22.25751)
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
5.20230039812/V1
8.Dat deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, daar in een uitspraak van 4 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11793, anders over heeft geoordeeld, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.