ECLI:NL:RBDHA:2024:3385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL23.36371 en NL23.36372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had op 10 augustus 2023 asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat Bulgarije niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat hij in Bulgarije racistisch is behandeld en mishandeld.

De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 4 januari 2024 behandeld. Eiser heeft zijn persoonlijke ervaringen en verwijzingen naar eerdere rechtbankuitspraken ingebracht ter ondersteuning van zijn standpunt. De rechtbank overweegt echter dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het algemeen geldt en dat het aan eiser is om aan te tonen dat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Bulgarije. De rechtbank concludeert dat eiser hierin niet is geslaagd, en dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de asielaanvraag.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.36371 en NL23.36372
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag [1] .
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op
4 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiser, A. Cherradi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1997 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 10 augustus 2023 asiel aangevraagd. Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Volgens verweerder is Bulgarije daarom verantwoordelijk voor eisers asielaanvraag.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder in het geval van Bulgarije niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij heeft in zijn zienswijze al op een groot aantal rechtbankuitspraken gewezen waarin dit wordt bevestigd. Het enkele feit dat de hoogste bestuursrechter anders heeft geoordeeld [2] is onvoldoende om voorbij te gaan aan de rechtbankuitspraken. Daarbij komt dat de hoogste bestuursrechter zich niet heeft uitgelaten over opvangvoorzieningen, detentie en het recht op rechtsbijstand in Bulgarije. Eiser verwijst hiervoor naar een recente uitspraak van deze rechtbank [3] . Ook de individuele omstandigheden van eiser maken dat hij niet mag worden overgedragen aan Bulgarije. Hij is racistisch behandeld, geslagen en mishandeld in Bulgarije. De autoriteiten hebben niet gehandeld in lijn met hun internationale verplichtingen. Gelet op de tekortkomingen in Bulgarije kan verweerder niet verwachten dat eiser zich bij problemen kan wenden tot de Bulgaarse autoriteiten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat verweerder, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in het algemeen ervan uit mag gaan dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen nakomt. De hoogste bestuursrechter heeft in de uitspraken van 16 augustus 2023 bevestigd dat verweerder bij Bulgarije uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet langer het geval is omdat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen, waardoor hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. [4] Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Eisers verwijzing naar verschillende rechtbankuitspraken is hiervoor onvoldoende. Bijna alle uitspraken die eiser in zijn zienswijze heeft genoemd, dateren van voor de uitspraken van de hoogste bestuursrechter van 16 augustus 2023. Het enkele feit dat het in die uitspraken van 16 augustus 2023 niet expliciet gaat over de opvangvoorzieningen, detentie en de toegang tot rechtsbijstand in Bulgarije, brengt de rechtbank – anders dan in de uitspraak van 3 oktober 2023 – niet tot een ander oordeel. De rechtbank ziet hiervoor ondersteuning in verschillende uitspraken van de hoogste bestuursrechter [5] . In die uitspraken werd door de vreemdeling ook gewezen op problemen rondom detentie, de toegang tot rechtsbijstand en de opvangvoorzieningen.
5. De twee zaken die eiser tijdens de zitting heeft genoemd [6] , brengen de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. In de uitspraak van zittingsplaats Haarlem wordt verwezen naar en aangesloten bij de uitspraak van 3 oktober 2023 van zittingsplaats Zwolle. Hiervoor heeft de rechtbank al geoordeeld waarom zij de uitspraak van 3 oktober 2023 niet volgt. De rechtbank ziet verder geen aanleiding in de zaak van zittingsplaats Roermond om de behandeling van eisers beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hiervoor verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de hoogste bestuursrechter over Bulgarije [7] , waarbij deze prejudiciële vragen ook zijn betrokken.
6. De persoonlijke ervaringen van eiser leiden niet tot een ander oordeel. Die maken niet dat sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure in Bulgarije. De rechtbank overweegt allereerst dat Bulgarije met het claimakkoord heeft gegarandeerd dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen en dat de internationale verplichtingen van Bulgarije daarbij worden nageleefd. Eiser heeft verklaard dat hij racistisch is behandeld en dat hij geslagen en mishandeld is. Het ligt echter op de weg van eiser om hierover te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser heeft geprobeerd om bij de Bulgaarse autoriteiten of de Bulgaarse (hoogste) rechter hierover te klagen dan wel dat dit op voorhand zinloos is.
7. Eiser heeft verder geen andere omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven voor het oordeel dat een risico bestaat dat hij na overdracht aan Bulgarije aan een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM wordt blootgesteld. Verweerder is in dit geval dan ook terecht uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van verweerder om eisers asielaanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft.
9.
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.De uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134.
3.Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 3 oktober 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:3871.
4.In de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest).
5.De uitspraken van de Afdeling van 18 december 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4719), 16 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3806), 13 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3796), 29 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3646), 11 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3434) en 8 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3424).
6.De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 december 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:20675) en de aangehouden zaak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, met zaaknummer NL23.37777.
7.De eerdergenoemde uitspraken van de Afdeling van 16 augustus 2023.