ECLI:NL:RBDHA:2024:3193
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van WBV 2022/22 en beslistermijnen in asielzaken
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 11 maart 2024, wordt de onrechtmatigheid van de WBV 2022/22 behandeld, die de beslistermijnen in asielzaken verlengt. Eiser, die op 6 december 2022 een asielaanvraag indiende, heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de beslistermijn met negen maanden verlengd op basis van WBV 2022/22, maar de rechtbank oordeelt dat deze verlenging niet rechtsgeldig is. De rechtbank stelt dat de staatssecretaris niet kan verwijzen naar een combinatie van factoren, zoals reeds bestaande achterstanden, om de verlenging te rechtvaardigen. De rechtbank verklaart WBV 2022/22 onverbindend wegens strijd met het Unierecht en oordeelt dat de staatssecretaris binnen zes maanden na de aanvraag had moeten beslissen. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt hem op om binnen acht weken een beslissing te nemen op de asielaanvraag van eiser, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500,-. De rechtbank wijst ook het verzoek om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom af, en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.