ECLI:NL:RBDHA:2023:6503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
NL22.23119
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en de situatie in Bulgarije met betrekking tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 april 2023, wordt de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behandeld. De verweerder, de Minister van Justitie en Veiligheid, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Bulgarije als verantwoordelijk land werd aangewezen. Eiser betwist deze beslissing en stelt dat er systeemfouten zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Bulgarije, waardoor verweerder niet zonder meer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie in Bulgarije en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. De rechtbank vernietigt het besluit van de verweerder en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de situatie in Bulgarije opnieuw moet worden beoordeeld. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten, die door de verweerder moet worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23119

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de Verweerder van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Aziz. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op 30 maart 2023 heropend en partijen meegedeeld dat de samenstelling van de meervoudige kamer is gewijzigd. Zij heeft partijen in de gelegenheid gesteld kenbaar te maken of zij prijs stellen op een nadere zitting. Partijen hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt, waarna de rechtbank het onderzoek opnieuw heeft gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] ; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Wat is het betoog van eiser?
2. Eiser stelt – samengevat – dat sprake is van aanknopingspunten dat de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Bulgarije systeemfouten bevatten, zodat verweerder niet zonder meer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst ter onderbouwing naar het rapport van Vluchtelingenwerk Nederland van 15 juli 2022: ‘Veelgestelde vragen – Dublinterugkeerders Bulgarije’ met bijlagen, waaronder het AIDA rapport (Update 2021) van 23 februari 2022 en diverse uitspraken.
Wat is het standpunt van verweerder?
3. Verweerder stelt zich hierover – samengevat – op het standpunt dat hij uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Toetsingskader [3]
4. Bij de beoordeling welke lidstaat op grond van de toepasselijke criteria verantwoordelijk is voor behandeling van een door een vreemdeling bij één van de lidstaten ingediend asielverzoek, gaat verweerder uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat is het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het Handvest [4] , het Vluchtelingenverdrag en het EVRM [5] . [6] Daarbij is ook van belang of het recht op een daadwerkelijk en doeltreffend rechtsmiddel gewaarborgd is (artikel 13 van het EVRM [7] en artikel 47 van het Handvest). Dat vermoeden is weerlegbaar [8] en het is aan een vreemdeling om dat te doen. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asielstelsel van de aangezochte lidstaat overleggen en kan hij feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in de aangezochte lidstaat die aanknopingspunten bieden dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Deze in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening gestelde maatstaf is namelijk een uitzondering op het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Als de vreemdeling onder verwijzing naar objectieve informatie betoogt dat verweerder niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat de aangezochte lidstaat aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen, is het aan verweerder om te motiveren dat hij nog altijd van dat vermoeden mag uitgaan [9] . Dat kan verweerder doen door de door de vreemdeling aan de objectieve informatie ontleende feiten gemotiveerd te betwisten of door gemotiveerd uit te leggen waarom hij tot een andere waardering van de door de vreemdeling op basis van de overgelegde objectieve informatie gestelde feiten komt. Voor zover tussen de vreemdeling en verweerder geen verschil bestaat in de waardering van de objectieve informatie, kan verweerder daarnaast motiveren waarom de systeemfouten in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat niet fundamenteel zijn of, zo dat wel het geval is, deze tekortkomingen niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 19 maart 2019, Jawo [10] . Als verweerder er vooralsnog niet in slaagt om deugdelijk te motiveren dat hij nog altijd van het vermoeden mag uitgaan en hij niet het asielverzoek aan zich wil trekken, is hij gehouden een nader onderzoek te doen in de aangezochte lidstaat [11] .
4.1
Tussen partijen is niet in geding dat Dublinterugkeerders daadwerkelijk toegang hebben tot het grondgebied van Bulgarije. Wel is in geding of sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in de zin van het arrest Jawo.
Rechtsbijstand
4.2
Eiser heeft onder meer gesteld dat er geen toegang is tot rechtsbijstand. Verweerder heeft gewezen op artikel 20 van de Procedurerichtlijn, waaruit volgt dat lidstaten alleen gehouden zijn om te voorzien in rechtsbijstand in beroepsprocedures.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het AIDA rapport van 23 februari 2022 en 30 maart 2023 [12] blijkt dat afgezien van kwetsbare asielzoekers pas rechtsbijstand aan asielzoekers wordt verleend als daadwerkelijk beroep is ingesteld. Voor het
instellenvan beroep zijn vreemdelingen volledig afhankelijk van NGO’s [13] . Er is dus niet voorzien in rechtsbijstand in de beroepsprocedure, zoals bedoeld in artikel 20 van de Procedurerichtlijn. Zoals de Afdeling [14] heeft overwogen [15] is met name voor vreemdelingen het krijgen van rechtsbijstand als bedoeld in artikel 20 van de Procedurerichtlijn onlosmakelijk verbonden met de toegang tot een daadwerkelijk rechtsmiddel, omdat zij in de meeste gevallen de taal van de lidstaat niet spreken en onbekend zijn met het rechtssysteem. Hoewel gebreken in de toegang tot rechtsbijstand op zichzelf niet hoeven te leiden tot een schending van artikel
3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest, ligt dat in deze zaak anders – evenals het geval was in voornoemde uitspraak van de Afdeling over de Griekse asielprocedure. Dat komt omdat ten aanzien van Bulgarije niet zonder meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel op onder andere het gebied van opvangomstandigheden gedurende de asielprocedure, de situatie in detentie van vreemdelingen (waaronder asielzoekers) en vanwege de pushbacks. Eiser moet dan wel in de gelegenheid zijn om ook daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van een effectief rechtsmiddel om de schendingen van de verdragsverplichtingen aan de orde te kunnen stellen.
Uit het voorgaande volgt dat – vanwege de gebreken in de toegang tot rechtsbijstand – er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat eiser die toegang tot dat effectieve rechtsmiddel heeft. De rechtbank zal hierna bespreken waarom zij vindt dat niet zonder meer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van de genoemde punten.
Opvangomstandigheden
4.3
Eiser stelt dat de opvangvoorzieningen systeemfouten bevatten en heeft ook in dit kader verwezen naar het AIDA rapport van 23 februari 2022. Verweerder stelt dat de situatie ten aanzien van de opvangomstandigheden al bekend was ten tijde van de laatste uitspraak van de Afdeling over Bulgarije van 7 augustus 2017 [16] en dat uit het AIDA-rapport niets nieuws blijkt. Ook stelt verweerder dat van eiser verwacht mag worden dat hij klaagt bij de (hogere) Bulgaarse autoriteiten dan wel geëigende instanties.
In de uitspraak van 2017 heeft de Afdeling van belang geacht dat uit de toen overgelegde informatie bleek dat de situatie was verbeterd, dat de opvangcapaciteit werd uitgebreid en dat in 2016 reparaties werden uitgevoerd om de kwaliteit te verbeteren.
In het AIDA rapport van februari 2022 [17] staat dat de omstandigheden in de meeste opvangcentra overweldigend ondermaats (‘
overwhelmingly substandard’) zijn. In sommige opvangcentra, waaronder Harmanli, zijn de omstandigheden zelfs slechter geworden gedurende 2021. Behalve de Vrazhdebna opvang en de safe-zones ervaren alle andere opvangcentra problemen met hun infrastructuur en verlenen zij niet de meest basale diensten, waaronder zorgen voor hygiënische omstandigheden en adequate voorzieningen voor persoonlijke en algemene ruimtes. Diezelfde conclusie wordt ook getrokken in het AIDA rapport van maart 2023 [18] , waaruit volgt dat de situatie ook sindsdien niet is verbeterd. In het AIDA rapport van februari 2022 [19] staat dat de UNHCR keukenapparatuur heeft gedoneerd aan het opvangcentrum Harmanli, maar dat alle keukens van mei 2016 tot eind 2017 zijn gesloten door de SAR zonder aanwijsbare reden. Sindsdien wordt het voedsel geleverd door catering services en is de kwaliteit en kwantiteit van het voedsel één van de meest gehoorde klachten van asielzoekers, samen met de slechte hygiëne en slechte leefomstandigheden. In het rapport van maart 2023 [20] staat dat asielzoekers ook in 2022 bleven klagen over de kwaliteit, maar ook de kwantiteit van het voedsel. Er lijkt sprake van budgettaire problemen, waardoor de Bulgaarse autoriteiten zich gedwongen zagen privédonaties te zoeken, om de opvangcentra van voedsel te kunnen voorzien. Verder staat in de rapporten van februari 2022 en maart 2023 dat de persoonlijke en algemene veiligheid in het gedrang door de aanwezigheid van smokkelaars, drugdealers en sekswerkers, die toegang hebben tot de opvangcentra zonder dat de particuliere beveiliging daar wat tegen doet [21] . In het laatste rapport wordt er melding van gemaakt dat het is gelukt om de particuliere beveiligers te laten vervangen door politieagenten in Harmanli, maar dat dit er slechts één is en daarom onvoldoende om te veiligheid te garanderen van de 4000 personen die daar verblijven.
Uit deze informatie volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat de omstandigheden van de opvangvoorzieningen, in tegenstelling tot de situatie waar de uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2017 op zag, niet zijn verbeterd, maar eerder verslechterd. Evenmin zijn er aanwijzingen dat acties worden ondernomen om de kwaliteit te verbeteren, zoals nog wel het geval was in de periode waar de uitspraak van de Afdeling op zag. Verweerders stelling dat de situatie ten aanzien van de opvangomstandigheden ongewijzigd is, is dan ook feitelijk onjuist, zodat verweerder niet kan volstaan met een verwijzing naar die uitspraak. Gelet hierop bestaan aanknopingspunten dat sprake is van systeemfouten in de opvangvoorzieningen in de zin van het arrest Jawo.
Detentie
4.4
Eiser heeft aangevoerd dat hij in detentie heeft gezeten en gedurende die periode is mishandeld door de autoriteiten. Verder heeft hij gesteld dat hij in detentie geen rechtsbijstand kreeg en dat er geen rechterlijke toets van de detentie heeft plaatsgevonden.
Verweerder heeft dit niet zozeer betwist, maar gesteld dat niet is gebleken dat eiser hierover tijdens de detentie dan wel na afloop daarvan niet had kunnen klagen. Volgens verweerder is de ondergrens uit het arrest Jawo dus niet gehaald. Verder is het volgens verweerder niet aannemelijk dat eiser als Dublinclaimant hiermee te maken krijgt na terugkeer in Bulgarije.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder niet heeft betwist dat eiser is mishandeld gedurende de detentie. Dit is op zichzelf al een aanknopingspunt dat sprake is van een schending van artikel 4 van het Handvest, waardoor de bewijslast omkeert en verweerder moet motiveren dat daar geen sprake van is. De enkele stelling van verweerder dat eiser bij terugkeer niet zal worden gedetineerd is dan onvoldoende.
Verweerder heeft verder betoogd dat op pagina 86 van het AIDA rapport staat dat gedetineerde vreemdelingen toegang hebben tot rechtsbijstand.
De rechtbank leest dat niet in het rapport. Op de betreffende pagina staat dat advocaten toegang hebben tot detentiefaciliteiten, maar niet dat vreemdelingen ook daadwerkelijk gebruik kunnen maken van die advocaten. Integendeel, er volgt uit dat vreemdelingen wel worden ingelicht over de mogelijkheid een rechtsmiddel in te stellen, maar niet over de mogelijkheid om rechtsbijstand aan te vragen [22] . Zij worden ook niet voorgelicht in een voor hen begrijpelijke taal en er zijn geen tolken aanwezig. Verder is de detentie niet onderworpen aan een snelle rechterlijke toets en niet aan een toets van het voortzetten ervan. Verder blijkt uit het rapport dat hoewel gedetineerde vreemdelingen recht hebben op rechtsbijstand deze niet ter beschikking wordt gesteld aan personen in detentie, waaronder asielzoekers [23] . De rechtsbijstand hangt geheel af van enkele NGO’s. Hierdoor bestaan aanknopingspunten dat Bulgarije handelt in strijd met de verplichtingen van artikel 8 van de Opvangrichtlijn, artikel 26 van de Procedurerichtlijn, artikel 13, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn (voor wat betreft de periode voorafgaand aan de asielwens) en artikel 13 en 5 van het EVRM. Uit deze bepalingen volgt dat een detentie wordt onderworpen aan een (regelmatige) rechterlijke toets en dat een persoon recht heeft op rechtsbijstand gedurende deze detentie. De rechtbank acht het verder onwaarschijnlijk dat eiser gedurende zijn detentie de mogelijkheid had om te klagen, gelet op het gebrek aan tolken en rechtsbijstand. De stelling van verweerder dat eiser had kunnen klagen ná zijn verblijf in detentie is onvoldoende ter weerlegging, alleen al omdat de schending dan al heeft plaatsgevonden en het juist de bedoeling van klagen is een einde te maken aan de schending.
Pushbacks
4.5
Een pushback houdt in dat een asielzoeker naar een derde land wordt teruggestuurd zonder dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft kunnen doen en een asielprocedure heeft kunnen doorlopen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022 [24] volgt dat pushbacks in zijn algemeenheid een fundamentele systeemfout zijn in
de asielprocedure van de betrokken lidstaat in de zin van artikel 3, tweede lid, van de
Dublinverordening. Verder volgt uit deze uitspraak dat, als in de betrokken lidstaat dergelijke pusbacks plaatsvinden, beoordeeld moet worden of deze fundamentele systeemfout in die lidstaat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo en zo ja, of deze fundamentele systeemfout ook relevant is voor de specifieke overdracht van Dublinclaimanten aan die lidstaat.
Tussen partijen is niet in geschil dat in Bulgarije sprake is van pushbacks. Gelet op wat staat vermeld in de rapporten over pushbacks in Bulgarije moet worden geoordeeld dat de pushbacks in Bulgarije een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure van dat land, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Uit die rapporten blijkt namelijk dat de pushbacks in Bulgarije niet incidenteel, maar al geruime tijd en op grote schaal plaatsvinden. Zo vermeldt het AIDA-rapport van 12 februari 2021 (Update 2020) dat er, zowel 498 indirecte pushbacks van 3.493 personen en 569 directe pushbacks van 11.770 personen hebben plaatsgevonden in 2020. Het AIDA-rapport van 23 februari 2022 vermeldt dat er in 2021 2.513 pushbackincidenten zijn geregistreerd, waarbij 44.988 personen zijn betrokken. [25] Uit het AIDA-rapport van 30 maart 2023 (Update 2022) blijkt een verder toename van het aantal pushback-incidenten, te weten 5.268 pushback-incidenten, waarbij 87.647 personen waren betrokken. [26]
De rechtbank is verder van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn dat de
fundamentele systeemfout in de asielprocedure van Bulgarije als gevolg van pushbacks ook
relevant is voor Dublinclaimanten. De rechtbank volgt daarin het oordeel van deze rechtbank, zittingsplaats Gelderland [27] en neemt diens overwegingen over.
Conclusie ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel
4.6
Verweerder kan onder voornoemde omstandigheden niet onverkort en zonder nadere motivering stellen dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Het ligt op de weg van verweerder om nader onderzoek te doen naar de situatie in Bulgarije met betrekking tot de asielprocedure, opvangvoorzieningen, detentie, rechtsbijstand, de positie van terugkeerders en pushbacks en om nader te motiveren dat van eerdergenoemde tekortkomingen geen sprake is. Nu verweerder heeft nagelaten dergelijk onderzoek te verrichten is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ook
onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen
3:2 en 3:46 van de Awb [28] . De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf op de aanvraag te beslissen, omdat het aan verweerder is om nader onderzoek te doen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen [29] , omdat niet bekend is hoe lang het benodigde onderzoek zal duren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de
gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, voorzitter, en mr. J.W.M. Bunt en
mr. K.E. Geertsema, leden, in aanwezigheid van mr. A. Korporaal-Wisman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verordening (EU) nr. 604/2013
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042
4.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
6.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 80 en 81
7.zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609
8.Zie het arrest van het HvJ EU van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 83-85
9.Vergelijk het arrest van het HvJ EU van 16 februari 2017, C.K., ECLI:EU:C:2017:127, punten 75-77
10.ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93
11.zie het arrest van het EHRM van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, overweging 359
12.Pagina 33 (23 februari 2022) en pagina 39 (30 maart 2023)
13.Nongouvernementele organisaties
14.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
17.Pagina 13
18.Pagina 14
19.Pagina 63
20.Pagina 14 en 15
21.Pagina 13 resp. pagina 15
22.Pagina 85 en 86
23.Pagina 86
25.Vergelijk punt 6 van de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042
26.AIDA rapport Update 2022, pagina 26
27.Zie de uitspraak van 2 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2454
28.Algemene wet bestuursrecht
29.Artikel 8:51a van de Awb