ECLI:NL:RBDHA:2024:251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.16265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had op 11 januari 2023 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris heeft op 2 juni 2023 besloten deze aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank onderzoekt of de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij in Kroatië risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, en dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn situatie anders is.

Daarnaast stelt eiser dat de staatssecretaris de behandeling van zijn aanvraag onverplicht had moeten aanvaarden op basis van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat hij lijdt aan epilepsie en stress kan opwekken. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet ten onrechte geen advies heeft gevraagd aan het Bureau Medische Advisering, omdat de medische stukken niet aantonen dat de gezondheidstoestand van eiser zal verslechteren bij overdracht naar Kroatië.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en eiser aan Kroatië mag overdragen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.C.J. Letmaath),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 2 juni 2023, waarin de staatssecretaris heeft bepaald de asielaanvraag van eiser van 11 januari 2023 niet in behandeling te nemen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiser niet in behandeling had mogen nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het besluit om zijn aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om overname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.

Mag de staatssecretaris voor Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?

5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris voor Kroatië niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiser loopt hij in Kroatië risico op een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM en artikel 4 van het Handvest. Eiser verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] , waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris nader onderzoek moest doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht van Kroatië, voordat hij zich op het standpunt kon stellen dat door overdracht van de vreemdeling geen situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 EVRM en artikel 4 van het Handvest. Er zijn namelijk aanknopingspunten dat de Kroatische autoriteiten zich schuldig maken aan pushbacks van Dublinclaimanten. Ter verdere onderbouwing daarvan verwijst eiser naar uitspraken van verschillende zittingsplaatsen [4] en twee getuigenverklaringen.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris mag ten aanzien van Kroatië uitgaan van het internationaal vertrouwensbeginsel. Dit is op 13 september 2023 door de Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State (de Afdeling) bevestigd. [5] Dit betekent dat het niet aannemelijk is dat Dublinclaimanten in Kroatië het risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. Het ligt daarom op de weg van eiser om aan te tonen dat in zijn geval toch niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser is daar niet in geslaagd, aangezien hij uitsluitend twee getuigenverklaringen heeft overlegd zonder verdere onderbouwing. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de verklaringen niet kan worden opgemaakt dat het in die situaties ging om Dublinclaimanten.
Had de staatssecretaris de behandeling van de asielaanvraag onverplicht aan zich moeten trekken?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris de behandeling van zijn asielaanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Hij stelt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. Eiser betoogt dat hij lijdt aan epilepsie en stress de aanvallen kan opwekken. Volgens eiser brengt een overdracht naar Kroatië veel stress met zich en had de staatssecretaris het Bureau Medische advisering (BMA) moeten inschakelen om medische duiding te verkrijgen voor met name de reismogelijkheden van eiser. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017 (C.K. t. Slovenië; hierna: het arrest C.K.) [6] en heeft eiser medische stukken overgelegd.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Uit de overgelegde medische stukken volgt niet dat sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest C.K., omdat het uit de stukken niet volgt dat de gezondheidstoestand van eiser bij een overdracht aan Kroatië zal verslechteren. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat hij in Kroatië geen toegang tot medische zorg zal krijgen, dat hij daar niet passend zou kunnen worden behandeld of dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelen. Daar komt nog bij dat Nederland met toestemming van eiser (gezondheids)informatie aan de Kroatische autoriteiten kan verstrekken om ervoor te zorgen dat eiser in Kroatië de benodigde medische behandeling krijgt. [7]
6.2.
Het betoog van eiser dat de staatssecretaris voor het nemen van een besluit advies moet inwinnen bij het BMA, slaagt niet. Zoals hiervoor is overwegen, stelt de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt dat niet is gebleken dat de gezondheidstoestand van eiser zal verslechteren als hij aan Kroatië zal worden overgedragen en ook niet of het risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand als hoog of reëel moet worden ingeschat. Daarom was de staatssecretaris niet gehouden om in deze zaak een advies te vragen aan het BMA. [8]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling had moeten nemen en eiser aan Kroatië mag overdragen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van M. Kok, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042.
4.Rb Den Haag, zp Amsterdam 6 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8123 en Rb Den Haag 1 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:7776, Rb Den Haag, zp Roermond 2 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:7889.
5.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
6.HvJ EU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127 (C.K).
7.Dat volgt uit artikel 31 en 32 van de Dublinverordening.
8.ABRvS 30 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2580, r.o. 2.