6.3.Gelet op de door de vreemdeling ingeroepen rapporten over de pushbacks in Kroatië, zoals beschreven onder 3.1. en volgende van deze uitspraak, moet worden geoordeeld dat de pushbacks in Kroatië een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure van dat land, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Uit die rapporten blijkt namelijk dat de pushbacks in Kroatië niet incidenteel, maar al geruime tijd en op grote schaal plaatsvinden.
(…)
7. Volgens de staatssecretaris zijn de door de vreemdeling gestelde feiten dat de pushbacks niet alleen aan de grens maar ook binnen het grondgebied van Kroatië plaatsvinden niet van betekenis voor Dublinclaimanten. De staatssecretaris wijst er daarbij op dat Dublinclaimanten in beginsel toegang hebben tot de asielprocedure. Ook het gestelde feit dat de door Kroatië op grond van overnameovereenkomsten overgenomen onderdanen van derde landen uit andere lidstaten van de EU niet in de gelegenheid worden gesteld om in Kroatië een verzoek om internationale bescherming te doen, is niet van toepassing op de vreemdeling.
In deze wijze van waarderen van de feiten volgt de Afdeling de staatssecretaris niet. Hoewel de pushbacks aan de buitengrenzen op zichzelf niet maken dat Dublinclaimanten niet aan Kroatië overgedragen kunnen worden, zijn er wel concrete aanknopingspunten dat de staatssecretaris niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat Kroatië ten aanzien van de vreemdeling aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen. De informatie onder 6.3. van deze uitspraak bevat namelijk serieuze aanknopingspunten dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die - al dan niet na eerdere intrekking van hun asielverzoek in Kroatië - door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere EU-lidstaten en bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Kroatië bevinden. Gelet hierop en omdat overgedragen Dublinclaimanten zich in de regel als asielzoekers vrij op het grondgebied van Kroatië kunnen bewegen (zie artikel 7, eerste lid, van de Opvangrichtlijn), had de staatssecretaris nader onderzoek moeten doen naar het risico voor overgedragen Dublinclaimanten om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling dan wel tijdens de behandeling van hun asielverzoek. Gegeven de aard, de omvang en de duur van de in deze zaak spelende fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt, kan het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Kroatië niet voor risico van de vreemdeling komen.
8. Het is daarom aan de staatssecretaris om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Kroatië voordat hij zich op het standpunt kan stellen dat door overdracht van de vreemdeling aan Kroatië geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM.
Dat onderzoek heeft de staatssecretaris niet verricht. Daarom heeft hij niet deugdelijk gemotiveerd dat hij voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan.
9. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het besluit van 17 maart 2021 in strijd is met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb en terecht dat besluit op die gebreken vernietigd. De grief faalt.
10. De Afdeling heeft kennisgenomen van de verwijzingsuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 18 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2305. De Afdeling ziet geen aanleiding om deze zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de door de rechtbank gestelde prejudiciële vragen, omdat de beantwoording van die vragen over de strekking en reikwijdte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de bewijsmaatstaf geen verandering kan brengen in haar beoordeling van deze zaak. (…)
7. Partijen hebben, gelet op deze Afdelingsuitspraak, onder meer standpunten ingenomen over de kans dat verzoeker na overdracht slachtoffer wordt van een pushback. Verweerder heeft in het besluit verwezen naar de brief van de Staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 20 januari 2023 en de beslisnota bij de Kamerbrief en heeft in zijn verweerschrift gewezen op een brief van de Kroatische Deputy Prime Minister and Minister van 15 november 2022 aan de Staatssecretaris en die brief ook overgelegd bij verweer. Verweerder heeft ook verwezen naar het AIDA-rapport om te onderbouwen dat Kroatië zich aan zijn verplichtingen houdt ten aanzien van Dublinclaimanten na overdracht aan Kroatië.
8. De voorzieningenrechter constateert dat de door verweerder overgelegde informatie van de Kroatische autoriteiten enkel betrekking heeft op de naleving van het Unierecht vanaf het moment dat een asielverzoek is ingediend. Een pushback voorkomt nu juist dat een derdelander een asielwens kan uiten en een asielverzoek kan indienen. Uit de overgelegde informatie blijkt niet dat de Kroatische autoriteiten erkennen dat pushbacks plaatsvinden en blijkt evenmin dat de Kroatische autoriteiten onderkennen dat de naleving van het Verdragsrecht en het Unierecht óók betekent dat er geen pushbacks plaatsvinden.
9. Pushbacks zijn, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, – in ieder geval – een inbreuk op artikelen 1, 4, 18 en 19 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en het is de vraag hoe deze flagrante mensenrechtenschendingen aan in ieder geval de buitengrenzen zich verhouden met het moeten vertrouwen dat de Kroatische autoriteiten na overdracht wél zullen handelen overeenkomstig hun Verdragsrechtelijke en Unierechtelijke verplichtingen. De centrale rechtsvraag in de onderhavige procedure is de vraag of de rechter het interstatelijk vertrouwensbeginsel moet “opknippen” in vertrouwen vóór en vertrouwen ná de overdracht en in vertrouwen in de specifieke situatie voor een Dublinterugkeerder en vertrouwen in de eerbiediging van alle grondrechten ten aanzien van alle derdelanders door de verantwoordelijke lidstaat.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat omdat uit de overgelegde informatie niet blijkt dat sprake is van een wezenlijk gewijzigde houding van de Kroatische autoriteiten aan de buitengrenzen, de vraag of het interstatelijk vertrouwen deelbaar is nog steeds aan de orde is en dat het antwoord op deze vraag niet zonder meer overtuigend blijkt uit de door de Kroatische autoriteiten verschafte informatie. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de prejudiciële vragen die de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, op
C-392/22). Deze prejudiciële vragen hebben betrekking op de rechtmatigheidsbeoordeling van een overdrachtsbesluit Polen. De voorzieningenrechter overweegt dat de situatie in Kroatië vergelijkbaar is met de situatie in Polen voor wat betreft het stelselmatig en op grote schaal schuldig maken aan pushbacks aan de buitengrenzen door de autoriteiten. De voorzieningenrechter acht de prejudiciële vragen over de deelbaarheid, reikwijdte en strekking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel daarom ook relevant voor de onderhavige procedure. De rechtbank realiseert zich zoals ook besproken ter zitting, dat de Afdeling in de eerdergenoemde uitspraak over Kroatië geen aanleiding heeft gezien om de behandeling aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen. De rechtbank wijst er echter op dat de Afdeling op 14 december 2022 twee zaken ter zitting heeft behandeld die zien op de vraag of de overdracht aan Polen moet worden verboden vanwege – onder meer- de grootschalige en stelselmatige pushbacks waar de Poolse autoriteiten zich gedurende geruime tijd aan schuldig maken. De Afdeling heeft op
17 januari 2023 partijen in die zaak in kennis gesteld van de beslissing om het onderzoek in de zaken die op 14 december 2022 ter zitting zijn behandeld te heropenen. De Afdeling heeft partijen hierbij medegedeeld dat de hoger beroepen onder de reikwijdte van de prejudiciële vragen van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, vallen en het antwoord van het Hof bepalend is voor de beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling heeft partijen te kennen gegeven dat het heropenen van het onderzoek tot gevolg heeft dat de behandeling van de hoger beroepen zal worden aangehouden in afwachting van het antwoord van het Hof op die prejudiciële vragen. De rechtbank merkt hierbij op dat de rechtsvraag over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwen identiek is ten aanzien van Polen als ten aanzien van Kroatië in die zin dat de prejudiciële vragen van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, geen betrekking hebben op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen.
11. Gelet op de rechtsvragen die thans aanhangig zijn bij het Hof kan op voorhand niet worden geoordeeld dat het beroep van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. Door het treffen van een voorziening wordt voorkomen dat verzoeker kan worden overgedragen voordat de rechtbank uitspraak doet op het beroep tegen het overdrachtsbesluit. Omdat moet worden voorkomen dat verzoeker na overdracht in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie zal komen te verkeren kent de voorzieningenrechter meer belang toe aan het nu voorkomen van de overdracht dan aan het belang van verweerder om zijn overdrachtsbesluit te kunnen effectueren. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit schorsen en bepalen dat eiser in ieder geval niet mag worden overdragen totdat op zijn beroep is beslist.
12. In de onderhavige procedure zal het beroep worden aangehouden totdat het Hof de prejudiciële vragen van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft beantwoord en zal de voorlopige voorziening worden toegewezen in afwachting van de beslissing op het beroep. De rechtbank wijst er hierbij op dat de Advocaat-Generaal op 13 juli 2023 zijn conclusie ten aanzien van de vragen bekend zal maken.
13. Ter verduidelijking overweegt de voorzieningenrechter expliciet dat de beslissing om het verzoek toe te wijzen en het beroep in de onderhavige procedure aan te houden volgt uit de lijn die de vreemdelingenkamer van deze zittingsplaats heeft bepaald om alle beroepen in zogenoemde Dublin Bulgarije- en Dublin Polen-procedures aan te houden en gevraagde voorzieningen toe te wijzen in afwachting van het arrest van het Hof in procedure C-392/22. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat de rechtbank, deze zittingsplaats, deze lijn thans ook uitzet voor zaken waar de rechtmatigheid van Dublinoverdrachten aan Kroatië ter toetsing voorliggen. Anders dan verweerder ter zitting suggereerde stond deze beslissing van de voorzieningenrechter niet voorafgaand aan de behandeling van het verzoek ter zitting vast. De voorzieningenrechter heeft nu juist de actuele informatie van de Kroatische autoriteiten zoals overgelegd door verweerder betrokken bij deze beslissing en in het kader van hoor- en wederhoor ter zitting besproken.
14. De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen tot vergoeding van de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,00, (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).