ECLI:NL:RBDHA:2024:23282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
NL24.33291 en NL24.33292 en NL24.33293 en NL24.33294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afhankelijkheid van asielzoekers van hun dochter in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, op 22 oktober 2024, zijn eisers, een Syrisch echtpaar, in beroep gegaan tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers, gezien hun medische toestand en afhankelijkheid van hun dochter, niet in staat zijn om zelfstandig zorg te dragen voor hun gezondheid. De dochter heeft verklaard dat zij dagelijks zorgt voor de medicatie van haar ouders, die beiden lijden aan verschillende gezondheidsproblemen, waaronder diabetes en beginnende dementie. De rechtbank oordeelt dat de bestreden besluiten van de minister van Asiel en Migratie gebrekkig zijn gemotiveerd, vooral met betrekking tot de afhankelijkheid van de dochter en de zorg die zij biedt. De rechtbank vernietigt de besluiten en draagt de verweerder op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de uitspraak. De verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen, maar de proceskosten van eisers worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.33291, NL24.33292, NL24.33293 en NL24.33294
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer 1] , eiser

en

[eiseres] , geboren op V-nummer [V-nummer 2] , eiseres,

beiden van Syrische nationaliteit, samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A. Kurt-Geçoğlu),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het niet in behandeling nemen van de aanvragen van eisers voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
1.1.
Verweerder heeft de aanvragen met aparte besluiten van 22 augustus 2024 (de bestreden besluiten) niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvragen. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Ook hebben eisers allebei een verzoek gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, ertoe strekkende dat zij de behandeling van hun beroepen in Nederland mogen afwachten.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorzieningen op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, F.E.Z. Akkad als tolk in de taal Arabisch (Syrisch Libanees), de dochter van eisers [naam] , en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers en hun verzoeken om een voorlopige voorziening. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen gegrond zijn en dat de verzoeken om de voorlopige voorzieningen afgewezen moeten worden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond en totstandkoming van de besluiten
4. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1944 (80 jaar) en eiseres is geboren op [geboortedatum 2] 1956 (68 jaar). Zij hebben vijf kinderen. Twee van deze kinderen, een dochter en een zoon, wonen in Nederland en hebben hier rechtmatig verblijf.
5. Eisers zijn op een geldig visum via Frankrijk het grondgebied van de Europese Unie ingereisd. Vanaf daar zijn zij door hun dochter met de auto opgehaald en zijn zij naar Nederland gereden. Eiser heeft op 16 december 2024 een asielaanvraag ingediend en eiseres heeft op 22 december 2024 een asielaanvraag ingediend.
6. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Deze regelgeving staat in de Dublinverordening [1] . Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] Nederland heeft in het geval van eiser op 26 februari 2024, en in het geval van eiseres op 4 maart 2024 een verzoek om overname gedaan bij Frankrijk. Frankrijk heeft dit verzoek in het geval van eiser op 28 april 2024, en in het geval van eiseres op 2 mei 2024 aanvaard.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Eisers stellen zich op het standpunt dat ten aanzien van Frankrijk niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat daar structurele problemen zijn met de opvangvoorzieningen en medische zorg. De leefomstandigheden waaraan zij zullen worden blootgesteld zullen daarom in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het EU-Handvest [4] . Eisers wijzen in dit kader op het AIDA [5] -rapport “Country Report: France 2022”. Ook wijzen eisers op het arrest van het EHRM [6] van 2 juli 2020 [7] en de uitspraak van het Verwaltungsgericht Hannover van 25 juli 2023 [8] .
7.1.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel houdt in dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. De Afdeling heeft recent in haar uitspraak van 30 augustus 2024 [9] overwogen dat verweerder ten aanzien van Frankrijk nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag gaan. De Afdeling heeft daarbij het nieuwste AIDA-rapport “Country Report: France 2023” betrokken. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ten opzichte van Frankrijk nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het arrest van het EHRM en de uitspraak van het Verwaltungsgericht waar eisers zich op beroepen, maken dit oordeel niet anders. Dit arrest en deze uitspraak zien namelijk op specifieke, individuele gevallen, zodat hieruit niet kan worden afgeleid dat er structurele problemen zijn met de opvangvoorzieningen en medische zorg van dusdanige aard dat er niet meer van kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 16 van de Dublinverordening
8. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat zij afhankelijk zijn van de hulp van hun dochter in Nederland en daarom met hun dochter herenigd willen worden. Eisers wijzen in dit kader op de door hen overgelegde medische stukken en het schriftelijke verslag van hun dochter over hoe de zorg voor haar ouders eruitziet.
8.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers de nodige medische zorg ook in Frankrijk kunnen krijgen. Uit het AIDA-rapport “Country Report: France 2023” volgt namelijk dat vreemdelingen de drie maanden na toelating tot de asielprocedure in Frankrijk toegang krijgen tot medische zorg in noodgevallen. Na deze drie maanden krijgen zij toegang tot de algemene gezondheidszorg. [10] Bovendien zijn eisers niet exclusief van hun dochter afhankelijk. Verweerder stelt dat dit een relevant criterium is en wijst in dit kader op de uitspraak [11] van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 4 augustus 2023.
8.2.
De rechtbank overweegt dat eisers de stukken waar zij naar verwijzen pas hebben overgelegd nadat de bestreden besluiten zijn genomen. Gelet op de ex nunc-toetsing [12] die geldt in het asielrecht zal de rechtbank deze stukken bij haar oordeel betrekken. Verweerder heeft op de zitting gereageerd op de stukken.
8.3.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen lidstaten er normaal gesproken voor dat vreemdelingen die een asielaanvraag indienen bij hun kind kunnen blijven als zij wegens een ernstige ziekte of hoge leeftijd afhankelijk zijn van de hulp van dat kind. De voorwaarde is verder dat het kind wettig verblijft in één van de lidstaten. Ook moeten er al in het land van herkomst familiebanden hebben bestaan en moet het kind in staat zijn voor de afhankelijke vreemdeling te zorgen. Ten slotte moeten de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
8.4.
Eisers hebben de journaalregels overgelegd van de aan hen verleende medische zorg op grond van de Regeling Medische zorg Asielzoekers. Hieruit blijkt dat eiseres lijdt aan diabetes en een hoge bloeddruk. Ook heeft zij atriumfibrilatie en astma. Eiseres lijdt daarnaast aan oedeem in haar benen en artrose in haar knie. Zij kan ongeveer 300 meter lopen. Zij lijdt verder aan bij haar leeftijd passende vergeetachtigheid. Eiseres staat voor deze klachten onder behandeling en zij gebruikt ook meerdere medicijnen. Eiser lijdt eveneens aan diabetes en hoge bloeddruk en gebruikt hiervoor medicijnen. Hij is slechtziend. Op de zitting heeft hij verklaard dat hij aan zijn rechteroog blind is en met zijn linkeroog beperkt ziet. Eiser is verder onder behandeling van een cardioloog. Deze heeft hem meerdere medicijnen voorgeschreven. Ook wordt bij eiser beginnende dementie vermoed. Hij heeft in dat verband een aantal tests ondergaan en is verwezen naar de GGZ.
8.5.
De rechtbank acht aannemelijk dat eisers onvoldoende voor zichzelf of voor elkaar zorg kunnen dragen. Voor hun kwalen moeten eisers verschillende soorten medicatie slikken. Op de zitting heeft de dochter van eisers verklaard dat dit snel misgaat. Eisers vergeten hun medicatie in te nemen, of nemen elkaars medicatie in doordat zij niet goed kunnen onderscheiden welke medicatie voor wie is. De dochter van eisers heeft verklaard dat zij dit in de periode dat haar ouders in het asielzoekerscentrum verbleven heeft geprobeerd te ondervangen door de medicatie van eisers te verpakken in aparte dozen met verschillende kleuren. Ondanks deze voorzorgsmaatregelen namen eisers toch de verkeerde medicatie in. Deze verklaring wordt ondersteund door verschillende waarnemingen uit de journaals. Zo staat bij eiser vermeld dat hij soms de medicatie van zijn vrouw gebruikt. [13] Ook begrijpt hij de insulinepen niet, ook niet nadat er met hem is geoefend. [14] Ook met zijn andere medicijnen heeft hij moeite. [15] Bij eiseres staat vermeld dat onduidelijk is of een bepaald medicijn wel therapietrouw gebruikt wordt. [16] Eisers verblijven nu al een tijd bij hun dochter, in plaats van in het asielzoekerscentrum. In haar schriftelijke verslag heeft de dochter van eisers beschreven dat zij er elke dag voor zorgt dat zij de juiste medicatie innemen. In dit verslag heeft zij ook beschreven dat met name eiser door zijn beginnende dementie snel in risicovolle situaties terecht komt, ondanks dat zij constant op hem let. Zo laat hij apparaten aanstaan, waardoor een keer bijna brand is ontstaan. Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eisers afhankelijk zijn van hun dochter in de zin van de Dublinverordening.
8.6.
De rechtbank overweegt dat in artikel 16 van de Dublinverordening niet het vereiste staat dat sprake moet zijn van exclusieve afhankelijkheid. Dit blijkt ook niet uit de Uitvoeringsverordening. [17] Deze lezing van verweerder wordt ook niet ondersteund in de rechtspraak. [18] De Afdeling benoemt in haar uitspraak wel als element van belang het welslagen van de behandeling, en dat de behandeling zonder de verleende hulp niet kan slagen. Daarbij wordt gedwongen opname niet als een optie beschouwd. Aan dit criterium wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan, gelet op wat in onder 8.4 en 8.5 is overwogen. De rechtbank ziet niet in hoe eisers in Frankrijk de nodige medische zorg zouden moeten organiseren. Eiser is hier, gelet op zijn beginnende dementie, niet zelf toe in staat. Dat betekent dat eiseres dit zou moeten doen. De rechtbank ziet niet in hoe eiseres, gelet op haar eigen vergeetachtigheid en beperkte mobiliteit, hiertoe in staat zou zijn.
8.7.
De rechtbank is van oordeel dat de bestreden besluiten ten aanzien van het beroep van eisers op artikel 16 van de Dublinverordening gebrekkig zijn gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
Het beroep op het arrest Tarakhel [19]
9. Gelet op hetgeen is overwogen onder 8.4 en 8.5 acht de rechtbank aannemelijk dat eisers kwetsbaar zoals bedoeld in het arrest Tarakhel. De rechtbank volgt daarom het standpunt van eisers dat verweerder, voordat hij hen mag overdragen, in ieder geval aanvullende hulp of individuele garanties van Frankrijk moet vragen. In zoverre is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
Artikel 17 van de Dublinverordening
10. Eisers stellen zich tot slot op het standpunt dat verweerder hun asielaanvragen alsnog in behandeling had moeten nemen. Er bestaat volgens eisers namelijk geen twijfel over dat zij in Frankrijk, gelet op hun omstandigheden, alsnog in leefomstandigheden terecht zullen komen die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EUHandvest.
10.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming (een asielaanvraag) te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht op grond van de criteria in de Dublinverordening. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder niet snel gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
10.2.
De rechtbank overweegt dat eisers, nadat de bestreden besluiten zijn genomen, aanvullende stukken hebben ingediend die relevant zijn voor hun beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Gelet op de door eiseres overgelegde aanvullende stukken en de eerder genoemde ex nunc-toetsing, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de bestreden besluiten niet goed heeft gemotiveerd waarom hij de asielaanvragen van eisers niet alsnog in behandeling hoefde te nemen. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn gegrond omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. [20] De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of andere besluiten (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
12. Met deze uitspraak is op de beroepen van eisers beslist. Voor de verzochte voorlopige voorzieningen bestaat daarom geen aanleiding meer. De rechtbank wijst deze verzoeken daarom af.
13. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder nieuwe besluiten moet nemen op de aanvragen van eisers en daarbij rekening moet houden met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken, gerekend vanaf de datum van deze uitspraak.
14. Omdat de beroepen gegrond zijn krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De rechtbank stelt de proceskosten van eisers vast op grond van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Omdat het samenhangende zaken betreft, stelt de rechtbank de proceskosten van eisers vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het indienen van de verzoekschriften en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
in de zaken NL24.33291 en NL24.33293:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 22 augustus 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvragen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
in de zaken NL24.33292 en NL24.33294:
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af;
in beide zaken:
- bepaalt dat verweerder de proceskosten van eisers moet vergoeden tot een bedrag van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Hollander, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak over een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening EU/604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Asylum Information Database.
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
7.Zaaknummer 28820/13.
8.Zaaknummer 15 A 3773/23.
10.AIDA-rapport “Country Report: France 2023”, pagina’s 131 en 132.
12.Op grond van artikel 83, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
13.Bij 12 december 2023.
14.Bij 20 december 2023 en 27 december 2023, en 7 mei 2024.
15.Bij 10 mei 2024.
16.Bij 26 juni 2024.
17.Verordening (EG) 1560/2003 van de Commissie van 2 september 2003.
18.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3505; zie ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 25 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14588.
19.Arrest van het Hof van 4 november 2014, zaaknummer 29217/12.
20.Artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.