ECLI:NL:RBDHA:2023:14588

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
NL23.21230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Tanzaniaanse man, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft op 18 september 2023 zijn zaak ter zitting gepresenteerd, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Ook zijn tante, die als pleegmoeder fungeert, was aanwezig en heeft verklaard dat zij voor eiser zorgt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig is, omdat de staatssecretaris enerzijds stelt dat eiser geen medische documenten heeft overgelegd, terwijl anderzijds wordt erkend dat hij wel degelijk documenten heeft ingediend. Eiser, die lijdt aan een ernstige ziekte (HIV), heeft betoogd dat hij niet de benodigde zorg in Duitsland kan krijgen en dat zijn afhankelijkheid van zijn tante niet voldoende is erkend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de zorgrelatie tussen eiser en zijn tante, en dat de motivering voor het afwijzen van het beroep op artikel 16 van de Dublinverordening niet volstaat.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21230

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam]

geboren op [geboortedatum]
van Tanzaniaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Tevens is een tolk verschenen. Daarnaast is verschenen: [tante/pleegmoeder]. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag niet in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris allereerst overwogen dat eiser geen medische documenten heeft overgelegd. Dit is volgens eiser niet juist en bovendien innerlijk tegenstrijdig. In het bestreden besluit staat immers vermeld dat eiser een samenvatting van het GZA-dossier en een brief van het Isala ziekenhuis heeft overgelegd. Niet in geschil is dat eiser ernstig ziek is. Door geboorte is hij besmet met Hiv en er doen zich regelmatig complicaties voor. Hij wordt thans behandeld in het UMCG. De staatssecretaris dient zich er volgens eiser van te vergewissen dat eiser de benodigde behandeling in Duitsland krijgt, mede ten aanzien van eisers beroep op artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser plaatst er vraagtekens bij of hij de benodigde behandeling in Duitsland kan verkrijgen en verwijst in dit verband naar het AIDA-rapport Duitsland, update 2022. In de zienswijze heeft eiser verzocht om hem op grond van artikel 16 van de Dublinverordening verblijf bij zijn tante/pleegmoeder toe te staan. De staatssecretaris stelt dat een “pleegmoeder in ieder geval niet” onder de definitie van artikel 16 van de Dublinverordening valt. Eiser voert daartegen aan dat dit artikel niet voorschrijft dat het persé een biologische ouder dient te zijn. Het Nederlands Jeugdinstituut onderscheidt formele en informele pleegzorg. Eiser heeft een brief overgelegd van zijn tante/pleegmoeder, waarin zij haar rol in zijn leven toelicht en aangeeft voor hem te kunnen en te willen zorgen. Daarnaast heeft de staatssecretaris volgens eiser deels een verkeerd beoordelingskader toegepast, in die zin dat artikel 16 van de Dublinverordening niet vereist dat eiser steeds in het gezin van diegene waarvan hij stelt afhankelijk te zijn heeft moeten verblijven. Het artikel vereist alleen dat tussen de personen die een beroep doen op deze bepaling een familieband in het land van herkomst bestond, aldus eiser. Door eiser wordt er voorts op gewezen dat het altijd de bedoeling is geweest dat zijn tante/pleegmoeder eiser reeds in 2010 mee zou nemen naar Nederland. Haar (ex-)man heeft echter aangegeven dat dit op dat moment niet kon. De tante/pleegmoeder is regelmatig naar Tanzania gereisd om eiser te bezoeker en er is sprake van een hechte band tussen eiser en zijn tante/pleegmoeder. Uit het bestreden besluit wordt ten slotte niet duidelijk hoe de brief van de tante/pleegmoeder is meegewogen in het kader van eisers beroep op toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Ter zitting heeft de tante/pleegmoeder van eiser uitgebreid verklaard over de zorg die zij aan eiser verleent en heeft verleend, ook in verband met zijn ziekte, en dat eiser niet goed voor zichzelf kan zorgen.
6. De rechtbank gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting, met name de uitgebreide verklaring van de gestelde tante/pleegmoeder (hierna: tante), uit van de volgende feiten die ter zitting niet zijn bestreden en aldus tussen partijen niet ter discussie staan. Eiser is sinds zijn geboorte besmet met Hiv. Hij woonde met zijn moeder, zijn tante en haar jongste dochter (zijn nichtje) bij zijn grootmoeder in Tanzania. De moeder van eiser is overleden toen eiser zes maanden oud was. Daarna heeft eiser samen met zijn nichtje en zijn tante tot het overlijden van zijn grootmoeder in 2010 in dezelfde woning bij grootmoeder gewoond. In 2008 is zijn tante in Kenia gaan wonen en studeren. Ieder weekend ging eiser met zijn nichtje aldaar bij zijn tante op bezoek. In 2010 is zijn tante in Nederland gaan wonen met haar toenmalige echtgenoot. Tot de scheiding heeft zij samen met haar toenmalige echtgenoot alle kosten van eiser op zich genomen, bijvoorbeeld van de kostschool waar hij op heeft gezeten als ook alle medische kosten. Na de scheiding heeft zijn tante deze kosten zelf betaald voor eiser. Verder heeft zijn tante naar eigen zeggen ter zitting altijd gezorgd voor eiser als ware eiser haar eigen zoon en zij heeft zich zowel ter zitting als schriftelijk bereid verklaard deze zorg te blijven verlenen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiser door zijn besmetting met Hiv lijdt aan een ernstige ziekte in de zin van artikel 16 van de Dublin verordening. De staatssecretaris heeft desgevraagd ter zitting aangegeven niet te twijfelen aan de capaciteiten en de bereidheid van de tante om voor eiser te zorgen.
7. Ter staving van zijn asielaanvraag en de daaropvolgende procedure zijn diverse documenten overgelegd door eiser. De rechtbank stelt in navolging van de beroepsgronden allereerst vast dat het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig is om de navolgende redenen. Op pagina 2 van het bestreden besluit wordt door de staatssecretaris overwogen dat door eiser geen medische documenten zijn overgelegd, terwijl op pagina 3 wordt overwogen dat eiser een samenvatting van het GZA dossier en een brief van het Isala ziekenhuis als bijlage heeft toegevoegd. Dit is met elkaar in tegenspraak en in die zin is de beslissing onzorgvuldig. Voorts is ter zitting nog aangegeven dat eiser thans onder behandeling staat van het UMCG. Eiser heeft in dat verband ook gesteld dat Nederland het meest aangewezen land is voor de behandeling van zijn ziekte.
7.1.
Voorts overweegt de rechtbank dat eiser ter onderbouwing van zijn beroep op artikel 16 respectievelijk artikel 17 van de Dublinverordening diverse stukken heeft overgelegd. Op grond van artikel 16 van de Dublinverordening zorgen de lidstaten ervoor dat de vreemdeling kan blijven bij of wordt verenigd met een kind, broer of zus, of ouder, als sprake is van een afhankelijkheidsrelatie, zoals zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of een hoge leeftijd.
In het bestreden besluit staat op pagina 3 vermeld: ‘uw gestelde pleegmoeder valt in ieder geval niet onder de definitie van artikel 16 Dublinverordening’. Ter zitting heeft de staatssecretaris naar aanleiding van de vraag van de rechtbank of een pleegouder onder omstandigheden ook als ouder in de zin van artikel 16 kan worden beschouwd, verklaard dat het ‘anders zou kunnen zijn’. Daarnaast staat in de beschikking opgenomen dat eiser zijn gestelde relatie met zijn pleegmoeder/tante niet met officiële bescheiden heeft onderbouwd. De rechtbank leidt hieruit af dat een pleegouder onder omstandigheden ook volgens de staatssecretaris als ouder in de zin van genoemd artikel kan worden beschouwd.
Eiser heeft voorafgaande aan het beroep nog stukken overgelegd waaruit naar zijn zeggen moet worden afgeleid dat zijn tante officieel zijn pleegouder is. Het betreft hier een stuk, afkomstig van een officiële instantie, waaruit volgt dat de tante reeds in 1998 tijdens een familiebijeenkomst officieel tot pleegoudervoogd van eiser is benoemd door middel van een daartoe opgesteld document. Het betreft hier volgens eiser een officieel document dat blijkens de daarop aangebrachte stempels authentiek is en afgestempeld door de rechtbank van Tanzania en dat is gelegaliseerd door het ministerie van buitenlandse zaken. Dit document is door de staatssecretaris niet bij de beoordeling betrokken. De enkele opmerking ter zitting dat uit dit stuk hooguit kan blijken dat de tante enkel tot meerderjarigheid van eiser als pleegouder zou kunnen worden gezien, getuigt naar het oordeel van de rechtbank van een te beperkte uitleg van het begrip pleegouder. Voor zover nog is aangevoerd dat het hier geen officieel document betreft, is daarmee onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de stelling dat het een origineel van de rechtbank afkomstig document is, en dat dit document gelegaliseerd is. Het bestreden besluit kan ook op dit punt geen stand houden.
7.2
De rechtbank stelt voorts vast dat om een geslaagd beroep te doen op artikel 16 van de Dublinverordening, eiser dient aan te tonen dat er sprake is van afhankelijkheid, waarbij de rechtbank opmerkt dat de opsomming van omstandigheden waarin de afhankelijkheid kan zijn gelegen in artikel 16 van de Dublinverordening niet limitatief is.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat uit het bestreden besluit blijkt dat de staatssecretaris als verdere voorwaarde voor toepassing van artikel 16 van de Dublinverordening stelt dat
‘de zorg uitsluitend door uw gestelde (pleeg)moeder/tante kan worden verleend.’Echter blijkt noch uit de tekst van artikel 16 van de Dublinverordening zelf, noch uit de op dat artikel betrekking hebbende artikel 11 van de Uitvoeringsverordening, dat een (doorslaggevend) criterium voor het aannemen van afhankelijkheid is dat de hulp exclusief door de, in dit geval pleegmoeder/tante, moet worden geboden. De rechtbank sluit zich in dat kader aan bij de overwegingen van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 24 april 2023, r.o. 5. [2] De staatssecretaris dient het overgelegde stuk en hetgeen door eiser is aangevoerd met betrekking tot zijn afhankelijkheid van zijn tante en zijn ziekte bij de beoordeling te betrekken.
7.4. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande, de staatssecretaris voor het afwijzen van eisers beroep op artikel 16 van de Dublinverordening niet kan volstaan met de motivering die hij daarvoor in het bestreden besluit heeft gegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staatssecretaris zich opnieuw dient te beraden over de vraag of sprake is van afhankelijkheid als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. Reeds hierom kan het besluit niet in stand blijven. De rechtbank is verder van oordeel dat, nu het bestreden besluit vernietigd wordt, hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd thans geen bespreking meer behoeft.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De staatssecretaris zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.

Proceskosten

9. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.