ECLI:NL:RBDHA:2024:23256

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
NL23.16914 en NL23.16915
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en voorlopige voorziening van Nigeriaanse eiser met politieke overtuiging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2024, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser, die op 18 oktober 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 2 juni 2023 te horen dat zijn aanvraag als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank beoordeelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, geboren in 1961 en lid van een christelijke etnische minderheid, vreest bij terugkeer naar Nigeria problemen te ondervinden door zijn politieke preken. De rechtbank stelt vast dat de afwijzing van de asielaanvraag niet correct is gemotiveerd, maar dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank oordeelt dat eiser nog steeds procesbelang heeft, ondanks dat verweerder stelt dat hij niet bereikbaar is. De rechtbank concludeert dat de aanvraag niet ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgewezen en dat een inreisverbod van twee jaar kan worden opgelegd. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen, maar het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.16914 en NL23.19615
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter eisers verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 18 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 2 juni 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
1.1.
De behandeling van het beroep is aangehouden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie door de hoogste bestuursrechter. Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank een schriftelijke reactie op de uiteindelijke uitspraken [2] gegeven. Hierop heeft eiser schriftelijk gereageerd waarna beide partijen nog een nadere schriftelijke reactie hebben ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Het asielrelaas
2. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit, is geboren op [geboortedatum] 1961 en behoort tot de [stamsoort] stam, een christelijk etnische minderheid. Hij heeft het volgende aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd. Eiser is bijna veertig jaar geleden uit Nigeria vertrokken om te studeren en werken in Europa en heeft sindsdien in verschillende Europese landen gewoond. Eiser is in Europa pastoor geworden en predikt. Hierbij ziet hij zichzelf genoodzaakt naar waarheid te prediken, zo ook over politiek gevoelige onderwerpen. De situatie voor christenen in Nigeria is onveiliger geworden. Eiser vreest bij terugkeer problemen te krijgen in Nigeria door de inhoud van zijn preken. Daarbij is eiser intussen verwesterd, heeft hij geen geld en verwacht hij niet te kunnen re-integreren in de Nigeriaanse maatschappij.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft vier relevante elementen uit het asielrelaas van eiser herleid. De identiteit, nationaliteit en herkomst (1), behoren tot een christelijke etnische minderheid (2), het geven van politiek beladen preken (3) en moeilijkheden om te re-integreren in Nigeria (4). Alle elementen zijn geloofwaardig bevonden. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat eiser geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser kan zich naar redelijkheid in Lagos vestigen en er mag van eiser worden verwacht dat hij terughoudend is met zijn politiek beladen preken omdat er geen sprake is van een fundamentele politieke overtuiging. Ook niet is gebleken dat eiser in de negatieve belangstelling van enige autoriteiten staat. Daarnaast loopt eiser geen reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM [3] . Zo vindt verweerder de vrees voor re-integratie in Nigeria ongegrond nu er voorzieningen beschikbaar zijn om eiser daarbij te ondersteunen. Verder heeft eiser verweerder misleid door een valse Poolse verblijfspas te gebruiken ter identificatie. Ten slotte wordt eiser een terugkeerbesluit opgelegd waardoor eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten met een inreisverbod van twee jaar.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de aanvraag heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder had eiser aanvullend kunnen en moeten horen over Lagos als vestigingsalternatief. Dit heeft verweerder ten onrechte niet gedaan. Daarbij miskent verweerder dat er wel sprake is van fundamentele politieke overtuiging bij eiser waardoor terughoudendheid in zijn preken niet van hem kan worden verwacht. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat het inreisverbod niet deugdelijk is gemotiveerd en onredelijk is omdat eiser in Europa werkt. Daarnaast bevat het bestreden besluit een gebrek waardoor deze niet gehandhaafd kan blijven. Eiser verwijst daarvoor naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter [4] waaruit blijkt dat een terugkeerbesluit in beginsel moet zijn ondertekend, wat niet is gebeurd. Indien de rechtbank het gebrek passeert met artikel 6:22 van de Awb (Algemene wet bestuursrecht) zou verweerder alsnog in de proceskosten veroordeeld moeten worden. Verder is eiser van mening dat niet kenbaar en toetsbaar is dat de beslismedewerker die het bestreden besluit heeft opgesteld, daartoe bevoegd is geweest en over de nodige kennis beschikt. Ook voert eiser aan dat verweerder zich niet aan zijn onderzoeksplicht heeft gehouden en meer onderzoek had moeten plegen. Het inreisverbod kan daarbij niet in stand blijven nu eiser een Poolse verblijfsvergunning heeft en verweerder ten onrechte nalaat om deze aan eiser terug te geven zodat hij een contra-expertise uit kan laten voeren. Tot slot stelt eiser in een nadere schriftelijke reactie dat verweerder in zijn verweer heeft toegegeven dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en dat daarom het besluit vernietigd moet worden.
Wat vindt verweerder in beroep?
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij zijn beroep nu hij niet langer bereikbaar is voor het COA [5] en de Koninklijke Marechaussee en niet duidelijk is of eiser zich nog in Nederland bevindt. Verder stelt verweerder dat het besluit rechtens juist is. Voor zover in het bestreden besluit het standpunt is ingenomen dat geen sprake is van politieke overtuiging is verweerder, gelet op de uitspraak van het Hof van Justitie [6] , van een onjuist toetsingskader uitgegaan. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel, omdat eiser vanwege die overtuiging geen gegronde vrees heeft. Zo is niet in geschil dat eiser zich in het land van herkomst of in Nederland politiek heeft geuit of dat hij in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten. Als eiser zich in de toekomst in preken politiek zal gaan uiten, is het niet aannemelijk dat hij in Lagos, waar eiser zich kan vestigen, in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zal komen te staan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
5. Gelet op vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [7] mag ervan worden uitgegaan de een vreemdeling belang heeft bij zijn procedure om een verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen, zolang de gemachtigde contact heeft met de vreemdeling. Dit is alleen anders als er concrete aanknopingspunten zijn dat een vreemdeling geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland of dat hij anderszins geen actueel en reëel belang meer heeft. Bijvoorbeeld bij verblijf in het buitenland.
5.1.
De gemachtigde van eiser heeft per bericht van 28 februari 2024 laten weten nog steeds in contact te staan met eiser en dat eiser door omstandigheden afwisselend verblijft bij vrienden in Tilburg, Amsterdam en Almere. Dit heeft de gemachtigde ter zitting bevestigd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser nog steeds procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
Ondertekening van het besluit
6. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit niet is ondertekend. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit echter geen gebrek op. De door eiser aangehaalde Afdelingsuitspraak maakt dat niet anders. In die uitspraak werd door de Afdeling geoordeeld dat wel sprake was van een gebrek, nu dat besluit niet ondertekend was. In die zaak ging het echter om een ‘kaal’ terugkeerbesluit afkomstig van de AVIM [8] dat niet was ondertekend. Dat is een ander besluitvormingskader dan in het bestreden besluit. In het onderhavige geval is geen sprake van een ondertekeningsmandaat in de zin van artikel 10:11 van de Awb zoals in de uitspraak van de Afdeling maar van een – regulier – afdoeningsmandaat in de zin van artikel 10:1 van de Awb. Het beroep van eiser op de genoemde Afdelingsuitspraak gaat dus niet op. Daar komt bij dat het voor eiser wel mogelijk is om te controleren of het besluit door een daartoe bevoegd persoon is genomen. Onderaan het besluit staat namelijk de naam van de beslismedewerker. Ook staat in het colofon aangegeven dat de beslismedewerker werkzaam is bij de Directie Asiel & Bescherming, BOA Utrecht. Een handtekening van deze beslismedewerker voegt hier niets aan toe. Ook zonder handtekening is het besluit voldoende kenbaar en toetsbaar voor eiser. [9] Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 10, derde lid, onder c, van de Procedurerichtlijn
7. Eiser voert voorts aan dat verweerder bij de totstandkoming van het bestreden besluit in strijd heeft gehandeld met artikel 10 derde lid, onder c, van de Procedurerichtlijn (Pri). Dit artikel schrijft voor dat beslismedewerkers de nodige kennis moeten hebben over de normen die van toepassing zijn op het gebied van asiel- en vluchtelingenrecht. Volgens eiser laat verweerder ten onrechte na informatie over het kennisniveau van de beslismedewerkers te verstrekken zodat dit niet getoetst kan worden. Eiser ziet daarbij voldoende aanleiding om prejudiciële vragen aan het Europese Hof te stellen om de criteria vast te stellen van wanneer beslismedewerkers aan voornoemd artikel voldoen.
8. Dit betoog slaagt niet. Zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven moeten (nieuwe) hoor- en beslismedewerkers een opleidingstraject doorlopen, en worden opleidingen en trainingen ook nadien gevolgd. Hoewel de rechtbank niet beschikt over concrete informatie op welke specifieke onderdelen en wanneer wat voor trainingen worden gevolgd, heeft zij geen aanleiding om te veronderstellen dat deze geboden kennis en opleiding in algemene zin onvoldoende zijn om de verplichtingen uit de Pri na te komen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat artikel 10, derde lid onder c, van de Pri in essentie ook een vage norm is (‘nodige kennis’), waarbij het in belangrijke mate aan de beslissingsautoriteit zelf is om daar invulling aan te geven. Dat, zoals eiser ter zitting heeft aangevoerd, er geen aparte autoriteit is die hier controle op uitoefent – eiser trekt een vergelijking met de Nederlandse Orde van Advocaten – maakt dit niet anders. Bovendien heeft de rechtbank op basis van het voorliggende dossier geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat de betrokken beslismedewerker onvoldoende kundig of opgeleid is en eiser heeft dit standpunt ook verder niet onderbouwd. Verweerder heeft er ter zitting dan ook terecht op gewezen dat eiser niet aan heeft kunnen geven wat uit het bestreden besluit indicatief zou zijn voor gebrek aan ‘nodige kennis’, dan wel waarom dit zou moeten leiden tot een gebrekkig besluit. Voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Europese Hof ziet de rechtbank, gelet op voornoemde overwegingen, dan ook geen aanleiding.
Onderzoeks- en samenwerkingsplicht
9. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan de onderzoeks- en samenwerkingsplicht. Op de vraag ter zitting waar verweerder dan meer onderzoek naar had moeten doen heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat verweerder bijvoorbeeld meer onderzoek had kunnen doen naar de Poolse verblijfspas of dat verweerder een individueel ambtsbericht over de gevolgen voor eiser als hij in eigen land zou preken had kunnen opstellen. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat eerder onderzoek naar de verblijfspas al heeft uitgewezen dat deze vals bleek. Hiervoor is eiser ook veroordeeld. Ook heeft verweerder in deze zaak geen aanleiding hoeven zien een individueel ambtsbericht op te laten stellen.
10. Ten aanzien van de samenwerkingsplicht heeft eiser ter zitting gesteld dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten de Poolse verblijfspas aan eiser ter beschikking te stellen om een contra-expertise te kunnen laten uitvoeren. De rechtbank volgt eiser hierin niet nu, gelet op de strafrechtelijke procedure, de verblijfspas in het bezit is van het Openbaar Ministerie en dat eiser zich derhalve tot het Openbaar Ministerie moet wenden voor het verkrijgen van de pas. Niet is gebleken dat eiser dit heeft gedaan of dat dit voor eiser onmogelijk is.
Politieke overtuiging – ondeugdelijke motivering
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 21 september 2023, in het bestreden besluit een onjuist toetsingskader heeft toegepast nu is getoetst of eiser een fundamentele politieke overtuiging heeft en bij de beoordeling is betrokken of van eiser bij terugkeer terughoudendheid mag worden verwacht in het uiten van zijn politieke mening. De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn nadere reactie van 25 maart 2024 vervolgens met toepassing van het juiste toetsingskader heeft geconcludeerd dat sprake is van een politieke overtuiging bij eiser vanwege zijn politiek beladen preken over het conflict tussen herders en boeren in de staat Kaduna.
12. Anders dan eiser stelt heeft verweerder geen nieuw besluit hoeven nemen, maar heeft kunnen volstaan met een aanvullend verweerschrift. Verweerder heeft immers hierin het bestreden besluit aangevuld waartegen eiser beroepsgronden heeft kunnen richten. Dat heeft eiser ook gedaan. Dat eiser door deze werkwijze een rechtsmiddel zou zijn ontnomen volgt de rechtbank dan ook niet. Er is bovendien geen rechtsregel die zich verzet tegen het aanvullen van een bestreden besluit en is zelfs vanuit proceseconomische redenen wenselijk.
Aanvullend horen en Lagos als vestigingsalternatief
13. In het voornemen, dat onderdeel is van het bestreden besluit, heeft verweerder gemotiveerd waarom Lagos als vestigingsalternatief wordt beschouwd. Verweerder heeft eiser kunnen tegenwerpen dat, indien hij van mening is dat Lagos geen geschikt alternatief is, eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om hier inhoudelijk op te reageren. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat verweerders motivering onvoldoende is. Verweerder heeft naar oordeel van de rechtbank dan ook geen aanleiding hoeven zien om eiser hierover aanvullend te horen.
14. Voor zover de gemachtigde van eiser ter zitting heeft aangevoerd dat hij zich niet in Lagos kan vestigen in verband met zijn politieke preken heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser dit standpunt op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Bovendien heeft eiser dit niet zelf verklaard. Niet is gebleken dat niet van het vestigingsalternatief uitgegaan kan worden.
Inreisverbod
15. Wanneer een aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond kan verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vw bepalen dat eiser na de afwijzing van zijn aanvraag Nederland onmiddellijk moet verlaten. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [10] , vaardigt verweerder dan een inreisverbod uit voor de duur van twee jaar. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op voorgaande overwegingen, de aanvraag niet ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond en daarom een inreisverbod heeft kunnen opleggen. Eiser heeft dit niet gemotiveerd betwist. De enkele stelling dat eiser in die tijd dan niet in Europa kan prediken is onvoldoende om af te zien van het opleggen van een inreisverbod.
Bahaddar exceptie
16. Eiser heeft aangevoerd dat de rechtbank ambtshalve moet toetsen of er Bahaddar omstandigheden [11] zijn waardoor uitzetting op grond van artikel 3 van het EVRM achterwege moet blijven. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 22 juni 2022 [12] . Van een Bahaddar exceptie is sprake wanneer er ondanks nationale procedurele regels waardoor het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld (bijvoorbeeld wanneer een beroep niet-ontvankelijk is), er toch bijzondere individuele feiten of omstandigheden zijn die onmiskenbaar kunnen leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM en daarom een inhoudelijke behandeling daarvan noodzakelijk maken. In dit geval is het beroep echter inhoudelijk behandeld waardoor er geen aanleiding voor de rechtbank is om naast bovengenoemde overwegingen een ambtshalve toetsing als in het Bahaddar-arrest te doen.

Conclusie en gevolgen

17. Gelet op wat de rechtbank hiervoor onder 11 heeft overwogen is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet echter aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, gelet op wat zij onder 12 heeft overwogen.
18. Omdat het beroep gegrond is krijg eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
19. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep is er niet langer sprake is van connexiteit [13] . Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van P.J.J. Schaap, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw (Vreemdelingenwet 2000).
2.Zie uitspraken van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:63 en ECLI:NL:RVS:2024:138.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State van 6 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4082, r.o. 2.
5.Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.
6.Zie arrest van het Europese Hof van Justitie van 21 september 2023, ECLI:EU:C:2023:688.
7.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662, onder r.o. 2.7.
8.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
9.Zie ook de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 24 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7906, onder r.o. 22 e.v. en zittingsplaats Haarlem van 17 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:11524, onder r.o. 5.2.
10.Gelezen in samenhang met artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb (Vreemdelingenbesluit 2000).
11.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
12.Zie uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664, r.o. 22.
13.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.