ECLI:NL:RBDHA:2024:23057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
NL23.27487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag naturalisatie op basis van openbare orde en persoonlijke omstandigheden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn aanvraag om naturalisatie door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op 11 januari 2023, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand. Eiser heeft op 1 september 2023 beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 19 juni 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een waarneemster van zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de naturalisatie terecht is, omdat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 9 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Eiser had eerder een strafrechtelijke veroordeling en de rechtbank oordeelt dat de bezwaarprocedure niet onder artikel 6 van het EVRM valt, omdat het geen proces voor een onafhankelijke rechter betreft. Eiser's argumenten over schending van zijn rechten en de persoonlijke omstandigheden worden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het verzoek om naturalisatie in stand blijft, en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.27487
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1990, van Syrische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Houben)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over zijn verzoek tot naturalisatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 11 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft op 1 september 2023 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft op 19 juni 2024 het beroep op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S. Toughza, waarneemster van eisers gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was aanwezig F. Kanaan, als tolk in de taal Syrisch-Arabisch.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder op goede gronden het verzoek tot naturalisatie heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft aan eiser met ingang van 8 december 2021 een asielvergunning voor onbepaalde tijd verleend. Eiser heeft op 7 april 2022 een verzoek om naturalisatie ingediend.
4.1.
Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN en de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (de Handleiding). Verweerder wijst op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie waaruit blijkt dat eiser bij vonnis van 20 april 2021 door de politierechter van de rechtbank Limburg voor het handelen in strijd met artikel 141, eerste lid en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is veroordeeld tot 120 uren taakstraf waarvan 40 uren voorwaardelijke met een proeftijd van twee jaren. Ten tijde van het bestreden besluit is eiser in hoger beroep veroordeeld tot een maatregel van schadevergoeding en een gedeeltelijke toewijzing van de civiele vordering. Verweerder heeft in wat eiser naar voren heeft gebracht in bezwaar geen bijzondere omstandigheden gezien die tot toewijzing van het verzoek zouden moeten leiden.
Heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 6 van het EVRM [1] ?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat artikel 6 van het EVRM is geschonden, omdat hij tijdens de bezwaarprocedure nog niet onherroepelijk was veroordeeld.
6. De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. De bezwaarprocedure is immers niet te beschouwen als een procedure waar het in artikel 6 van het EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces op ziet. De bezwaarprocedure is namelijk een vorm van verlengde besluitvorming door het bestuursorgaan en geen proces ten overstaan van een onafhankelijke rechter. Van schending van artikel 6 van het EVRM kan dan ook al hierom geen sprake zijn. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling [2] van 9 december 2020 [3] . Voor zover eiser betoogt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de in artikel 6, tweede lid, van het EVRM neergelegde onschuldpresumptie, slaagt ook dit betoog niet. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er door een openstaande strafzaak over een misdrijf ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. [4]
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan?
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan en de toerekenbaarheid.
8. De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag verweerder in de naturalisatieprocedure het bestaan van een strafrechtelijk vonnis als gegeven beschouwen. Het is niet aan verweerder om te beoordelen of aan de bestuursrechter om te toetsen op welke wijze de strafrechter tot het opleggen van een straf is gekomen. Als een vreemdeling het niet eens is met een strafvonnis, dan ligt het op zijn weg om daar binnen het strafrechtelijk kader of door middel van een klachtprocedure rechtstreeks tegen op te komen. [5] De rechtbank is van oordeel dat in de naturalisatieprocedure geen ruimte is om de omstandigheden die hebben geleid tot het plegen van het misdrijf opnieuw te beoordelen.
Slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel?
9. Eiser verwijst naar een soortgelijke uitspraak waarin verweerder wel is overgegaan tot naturalisatie. [6]
10. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat geen sprake is van vergelijkbare geval. Anders dan in de zaak van eiser, ging het in die zaak om een transactievoorstel zonder strafproces. Ook ging het om een lichter strafbaar feit (diefstal) en bevond de vrouw in die zaak zich in een zeer kwetsbare positie. Van dergelijke omstandigheden is in het geval van eiser geen sprake.
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden?
11. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet verweerder bij de toepassing van het beleid uit de Handleiding rekening houden met het feit dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts dan tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen als verweerder van dat beleid afwijkt. Het gaat daarbij om bijzondere omstandigheden die afbreuk doen aan het ernstige vermoeden dat de betrokkene een gevaar voor de openbare orde vormt. [7]
12. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de persoonlijke omstandigheden van eiser. Er kan niet worden volstaan met de enkele constatering dat sprake is van een strafbaar feit. Eiser heeft zich jarenlang voorbeeldig gedragen, levert een bijdrage aan de economische samenleving en heeft nog nooit een vlieg kwaad gedaan. Als gevolg van de afwijzing van zijn naturalisatieverzoek wordt hij onevenredig zwaar getroffen. Verweerder had dan ook aanleiding moeten zien om op grond van persoonlijke omstandigheden af te wijken van zijn beleid in de Handleiding.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding heeft hoeven zien om af te wijken van het beleid in de Handleiding. Verweerder heeft in dit kader terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2024 waarin is geoordeeld dat het hebben van een eigen onderneming en een nagenoeg schoon strafblad niet zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden die afbreuk doen aan het ernstige vermoeden dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. [8] Het betoog van eiser slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de afwijzing van het naturalisatieverzoek in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.P.W. Kwakman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3942, onder 3.2.
5.Uitspraak van de Afdeling van 7 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:478, onder 5.2.
6.Uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:4234.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2689, de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1358, en de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:912.
8.Uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2029.