ECLI:NL:RBROT:2022:4234

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/815
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor openbare orde en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om naturalisatie van eiseres, die de Syrische nationaliteit bezit. Eiseres had op 19 juli 2019 een verzoek om naturalisatie ingediend, maar dit was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op basis van een ernstig vermoeden dat zij een gevaar voor de openbare orde zou vormen. Dit vermoeden was gebaseerd op een taakstraf die eiseres had opgelegd gekregen in verband met een strafbaar feit, waarvan de rehabilitatietermijn van vijf jaar ten tijde van de afwijzing nog niet was verstreken.

Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat er bijzondere omstandigheden waren die haar niet als een actueel gevaar voor de openbare orde moesten aanmerken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft verricht naar deze bijzondere omstandigheden. Eiseres verkeerde in een kwetsbare positie, had een gezin en de taakstraf die haar was opgelegd, was voor een relatief eenvoudig vergrijp. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de persoonlijke omstandigheden van eiseres onvoldoende had meegewogen en dat het verzoek om naturalisatie niet mocht worden afgewezen zonder nader onderzoek naar deze omstandigheden.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van persoonlijke omstandigheden bij de beoordeling van verzoeken om naturalisatie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/815

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. H. Yousef,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: [naam 1].

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om naturalisatie van eiseres op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) afgewezen.
Bij besluit van 6 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk, [naam 2]. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres bezit de Syrische nationaliteit en heeft op 19 juli 2019 een verzoek om naturalisatie ingediend. Uit de Justitiële Documentatie volgt dat zij op 28 maart 2017 een transactievoorstel heeft aanvaard in de vorm van een taakstraf van 24 uur wegens het handelen in strijd met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Eiseres heeft deze taakstraf op 5 september 2017 voltooid.
2. Verweerder heeft de afwijzing van het verzoek om naturalisatie van eiseres in bezwaar gehandhaafd en daaraan ten grondslag gelegd dat er een ernstig vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormt voor de openbare orde. De rehabilitatietermijn van vijf jaar na een onherroepelijke oplegging of tenuitvoerlegging van een sanctie wegens het plegen van een misdrijf was ten tijde van het bestreden besluit nog niet verstreken. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan eiseres niet als gevaar voor de openbare orde moet worden aangemerkt, is volgens verweerder geen sprake.
3. Eiseres heeft – kort weergegeven – betoogd dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zij niet kan worden aangemerkt als een actueel gevaar voor de openbare orde.
4.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN wordt een verzoek om naturalisatie afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
4.2.
In de Handleiding RWN 2003 is beleid opgesteld, waarbij een nadere toelichting is gegeven op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN (hierna: Handleiding). Volgens vaste rechtspraak dient het beleid neergelegd in de Handleiding als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3920).
4.3.
In paragraaf 1 van de Handleiding staat, voor zover voor deze uitspraak van belang, dat naturalisatie wordt geweigerd als in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. Met sanctie wordt hier onder meer bedoeld een taakstraf.
In paragraaf 5 van de Handleiding staat, voor zover voor deze uitspraak van belang, dat de vreemdeling in de periode van vijf jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vijf jaar) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of de beslissing daarop niet onderworpen mag zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan. Daarbij geldt dat iedere taakstraf (werk- of leerstraf), ongeacht de duur daarvan en ongeacht of die straf is opgelegd in plaats van een gevangenisstraf of een andere straf dan wel in het kader van een transactievoorstel of een strafbeschikking, tot weigering van naturalisatie leidt.
In paragraaf 6 van de Handleiding staat, voor zover voor deze uitspraak van belang, dat het voor zeer bijzondere gevallen mogelijk is dat het verzoek dat op grond van bovenstaande regels moet worden geweigerd, toch moet worden toegewezen. Een bijzondere omstandigheid kan in het algemeen worden omschreven als een omstandigheid die wel belangrijk is, maar waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht. Voor de eenduidigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het van het grootste belang dat niet snel van het beleid wordt afgeweken en moet zeer grote terughoudendheid worden betracht. Bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens tot de conclusie leiden dat de verzoeker geen gevaar vormt voor de openbare orde. Als wel sprake is van ernstige vermoedens dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, moet het verzoek worden geweigerd.
5. Het staat vast dat eiseres een taakstraf van 24 uur heeft opgelegd gekregen en dat zij die taakstraf heeft voltooid op 5 september 2017. De rehabilitatietermijn van vijf jaar gerekend vanaf de datum waarop de taakstraf was voltooid, was ten tijde van het bestreden besluit nog niet verstreken. Verweerder heeft het naturalisatieverzoek in zoverre terecht afgewezen.
6. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder in het licht van de door eiseres aangevoerde bijzondere omstandigheden het verzoek om naturalisatie niet mocht afwijzen. Verweerder heeft de persoonlijke omstandigheden van eiseres weliswaar meegewogen, maar heeft aan die omstandigheden onvoldoende waarde gehecht. Eiseres verblijft al lange tijd in Nederland en zit in een zeer kwetsbare positie. Zij is op jonge leeftijd gehuwd en moeder geworden. Dat het huwelijk inmiddels is beëindigd, maakt dat zij des te meer kwetsbaar is nu zij de zorg heeft over haar kinderen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat voldoende aannemelijk is dat aan eiseres een taakstraf is opgelegd voor een eenvoudig vergrijp. Uit de Oriëntatiepunten voor straftoemeting volgt dat voor de overtreding die eiseres heeft begaan, een eenvoudige winkeldiefstal, een geldboete van € 200,- wordt opgelegd. De hoogte van dat boetebedrag ligt, ook samen met de op 15 maart 2019 opgelegde geldboete van € 250,-, ver onder het normbedrag van € 810,- (zie paragraaf 1 van de Handleiding). Een geldboete in plaats van de aan eiseres opgelegde taakstraf vormde dan ook geen obstakel voor naturalisatie. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat niet van hem kan worden verlangd dat hij onderzoek doet naar de omstandigheden waaronder de taakstraf is opgelegd omdat die al in het strafproces zijn meegenomen, kan dat niet worden gevolgd omdat er in het geval van eiseres geen strafproces heeft plaatsgevonden. Het voorgaande maakt dat verweerder het verzoek om naturalisatie niet mocht afwijzen vanwege een ernstig vermoeden dat zij een gevaar vormt voor de openbare orde, zonder nader onderzoek te verrichten naar de hiervoor genoemde omstandigheden.
7. Dit betekent dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
Er bestaat geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep. Deze kosten stelt zij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J. Flikweert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 2 juni 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.