ECLI:NL:RBDHA:2024:21864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
NL24.28631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser, van Syrische nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie weigerde deze in behandeling te nemen op grond van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank constateert dat de minister ten onrechte de informatiebrochures deel A en B niet aan eiser heeft verstrekt tijdens het Aanmeldgehoor Dublin, wat een zorgvuldigheidsgebrek oplevert. Echter, de rechtbank oordeelt dat dit gebrek niet leidt tot nietigheid van het overdrachtsbesluit, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad.

Eiser heeft aangevoerd dat de detentie- en leefomstandigheden in Kroatië in strijd zijn met internationale verplichtingen, en dat hij bijzonder kwetsbaar is. De rechtbank oordeelt dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM en het EU-recht zullen behandelen. Eiser heeft niet aangetoond dat dit in zijn geval niet kan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28631

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. A.M. Luigjes).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft op 18 oktober 2024 een aanvang met de behandeling van het beroep ter zitting gemaakt. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Nadat eiser had medegedeeld dat de tolk niet is verschenen, heeft de rechtbank de behandeling van het beroep aangehouden om eiser in de gelegenheid te stellen op een nadere zitting te verschijnen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 29 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, W. Hassoo als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het besluit

4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Is sprake van een schending van procedurele waarborgen?
Het standpunt van eiser
5. Eiser stelt zich ten eerste op het standpunt dat het overdrachtsbesluit nietig dient te worden verklaard omdat niet is voldaan aan een aantal procedurele waarborgen. Eiser voert in dit kader om te beginnen aan dat hij tijdens of voorafgaand aan het Aanmeldgehoor Dublin op 1 maart 2024 de informatiebrochures deel A en deel B niet uitgereikt heeft gekregen. Verder stelt eiser dat het Aanmeldgehoor Dublin dat op 1 maart 2024 is gehouden niet zorgvuldig is verlopen. Tijdens dit gehoor is volgens eiser onvoldoende doorgevraagd naar wat hem in Kroatië is overkomen, mede in het kader van de informatie die betrokken moet worden bij de beoordeling of overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Dat eiser in de zienswijze alsnog zijn verklaringen over de behandeling in Kroatië naar voren heeft kunnen brengen doet niet af aan de verplichting van de minister om alle benodigde informatie te vergaren. Toen eiser hier tijdens de inleiding van het gehoor over wilde verklaren werd hij onderbroken met de mededeling dat hij hier later over zou kunnen verklaren. De gehoormedewerker had hier om deze reden volgens eiser later in het gehoor op terug moeten komen. Een en ander is extra kwalijk nu gebruik is gemaakt van een standaardvoornemen waarin niet op eisers persoonlijke omstandigheden is ingegaan. Eiser heeft hierdoor pas in de zienswijze gelegenheid gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. De informatie die tijdens het gehoor naar voren komt is van invloed op de vraag of de asielaanvraag onverplicht in behandeling dient te worden genomen, in zoverre was een andere afloop mogelijk geweest als eiser uitgebreider had kunnen verklaren over zijn ervaringen in Kroatië. Deze gebreken moeten volgens eiser in samenhang worden beoordeeld en dienen tot nietigheid van het overdrachtsbesluit te leiden.
Het juridisch kader
5.1.
Uit de artikelen 4 en 5 van de Dublinverordening [2] volgt het recht op informatie voor asielzoekers en dat de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast een persoonlijk onderhoud voert met de verzoeker om de verantwoordelijke lidstaat gemakkelijker te kunnen bepalen. Uit rechtsoverweging 124 van de uitspraak van het Hof van Justitie van 30 november 2023 [3] volgt verder dat een overdrachtsbesluit waartegen beroep is ingesteld vanwege het niet plaatsvinden van een persoonlijk onderhoud, in beginsel nietig moet worden verklaard. In rechtsoverweging 126 wordt vervolgens overwogen dat het de taak van de nationale rechter is, om in de context van een dergelijke niet-nakoming van de informatieverplichting, aan de hand van de specifieke juridische en feitelijke omstandigheden van het geval na te gaan of deze procedurele onregelmatigheid aan degene die deze aanvoert, ook al is het persoonlijk onderhoud gevoerd, daadwerkelijk de mogelijkheid heeft ontnomen om zijn argumenten op zodanige wijze naar voren te brengen dat de administratieve procedure jegens hem een andere afloop had kunnen hebben.
Het oordeel van de rechtbank
5.2.
De rechtbank stelt om te beginnen vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de minister ten onrechte de informatiebrochures deel A en deel B niet aan eiser heeft uitgereikt bij het Aanmeldgehoor Dublin en dat er in zoverre sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft echter niet aangevoerd welke concrete informatie hij heeft gemist op grond waarvan hij in zijn belangen is geschaad, noch onderbouwd dat het uitreiken van de informatiebrochures tot een andere uitkomst had geleid. De rechtbank is daarom van oordeel dat het gebrek in eisers geval niet tot nietigheid van het overdrachtsbesluit leidt. Hierbij is van belang dat wel degelijk een persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden. Naast dat eiser niet heeft onderbouwd welke concrete informatie hij heeft gemist door het niet uitreiken van de brochures heeft de hoormedewerker bij het Aanmeldgehoor Dublin de informatie uit de brochure doorgenomen met eiser en hem gevraagd of hij daarover vragen heeft. Dat was niet het geval. Eiser heeft tijdens het persoonlijk onderhoud gelegenheid gehad om zijn verhaal te doen en hem is gevraagd of hij zijn eventuele bezwaren tegen overdracht aan Kroatië kan toelichten.
5.3.
Ten aanzien van de stelling dat het Aanmeldgehoor Dublin niet zorgvuldig is verlopen is, is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de hoormedewerker niet zelf specifiek is teruggekomen op omstandigheden die eiser tijdens de inleiding van het gehoor heeft benoemd, niet meebrengt dat dat eiser daadwerkelijk de mogelijkheid is ontnomen om zijn verhaal te doen en zijn bezwaren tegen overdracht kenbaar te maken. De rechtbank vindt hierbij van belang dat eiser geen correcties en aanvullingen heeft ingediend naar aanleiding van het Aanmeldgehoor Dublin en dat de zienswijze die hij heeft ingediend is betrokken bij de besluitvorming. Daarnaast heeft eiser in de beroepsfase kunnen reageren op het bestreden besluit. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank dan ook aanleiding om het gebrek met betrekking tot de informatieplicht met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren nu niet is gebleken dat eiser door de gang van zaken is benadeeld. Het betoog van eiser kan dus niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit of nietigheid van het overdrachtsbesluit.
5.4.
Voor wat betreft het verwijt van eiser dat de minister in het voornemen gebruik heeft gemaakt van standaardoverwegingen wijst de rechtbank erop dat de minister op zitting heeft toegelicht dat hoewel in het voornemen in Dublinprocedures vaak gebruik wordt gemaakt van standaardoverwegingen, de dragende redenen voor het niet in behandeling nemen van de aanvraag altijd in het voornemen worden vermeld. De rechtbank ziet, gezien het feit dat de dragende redenen tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag inderdaad in het voornemen zijn opgenomen, geen aanleiding voor het oordeel dat het voornemen onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
Het standpunt van eiser
6. Eiser voert aan dat in Kroatië de detentie- en leefomstandigheden waaraan hij zal worden blootgesteld en de kwaliteit van de asielprocedure in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Eiser wijst hierbij op algemene informatie waaruit volgt dat pushbacks in Kroatië systematisch en op grote schaal plaatsvinden. Daarnaast is er een tekort aan opvangplekken. Omdat Dublinclaimanten niet kunnen worden onderscheiden van andere asielzoekers loopt ook eiser het risico om hiermee te maken te krijgen. Eiser wijst ook op zijn eigen ervaringen in Kroatië, die overeenkomen met het beeld dat wordt geschetst in de algemene informatie. De minister had eisers verklaringen volgens hem dan ook moeten verifiëren bij de Kroatische autoriteiten middels het claimverzoek. Tot slot wijst eiser in dit kader op een uitspraak in een bewaringszaak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 10 oktober 2024 [4] waaruit hij afleidt dat zijn betoog aangaande mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM in Kroatië gevolgd wordt. Eiser stelt verder dat hij bijzonder kwetsbaar is in de zin van het arrest Tarakhel. [5] De minister is hierdoor gehouden om individuele garanties te vragen aan de autoriteiten van Kroatië. Hoewel psychologische hulp beschikbaar is in Kroatië, blijkt uit het AIDA-rapport [6] dat bij overdrachten niet altijd een correcte overdracht van medische gegevens plaatsvindt en dat niet altijd een psycholoog beschikbaar is. Eiser doet daarnaast een beroep op het arrest C.K. van het Hof van Justitie [7] en stelt dat overdracht aan Kroatië een reëel en bewezen risico oplevert van een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie. Uit het door eiser overgelegde medisch dossier blijkt dat eiser vanwege zijn ervaringen in Kroatië last heeft van slecht slapen, suïcidale gedachten, angsten, nachtmerries, nachtelijk plassen en medicatiegebruik. Daarnaast is eiser doorverwezen naar een psycholoog. Uit het dossier blijkt dat eisers medische klachten zijn gekoppeld aan een toename van angst bij het vooruitzicht om terug te keren naar Kroatië. De minister had dit nader moeten onderzoeken.
Het standpunt van de minister
6.1.
De minister stelt zich hierover – kort samengevat – op het standpunt dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024. [8]
Het oordeel van de rechtbank
6.2.
De minister mag in beginsel ten opzichte van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Eiser moet aannemelijk maken dat dit in zijn geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. De Afdeling [9] heeft op 9 oktober 2024 geoordeeld dat de minister ten aanzien van Kroatië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De Afdeling heeft dit oordeel recentelijk nog bevestigd bij uitspraak van 14 november 2024. [10] De Afdeling heeft daarbij onder meer de landeninformatie, waar eiser naar heeft verwezen, betrokken. De Afdeling heeft onder rechtsoverweging 5.5 overwogen dat er geen gedocumenteerde gevallen bekend zijn van Dublinclaimanten die slachtoffer zijn geworden van pushbacks. De theoretische mogelijkheid dat deze situatie zich voordoet, is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende om te spreken van een reëel risico op ernstige schade. Eiser heeft geen recente informatie ingebracht die een wezenlijk ander beeld schetst van de situatie. Eisers beroepsgronden zien met name op de uitleg en waardering die de Afdeling geeft aan de ingebrachte informatie ten aanzien van de pushbackpraktijken die plaatsvinden op Kroatisch grondgebied. Ten aanzien van de opvangvoorzieningen heeft eiser slechts gevraagd naar de huidige stand van zaken met betrekking tot de opvangvoorzieningen,
zonder hierbij te verwijzen naar nieuwe informatie. Dublinclaimanten hebben blijkens de Afdelingsuitspraak van 9 oktober 2024 nog altijd toegang tot de asielprocedure en opvang in Kroatië. Hoewel er periodes zijn geweest van overbezetting in de Kroatische opvangcentra, zijn er geen structurele tekortkomingen. Zelfs in tijden van grote druk op de Kroatische opvangcentra werd nog altijd voorzien in essentiële levensbehoeften als voeding, sanitaire voorzieningen en basale medische zorg. Hoewel de rechtbank in voorkomend geval op eigen initiatief rekening houden met relevante informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn met betrekking tot mogelijke structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die in de verantwoordelijke lidstaat om internationale bescherming verzoeken, is de rechtbank ook bij ambtshalve onderzoek niet van dergelijke informatie gebleken. De rechtbank ziet bij gebrek aan enig objectief aanknopingspunt voor de onjuistheid of onvolledigheid daarvan, op dit moment geen aanknopingspunten om af te wijken van de zojuist genoemde Afdelingsuitspraak. Anders dan eiser betoogt, ziet de rechtbank in de door eiser aangehaalde bewaringsuitspraak dan ook geen grond om in afwijking van de uitspraak van de Afdeling te bepalen dat de minister nader onderzoek zou moeten doen.
6.3.
De minister is naar het oordeel van de rechtbank verder alleen gehouden om die informatie in het terugnameverzoek te vermelden die de aangezochte lidstaat in staat stelt om te beoordelen of zij op grond van de in de Dublinverordening genoemde criteria verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van de vreemdeling. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2017. [11] De persoonlijke omstandigheden van eiser doen niets af aan de verantwoordelijkheidsbepaling. De minister had de gestelde omstandigheden van eiser dan ook niet hoeven op te nemen in het terugnameverzoek en was niet gehouden overige informatie te vermelden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het terugnameverzoek aan Kroatië onvolledig is geweest.
Bijzondere kwetsbaarheid
6.4.
In het arrest Tarakhel [12] is geoordeeld dat ten aanzien van bijzonder kwetsbare asielzoekers aanleiding kan bestaan om aanvullende garanties te vragen aan de ontvangende lidstaat. Het uitgangspunt is dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in dit geval niet opgaat. Eiser is hierin niet geslaagd. De overgelegde stukken bieden geen concrete aanwijzingen dat behandeling in dit geval niet adequaat in Kroatië kan plaatsvinden. Uit het medisch dossier volgt weliswaar dat eiser bekend is met psychische klachten, maar niet dat deze van dien aard zijn dat eiser als bijzonder kwetsbaar moet worden beschouwd. Eiser heeft geen nadere onderbouwing overgelegd van bijvoorbeeld een specialistische behandeling of diagnosestelling. Uit het dossier valt ook anderszins niet af te leiden welke bijzondere behoeftes of zorg eiser nodig heeft op grond waarvan hij als bijzonder kwetsbaar aangemerkt dient te worden, of dat hij bepaalde zorg nodig heeft die in Kroatië niet beschikbaar is. De minister mag zich dan ook op het standpunt stellen dat er van mag worden uitgegaan dat de medische voorzieningen in Kroatië vergelijkbaar zijn met die in Nederland, dat Kroatië in staat moet worden geacht de medische klachten van eiser te kunnen behandelen en dat eiser na aankomst in Kroatië toegang heeft tot de nodige behandeling. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Medisch
6.5.
Eiser heeft verder niet met stukken onderbouwd dat zijn medische situatie aanzienlijk en onomkeerbaar zal verslechteren door de overdracht zelf en dat een medische overdracht noodzakelijk is. Het beroep op het arrest C.K. slaagt daarom niet. Uit het overgelegde medisch dossier van eiser kan niet op voorhand worden afgeleid dat sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening waarbij de overdracht een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eiser. In het medisch dossier wordt namelijk in het geheel niet ingegaan op de gevolgen van een overdracht aan Kroatië voor eiser. Deze bewijslast ligt in eerste instantie wel bij eiser. Er bestond voor de minister dan ook geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten naar de gezondheidstoestand van eiser en de gevolgen daarvoor van een overdracht. [13] Eiser heeft ter zitting verzocht om het onderzoek te schorsen om hem de gelegenheid te bieden nadere medische informatie in te brengen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om dat verzoek te honoreren en heeft het verzoek tot schorsing afgewezen.
Persoonlijke ervaringen
6.6.
Eiser heeft tot slot ook niet aannemelijk gemaakt dat Kroatië in zijn specifieke geval de internationale verplichtingen schendt. De verklaringen van eiser over de door hem ervaren slechte behandeling door de Kroatische autoriteiten gaan namelijk over de wijze waarop hij bij eerste aankomst in Kroatië is behandeld en niet over de situatie dat eiser als Dublinclaimant aan Kroatië zal worden overgedragen. [14] Eiser zal gereguleerd aan Kroatië worden overgedragen als Dublinclaimant, waarbij hij in ieder geval toegang tot de asielprocedure en asielopvang zal krijgen. Kroatië heeft met het claimakkoord van 27 maart 2024 gegarandeerd eisers (opvolgende) asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Eiser heeft verder geen andere en/of bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven voor het oordeel dat een reëel risico bestaat dat Dublinclaimanten zoals hij, na overdracht aan Kroatië aan een schending van artikel 4 van het EU-Handvest en artikel 3 van het EVRM worden blootgesteld. Het betoog dat Kroatië handelt in strijd met de Kwalificatierichtlijn, Opvangrichtlijn en Procedurerichtlijn, moet worden ingebracht en beoordeeld in Kroatië. Dat dit niet mogelijk, of op voorhand zinloos zou zijn, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt.
Conclusie ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. De minister heeft daarom kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Kroatië de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Getuigt overdracht van onevenredige hardheid?
8. Tot slot voert eiser aan dat overdracht aan Kroatië in dit geval onevenredig hard is. Eiser stelt dat bij hem sprake is van individuele, bijzondere omstandigheden, die maken dat overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft over zijn behandeling in Kroatië verklaard dat hij tezamen met 3 anderen om 12 uur ‘s nachts is aangehouden door gemaskerde mannen. Daarbij zijn tevens twee honden ingezet. Vervolgens werden zij meegenomen naar een politiebureau, waar zij 5 dagen werden opgesloten in een toiletgebouw. Er was slechts één bed aanwezig voor 4 mensen. Er werd één klein flesje water per persoon per dag ter beschikking gesteld, en het brood werd één keer per dag naar binnen gegooid. Eiser is toen ook een aantal keren met een zware militaire laars keihard op zijn blote voeten en been getrapt. Na 5 dagen is hij op de trein richting Slovenië gezet met een aanzegging Kroatië te verlaten. Eiser is getraumatiseerd door de behandeling in Kroatië, heeft daarvan nachtmerries, en een oude beenbreuk bezorgt hem door deze behandeling opnieuw veel pijn.
8.1.
Een lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht op grond van de criteria in deze verordening. Dit volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt de minister niet snel gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening. Hij gebruikt de bevoegdheid als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de minister heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de minister terughoudend.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in dit geval in redelijkheid kunnen beslissen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Kroatië. Eisers persoonlijke ervaringen zijn reeds betrokken bij de beoordeling in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [15] Eiser heeft ook niet onderbouwd dat hij dusdanig is getraumatiseerd door wat hem in Kroatië is overkomen dat van hem redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat hij naar Kroatië terugkeert. Dat het medisch dossier een zorgelijk beeld laat zien, vindt de rechtbank op dit moment onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank vindt hierbij van belang dat niet is gebleken van een diagnosestelling of van een specialistische behandeling en dat de informatie uit het medisch dossier dat eiser heeft overgelegd met name is gebaseerd op eisers eigen verklaringen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Vanwege het geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank de minister wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en tweemaal 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzitter, en mr. H.W.H. Oude Aarninkhof en mr. J.W.M. Bunt, leden, in aanwezigheid van F.E. Siblesz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening Nr. 604/2013.
3.ECLI:EU:C:2023:934.
4.Niet gepubliceerde uitspraak met kenmerk NL24.39263.
5.Tarakhel tegen Zwitserland, EHRM 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
6.Asylum Information Database: ‘Country Report: Croatia – update 2023’ 10 juli 2024.
7.HvJEU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127, in de zaak C.K. tegen Slovenië.
9.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
12.Tarakhel tegen Zwitserland, EHRM 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
13.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2129, r.o. 2.2. en 2.3.
14.Zie de Afdelingsuitspraak van 29 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1645, en punt 64 van het arrest van Het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.