In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser, van Syrische nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie weigerde deze in behandeling te nemen op grond van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank constateert dat de minister ten onrechte de informatiebrochures deel A en B niet aan eiser heeft verstrekt tijdens het Aanmeldgehoor Dublin, wat een zorgvuldigheidsgebrek oplevert. Echter, de rechtbank oordeelt dat dit gebrek niet leidt tot nietigheid van het overdrachtsbesluit, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad.
Eiser heeft aangevoerd dat de detentie- en leefomstandigheden in Kroatië in strijd zijn met internationale verplichtingen, en dat hij bijzonder kwetsbaar is. De rechtbank oordeelt dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM en het EU-recht zullen behandelen. Eiser heeft niet aangetoond dat dit in zijn geval niet kan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan eiser.