ECLI:NL:RBDHA:2024:21752

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
24/1305
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de definitieve jaarafrekening zorgjaar 2020 inzake buitenlandbijdrage voor bedrijfspensioen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 december 2024, wordt het beroep van eiser, een inwoner van België, tegen de definitieve jaarrekening over zorgjaar 2020 beoordeeld. Eiser ontvangt een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een bedrijfspensioen van TNO. Hij is als verdragsgerechtigde aangemerkt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) en is verplicht een buitenlandbijdrage te betalen, die wordt ingehouden op zijn pensioenen. De rechtbank behandelt het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het besluit van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) van 22 december 2023, waarin de buitenlandbijdrage voor zorgjaar 2020 is vastgesteld op € 5.775,84. Eiser is van mening dat het onterecht is dat zijn bedrijfspensioen als wettelijk pensioen wordt behandeld en dat de inhouding op zijn bedrijfspensioen onrechtmatig is. Hij beroept zich op Europese wetgeving en eerdere arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) en de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De rechtbank oordeelt dat de argumenten van eiser niet opgaan en dat de inhouding van de buitenlandbijdrage op zijn bedrijfspensioen rechtmatig is. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1305

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] (België), eiser

en

het Centraal Administratie Kantoor (CAK), verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de definitieve jaarrekening over zorgjaar 2020, waarin de bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over dat jaar is vastgesteld.
1.1.
Met het bestreden besluit van 22 december 2023 op het bezwaar van eiser heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Op 6 november 2024 heeft de rechtbank aanvullende stukken van eiser ontvangen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiser is – zoals van tevoren aangekondigd – niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woont in België en ontvangt een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW), alsmede een bedrijfspensioen van TNO. Hij is ingevolge de Zvw als verdragsgerechtigde aangemerkt en heeft daarom met toepassing van de Europese Verordening (EG) 883/2004 (de Verordening) recht op zorg in zijn woonland België, ten laste van pensioenland Nederland. Voor dit recht op zorg is eiser een buitenlandbijdrage verschuldigd die wordt ingehouden op zijn pensioenen.
3. In de definitieve jaarafrekening over zorgjaar 2020 heeft verweerder vastgesteld dat de buitenlandbijdrage over dat jaar € 5.775,84 bedraagt. Verweerder heeft de bezwaren van eiser ongegrond verklaard onder verwijzing naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en van de rechtbank.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de definitieve jaarafrekening van verweerder over zorgjaar 2020. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wat vindt eiser?
5. Eiser is van mening dat het in strijd is met Europese wet- en regelgeving dat bedrijfspensioenen als wettelijke pensioenen worden behandeld en dat verweerder de buitenlandbijdrage onrechtmatig op zijn bedrijfspensioen heeft ingehouden. Hiertoe voert eiser aan dat Nederland het bedrijfspensioen niet gelijk heeft gesteld met een wettelijk pensioen omdat Nederland geen artikel 9 verklaring heeft uitgegeven voor Nederlandse uitkeringen uit bedrijfspensioen. Hij beroept zich hierbij op het arrest Knauer van het Hof van Justitie van Europa (HvJ EU). [1] Ook uit de arresten van Delft en Hoogstad leidt eiser af dat inhouding op private pensioenen niet is toegestaan. Verder is eiser het niet eens met jurisprudentie van de CRvB over het arrest Nikula.
Wat oordeelt de rechtbank?
6. Het beroep van eiser op de arresten Kauer, van Delft en Hoogstad treft geen doel. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
6.1.
Uit het arrest Knauer volgt dat artikel 5, onder a, van de Verordening aldus dient te worden uitgelegd dat in omstandigheden als in het hoofdgeding ouderdomsuitkeringen van een beroepsgebonden pensioenverzekering van een lidstaat en die van een wettelijke pensioenverzekering van een andere lidstaat, welke verzekeringen beide onder de werkingssfeer van die richtlijn vallen, gelijkgestelde prestaties in de zin van deze bepaling zijn, wanneer de twee categorieën van uitkeringen dezelfde doelstelling nastreven, namelijk aan de ontvangers ervan het behoud van een levensstandaard garanderen die in verhouding staat tot die welke zij vóór hun pensionering genoten. [2]
6.2.
Anders dan eiser stelt, blijkt uit het arrest Knauer niet dat een bedrijfspensioen buiten beschouwing gelaten dient te worden voor de berekening van de buitenlandbijdrage.
6.3.
Eiser heeft eerder bij de CRvB een beroep gedaan op de arresten van Delft en Hoogstad. De CRvB heeft in die arresten geen aanleiding gezien om te concluderen dat het bedrijfspensioen buiten beschouwing moet worden gelaten bij de berekening van de buitenlandbijdrage. [3] De rechtbank volstaat hier met verwijzing naar die uitspraken.
6.4.
Dat eiser het niet eens is met deze en andere uitspraken van de CRvB maakt niet dat de rechtbank aanleiding ziet anders te oordelen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
30 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het HvJ EU van 21 januari 2016, ECLI:EU:C:2016:37, (
2.Zie het arrest van het HvJ EU van 21 januari 2016, ECLI:EU:C:2016:37.
3.Zie de uitspraken van rechtbank Denk Haag van 7 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12486, en van 14 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21190, en de uitspraken van de CRvB van 9 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1365, en van 20 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2102.