ECLI:NL:RBDHA:2023:21190

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
SGR 21/7069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet voor een in België wonende gepensioneerde

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 december 2023, wordt het beroep van eiser, een in België wonende gepensioneerde, tegen de definitieve jaarrekening over zorgjaar 2019 beoordeeld. Eiser, die sinds 2003 in België woont en een uitkering ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een bedrijfspensioen, is als verdragsgerechtigde aangemerkt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). De jaarafrekening van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) stelt dat eiser een buitenlandbijdrage van € 5.834,29 verschuldigd is, waarvan reeds € 5.227,91 is ingehouden op zijn inkomen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze jaarafrekening, maar het CAK heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de buitenlandbijdrage beoordeeld aan de hand van de Europese Verordening (EG) 883/2004 en de Zvw. Eiser betoogt dat het onterecht is dat zijn bedrijfspensioen als wettelijk pensioen wordt behandeld en dat de inhouding op zijn bedrijfspensioen onrechtmatig is. De rechtbank concludeert echter dat de regels van de Verordening en de Zvw vereisen dat het CAK de buitenlandbijdrage in rekening brengt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die het standpunt van eiser hebben verworpen en bevestigt dat de inhouding van de buitenlandbijdrage rechtmatig is.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en het griffierecht niet terugkrijgt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7069

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (België), eiser

en

het Centraal Administratie Kantoor (CAK), verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de definitieve jaarrekening over zorgjaar 2019, waarin de bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over dat jaar is vastgesteld.
1.1.
Met het bestreden besluit van 28 september 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen op 7 augustus 2023 laten weten dat zij na het sluiten van het vooronderzoek op basis van de stukken uitspraak kon doen. Hierop heeft eiser aangegeven een zitting noodzakelijk te achten.
1.4.
Eiser heeft op 3 november 2023 aanvullende stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft geen van partijen deelgenomen. Eiser heeft van te voren laten weten dat hij niet zou verschijnen ter zitting. Hierop heeft verweerder besloten ook niet te verschijnen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woont in België sinds 2003. Sinds 1 mei 2007 ontvangt hij een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW), alsmede een bedrijfspensioen van [bedrijfsnaam] . Hij is ingevolge de Zvw als verdragsgerechtigde aangemerkt en heeft daarom met toepassing van de Europese Verordening (EG) 883/2004 (de Verordening) recht op zorg in zijn woonland België, ten laste van pensioenland Nederland. Voor dit recht op zorg is eiser een buitenlandbijdrage verschuldigd die wordt ingehouden op zijn pensioenen. In de definitieve jaarafrekening over zorgjaar 2019 van verweerder is vastgesteld dat de buitenlandbijdrage over dat jaar € 5.834,29 bedraagt. Er is reeds € 5.227,91 ingehouden op het inkomen van eiser, zodat eiser nog € 606,38 moet betalen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de jaarafrekening. Met het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de definitieve jaarafrekening van verweerder over zorgjaar 2019. In deze zaak komt dat neer op een beoordeling van de juistheid van verweerder om de buitenlandbijdrage te bepalen op € 5.834,29. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

Wat vindt eiser

4. Eiser is van mening dat het in strijd is met Europese wet- en regelgeving dat bedrijfspensioenen als wettelijke pensioenen worden behandeld, en dat verweerder de buitenlandbijdrage onrechtmatig op zijn bedrijfspensioen is ingehouden.

Wat oordeelt de rechtbank

5. Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de definitieve jaarafrekening van verweerder en de inhouding van de Zvw-bijdrage gaat het om de beantwoording van de vraag of eiseres verdragsgerechtigde is en of de inhouding op de pensioenen van eiser rechtmatig is.
6. Op dit beroep zijn de Verordening, de Zvw en de Regeling zorgverzekering van toepassing.
7. Ingevolge artikel 24 van de Verordening heeft een rechthebbende op een wettelijk pensioen of uitkering die in een andere lidstaat van de Europese Unie is gaan wonen, recht op medische zorg in het woonland, ten laste van het pensioenland, voor zover die gepensioneerde in zijn woonland geen persoonlijk recht heeft op zorg.
8. Ingevolge artikel 30 van de Verordening mag vervolgens het pensioenland op de pensioenen van deze gepensioneerden een bijdrage inhouden, indien de kosten voor medische zorg voor rekening komen van het pensioenland.
9. Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Zvw zijn de in het buitenland wonende personen die recht hebben op zorg in hun woonland ten laste van Nederland een zogeheten buitenlandbijdrage verschuldigd. De wijze waarop die bijdrage wordt berekend, is neergelegd in artikel 6.3.1 tot en met 6.3.4 van de Regeling Zorgverzekering.
10. Op grond van deze regels is verweerder verplicht aan eiser een buitenlandbijdrage in rekening te brengen. Over deze regels heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in het arrest van 14 oktober 2010 (zaak C-345/09) overwogen dat de bepalingen van verordening 1408/71 (thans vervangen door de Verordening) die betrekking hebben op de vaststelling van de toepasselijke wettelijke regeling, een volledig stelsel van conflictregels vormen, welke conflictregels dwingend gelden voor de lidstaten. Het is daardoor uitgesloten dat de sociaal verzekerden op wie die regels van toepassing zijn, de gevolgen ervan teniet kunnen doen doordat zij ervoor zouden kunnen kiezen zich eraan te onttrekken. Nu sprake is van dwingend recht, is eiser verplicht om over zorgjaar 2019 de buitenlandbijdrage te voldoen.
11. Voor wat betreft de bevoegdheid van verweerder om de buitenlandbijdrage te heffen, stelt de rechtbank vast dat eiser dit standpunt ook al heeft ingenomen in eerdere (hoger) beroepsprocedures tegen de rechtsvoorgangers van het CAK (het College voor zorgverzekeringen en het Zorginstituut Nederland) met betrekking tot eerdere jaarafrekeningen. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) is uitgebreid op eisers standpunt ingegaan, maar heeft dit verworpen. [1] Kortheidshalve verwijst de rechtbank naar de in voetnoot 1 genoemde uitspraken van de CRvB en sluit zich bij de daarin gegeven oordelen aan.
12. De rechtbank volgt eisers standpunt dat zijn bedrijfspensioen niet valt onder de Verordening en dat dit pensioen daarom niet mag worden betrokken bij de berekening van de buitenlandbijdrage niet. In de eerder genoemde uitspraken van de CRvB is uitgebreid gemotiveerd bepaald dat het Unierecht zich niet verzet tegen het betrekken van eisers bedrijfspensioen bij de berekening van de buitenlandbijdrage. Voor eerdere zorgjaren gold dit oordeel ook. De rechtbank ziet geen aanleiding daar voor zorgjaar 2019 anders over te oordelen.
12. Het overige dat eiser in zijn beroepschrift heeft betoogd is niet het onderwerp van het bestreden besluit. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een veroordeling in eventuele proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 19 juli 2013; ECLI:NL:CRVB:2013:1466; r.o. 4.7 en van 30 december 2015; ECLI:NL:CRVB: 2015:4984; r.o. 4.3.