ECLI:NL:RBDHA:2023:21190
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet voor een in België wonende gepensioneerde
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 december 2023, wordt het beroep van eiser, een in België wonende gepensioneerde, tegen de definitieve jaarrekening over zorgjaar 2019 beoordeeld. Eiser, die sinds 2003 in België woont en een uitkering ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een bedrijfspensioen, is als verdragsgerechtigde aangemerkt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). De jaarafrekening van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) stelt dat eiser een buitenlandbijdrage van € 5.834,29 verschuldigd is, waarvan reeds € 5.227,91 is ingehouden op zijn inkomen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze jaarafrekening, maar het CAK heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de buitenlandbijdrage beoordeeld aan de hand van de Europese Verordening (EG) 883/2004 en de Zvw. Eiser betoogt dat het onterecht is dat zijn bedrijfspensioen als wettelijk pensioen wordt behandeld en dat de inhouding op zijn bedrijfspensioen onrechtmatig is. De rechtbank concludeert echter dat de regels van de Verordening en de Zvw vereisen dat het CAK de buitenlandbijdrage in rekening brengt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die het standpunt van eiser hebben verworpen en bevestigt dat de inhouding van de buitenlandbijdrage rechtmatig is.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en het griffierecht niet terugkrijgt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Centrale Raad van Beroep.