ECLI:NL:RBDHA:2023:7443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
NL22.21519
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van de beslistermijn voor asielaanvragen in het licht van WBV 2022/22

Op 28 maart 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend, waarna hij op 1 oktober 2022 verweerder in gebreke heeft gesteld wegens het uitblijven van een beslissing. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De rechtbank heeft op 3 april 2023 vragen gesteld aan verweerder, die op 20 april 2023 zijn beantwoord. Eiser heeft gereageerd op deze antwoorden. De rechtbank heeft besloten dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft, omdat geen van de partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om ter zitting te worden gehoord.

De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw). Dit artikel staat toe dat de beslistermijn van zes maanden met maximaal negen maanden kan worden verlengd in situaties waarin een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient. De rechtbank concludeert dat de beslistermijn in de zaak van eiser rechtsgeldig is verlengd met WBV 2022/22, dat op 27 september 2022 in werking is getreden. Eiser heeft aangevoerd dat de verlenging niet rechtsgeldig was, maar de rechtbank volgt deze redenering niet.

De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling nog niet was verstreken, waardoor het beroep van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, en is openbaar gemaakt op 24 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21519

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Hidding),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft verweerder op 3 april 2023 vragen gesteld die bij brief van 20 april 2023 zijn beantwoord. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren en met de brief van
8 mei 2023 heeft eiser van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser heeft op 28 maart 2022 een asielaanvraag ingediend. Hij heeft verweerder op 1 oktober 2022 in gebreke gesteld omdat verweerder nog geen beslissing op deze aanvraag had genomen. Op 22 oktober 2022 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
De toepasselijke wet- en regelgeving
2. Tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag kan beroep bij de rechtbank worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke heeft gesteld. [2]
3. In artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw [3] , gelezen in samenhang met artikel 42, eerste lid, van de Vw, staat dat de beslistermijn van zes maanden met ten hoogste negen maanden kan worden verlengd als een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
4. Op 27 september 2022 is WBV 2022/22 [4] in werking getreden. Met WBV 2022/22 heeft verweerder de beslistermijn van alle asielaanvragen met negen maanden verlengd. Dat geldt voor aanvragen waarvan de beslistermijn nog niet is verstreken op de datum van inwerkingtreding van WBV 2022/22 en voor aanvragen die worden ingediend tot 1 januari 2023. De aanvraag van eiser valt hieronder.
Wat staat vast?
5. Vast staat dat de beslistermijn van zes maanden zoals die in de wet is opgenomen in deze zaak verstreek op 28 september 2022. Ook staat vast dat verweerder nog altijd geen beslissing op de aanvraag heeft genomen.
Het standpunt van verweerder
6. Verweerder stelt dat de beslistermijn in eisers asielprocedure met WBV 2022/22 rechtsgeldig is verlengd. Er was vanwege de verhoogde asielinstroom in 2022 namelijk sprake van een situatie als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw, op grond waarvan de beslistermijn met negen maanden kon worden verlengd. Op het moment dat eiser verweerder in gebreke stelde was de beslistermijn in zijn zaak dus nog niet verstreken. Het beroep is daarom volgens verweerder niet-ontvankelijk.
Waarom is eiser het daar niet mee eens?
7. Eiser is het daar niet mee eens en heeft gemotiveerd aangevoerd dat de beslistermijn met WBV 2022/22 niet rechtsgeldig is verlengd, omdat – kort gezegd – de argumenten die verweerder voor dit besluit heeft gebruikt geen stand kunnen houden. Omdat daarmee de beslistermijn dus wel was verstreken op het moment dat eiser verweerder in gebreke stelde, is het beroep ontvankelijk én gegrond.
De vragen van de rechtbank
8. In de brief van 3 april 2023 heeft de rechtbank verweerder gevraagd cijfermatig te
onderbouwen dat op het moment dat het besluit tot verlenging van de beslistermijn werd genomen, of het voornemen daartoe in de brief van 26 augustus 2022 aan de voorzitter van de Tweede Kamer bekend werd gemaakt [5] , van een onverwacht hoge instroom sprake was. Verder heeft de rechtbank verweerder verzocht te onderbouwen wat op dat moment de prognose was voor de instroom van asielaanvragen voor de rest van 2022. Tot slot heeft de rechtbank verweerder gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 23 januari 2023 [6] waarin de rechtbank zich uitlaat over WBV 2022/22. De rechtbank benoemt in deze uitspraak een aantal omstandigheden die voor verweerder aanleiding hebben gevormd de beslistermijn te verlengen, maar oordeelt - kort
weergegeven – dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt dat deze omstandigheden een verlenging van de beslistermijn rechtvaardigen. Het gaat dan om de komst van vreemdelingen uit Oekraïne naar Nederland, om de komst van Afghaanse asielzoekers, om de onmogelijkheid om vanwege de covid-maatregelen Dublin-claimanten te kunnen overdragen aan de verantwoordelijke lidstaten en om de personeelscapaciteit bij verweerder. De rechtbank heeft verweerder verzocht op deze door zittingsplaats Amsterdam opgeworpen punten afzonderlijk een reactie te geven.
8.1
In de brief van 20 april 2023 heeft verweerder deze vragen beantwoord door te verwijzen naar het als bijlage bij het verweerschrift gevoegde hoger beroepschrift tegen de hiervoor genoemde uitspraak van zittingsplaats Amsterdam.
8.2
Eiser heeft hier in een brief van 8 mei 2023 op gereageerd.
Het oordeel van de rechtbank over WBV 2022/22
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw en dat verweerder met toepassing van deze bepaling bij WBV 2022/22 rechtsgeldig de wettelijke beslistermijn met negen maanden heeft verlengd. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot haar oordeel is gekomen. Dat doet zij aan de hand van een aantal deelonderwerpen, waarbij zal worden ingegaan op wat partijen hebben aangevoerd.
Was er sprake van een verhoogde instroom?
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat geen sprake is van een (onverwachte) hogere instroom dan geraamd. Uit cijfers van de IND [7] , zoals die in het hoger beroepschrift zijn opgenomen, blijkt dat in de Meerjaren Productie Prognose (MPP) van september 2021 nog werd uitgegaan van een totale asielinstroom [8] voor 2022 van 34.370, maar dat deze prognose in februari 2022 is bijgesteld naar 41.500 aanvragen [9] en in september 2022 is bijgesteld naar 48.200 aanvragen. [10] Daarmee was op dat moment al sprake van een trend die, bij doorzetting, tot een flink hogere jaarinstroom zou leiden dan in eerste instantie werd verwacht. Het totaal aantal van 47.911 in 2022 ingediende aanvragen komt nagenoeg overeen met deze laatste prognose. Dat, zoals eiser stelt, verweerder ten onrechte is uitgegaan van zijn eigen MPP omdat deze prognoses vaak niet uitkomen wegens
onvoorspelbare (politieke en economische) omstandigheden, zoals ook blijkt uit de feitelijke ontwikkelingen van die cijfers, leidt niet tot en ander oordeel. Eiser heeft niet onderbouwd dat er andere, door verweerder genegeerde, prognoses beschikbaar waren die de ontwikkelingen in instroomcijfers beter voorspelden.
Moet er sprake zijn van een ‘piek’ in de instroom?
11. Het betoog van eiser dat de hogere instroom van asielzoekers vanaf de tweede helft van 2021 geen rechtvaardiging is voor de verlenging van de beslistermijn op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw, omdat dit artikel eist dat sprake is van een groot aantal
tegelijkingediende aanvragen en dus van een piek in de instroom, terwijl daarvan in de huidige situatie geen sprake is, slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de Procedurerichtlijn [11] , waar deze bepaling op is gebaseerd, niet dat alleen bij een piek de beslistermijnen kunnen worden verlengd. Het gaat volgens artikel 31, derde lid, van de Procedurerichtlijn om de situatie dat de zorgvuldigheid van de beoordeling van de aanvragen vanwege een grote stijging in de werklast in het gedrang komt. Uit considerans 18 en artikel 31, tweede lid, van de Procedurerichtlijn kan worden afgeleid dat asielaanvragen in de eerste plaats behoorlijk en volledig moeten worden behandeld en daarna pas snel. In de Procedurerichtlijn wordt de duur van die behandeling wel begrensd tot 21 maanden. [12] De lezing van eiser zou betekenen dat een sterke stijging van de instroom over een wat langere periode, zonder dat de instroom op enig moment tijdens die periode weer ‘inzakt’, geen aanleiding zou kunnen vormen voor een verlenging van de beslistermijn op deze grond. Maar ook een dergelijke verhoging van de instroom kan leiden tot een grote stijging in de werklast, waardoor de zorgvuldigheid van de beoordeling van de aanvragen in het gedrang komt. De rechtbank volgt de lezing van eiser daarom niet.
Oekraïners, Afghanen, Dublin-claimanten en Syriërs
12. Verweerder heeft in de toelichting op het WBV onder andere gewezen op de komst van Oekraïners en Afghanen en naar de opname van Dublinclaimanten in de Nederlandse procedure omdat zij, vanwege covid, niet konden worden overgedragen aan de lidstaten die verantwoordelijk waren voor deze asielaanvragen. Dat heeft, naast de hogere instroom van asielzoekers van andere nationaliteiten, geleid tot een dusdanig grote belasting voor de personele capaciteit van de IND dat het niet mogelijk was om binnen zes maanden zorgvuldig op de aanvragen te beslissen. Verweerder heeft in het hoger beroepschrift benadrukt dat de benoemde groepen niet uitsluitend of hoofzakelijk hebben geleid tot de verhoogde instroom, maar dat deze slechts medeoorzaak zijn en als zodanig en ter illustratie in het WBV zijn genoemd.
12.1
Eisers betoog dat het grote aantal Oekraïners dat zich in Nederland heeft gemeld geen asielprocedure doorloopt omdat zij op grond van de Tijdelijke beschermingsrichtlijn [13] buiten de asielbeoordelingssystematiek valt en dus niet van invloed is op de besliscapaciteit van de IND, slaagt niet. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat deze groep van invloed is op de gehele capaciteit van de IND, dus ook op die van de beslismedewerkers. Ook Oekraïners moesten namelijk een aanvraag indienen die geregistreerd moest worden en daarbij werd een zogenaamde ‘openbare orde-toets’ uitgevoerd. Verder heeft een groep Oekraïners zich toch gemeld bij het aanmeldcentrum in Ter Apel en hiervan is een deel de asielprocedure ingestroomd. Daarnaast moest een proces worden ingericht voor het beoordelen van de aanspraken op tijdelijke bescherming en het afgeven van bewijzen van rechtmatig verblijf, waarbij in de gevallen dat geen tijdelijke bescherming is verleend op het bezwaarschrift moest worden beslist. Verder stellen de gemeentes veel vragen aan de IND en moet de IND voorlichting geven vanwege de inschrijving van deze personen in de BRP [14] .
12.2
Eisers betoog dat de groep Afghanen die instroomde in 2021 een zeer beperkte belasting van de besliscapaciteit vormde omdat deze groep de verkorte procedure doorloopt en uit het hoger beroepschrift ook blijkt dat hiervoor maar weinig menskracht hoefde te worden ingezet, slaagt evenmin. Verweerder wijst er niet ten onrechte op dat ook het doorlopen van een versnelde asielprocedure tijd en dus besliscapaciteit kost.
12.3
Eiser stelt terecht dat verweerder in het hoger beroepschrift nalaat aan te tonen of sprake is van een aanzienlijk groter aantal Dublinclaimanten wiens asielaanvraag noodgedwongen door Nederland in behandeling is genomen in vergelijking met het aantal Dublinclaimanten dat door andere lidstaten vanwege de coronamaatregelen niet aan Nederland konden worden overgedragen. Het wegvallen van dit argument doet echter niet af aan het feit dat wel degelijk sprake is geweest van een grote toename van de asielinstroom in het algemeen en doet derhalve niet af aan de rechtmatigheid van het WBV.
12.4
Eiser heeft verder aangevoerd dat in het algemeen met betrekking tot asielzoekers uit Syrië, en ook in de zaak van eiser, geen sprake is van complexe feitelijke of juridische kwesties, omdat de meeste Syrische aanvragen na een enkel gehoor worden ingewilligd. De rechtbank overweegt dat dit raakt aan artikel 42, vierde lid, aanhef en onder a, van de Vw, op grond waarvan de beslistermijn kan worden verlengd als er complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn. WBV 2022/22 steunt echter niet op deze grond. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding verder in te gaan op wat eiser in dit verband heeft aangevoerd.
Heeft verweerder het tekort aan personeel aan zichzelf te wijten?
13. Eiser heeft mogelijk een punt als hij stelt dat de moeite die verweerder heeft met het tijdig beslissen op de asielaanvragen ook het gevolg is van de keuzes die verweerder in het verleden heeft gemaakt voor wat betreft zijn personeelsbestand. Daar staat echter tegenover dat uit het hoger beroepschrift volgt dat de formatie van de IND sinds 2017 sterk is gestegen, maar dat die uitbreiding, en ook verdere uitbreiding, wordt begrensd door beschikbaarheid van mensen op de arbeidsmarkt en door de mogelijkheden om deze mensen op te leiden. Bovendien doen de keuzes van verweerder uit het verleden niet af aan hetgeen onder 10 is overwogen met betrekking tot de grote toename van het aantal asielaanvragen. Het is de rechtbank niet gebleken dat het niet tijdig kunnen verwerken van deze aanvragen enkel is te wijten aan een gebrekkig personeelsbeleid. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Het oordeel van de rechtbank over het beroep
14. Omdat de termijn om een besluit te nemen op de aanvraag van eiser op 27 september 2022 nog niet was verstreken, is deze beslistermijn gelet op het WBV 2022/22 met negen maanden verlengd. Eiser heeft de ingebrekestelling op 1 oktober 2022 verstuurd, maar op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken. De ingebrekestelling is dus te vroeg verstuurd. Toen eiser op 20 oktober 2022 beroep instelde was daarom niet voldaan aan de vereisten die in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb zijn gesteld.
15. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P. de Zwart, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikelen 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Stcrt. 2022, 25775.
5.Kamerstukken II 2021/22, 19637. nr. 2992.
6.Bedoeld is: de uitspraak van 6 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:136.
7.Immigratie- en Naturalisatiedienst
8.De IND bepaalt de totale asielinstroom door het aantal eerste en herhaalde asielaanvragen en aanvragen van nareizigers bij elkaar op te tellen, zo blijkt uit het hoger beroepschrift.
9.Kamerstukken II 2021/22, 19637, nr. 2914 (Kamerbrief van 1 juli 2022), p. 2.
10.Kamerstukken II 2022/23, 19637, nr. 3006, p. 3 (Kamerbrief van 4 november), p. 3.
11.Richtlijn 2013/32.
12.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
13.Richtlijn 2001/55/EG.
14.Basisregistratie Personen.