ECLI:NL:RBDHA:2024:21690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
23/8408 en 24/1094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstandsuitkering wegens niet voldoen aan inlichtingenverplichting en extreem laag waterverbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had haar bijstandsuitkering ontvangen sinds 8 juni 2018, maar de gemeente ontving op 22 augustus 2023 een anonieme melding dat zij niet op het uitkeringsadres woonde. Hierop heeft de gemeente een onderzoek ingesteld, waarbij onder andere het waterverbruik op het uitkeringsadres werd geanalyseerd. De resultaten toonden aan dat het waterverbruik extreem laag was, wat leidde tot de conclusie dat eiseres haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht de bijstandsuitkering van eiseres heeft ingetrokken per 1 september 2023 en de uitkering heeft herzien met terugwerkende kracht tot 26 december 2019. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat zij haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had, ondanks haar verklaringen over haar woonsituatie en de zorg voor haar kind. De rechtbank concludeerde dat de bevindingen van de gemeente, waaronder het extreem lage waterverbruik en de omstandigheden van de woning, voldoende waren om de besluiten tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering te rechtvaardigen.

Eiseres voerde aan dat haar psychosociale omstandigheden niet in aanmerking waren genomen, maar de rechtbank oordeelde dat zij deze omstandigheden niet had onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8408 en SGR 24/1094

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde in de zaak SGR 23/8408: mr. M.A.R. Schuckink Kool, gemachtigde in de zaak SGR 24/1094: mr. E.M. de Prins).
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

In de zaak met zaaknummer 23/8408
Bij besluit van 19 september 2023 (primair besluit 1) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken per 1 september 2023.
Bij besluit van 30 oktober 2023 (bestreden besluit 1) is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
In de zaak met zaaknummer 24/1094
Bij besluit van 20 oktober 2023 (primair besluit 2) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres herzien met ingang van 26 december 2019. Het te veel aan ontvangen bijstand en toeslagen is teruggevorderd tot een bedrag van € 50.460,76.
Bij besluit van 28 december 2023 (bestreden besluit 2) is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
In beide zaken
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 oktober 2024 op grond van artikel 8:14, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht gevoegd op zitting behandeld. Hierbij waren eiseres, de gemachtigden van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig.

Overwegingen

1. Eiseres ontving vanaf 8 juni 2018 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Zij staat ingeschreven op het adres [adres] te [plaatsnaam] (het uitkeringsadres).
1.1.
Op 22 augustus 2023 heeft verweerder een anonieme melding ontvangen dat eiseres niet op het uitkeringsadres woonde. Verweerder heeft daarom een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van eiseres. In dit kader zijn gegevens over het waterverbruik op het uitkeringsadres opgevraagd. Op 4 september 2023 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en eiseres. Aansluitend aan dit gesprek heeft de sociale recherche een huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres. De onderzoeksbevindingen zijn vastgelegd in de eindrapportage van 19 oktober 2023.
2. De onderzoeksresultaten zijn voor verweerder aanleiding geweest om de bijstandsuitkering van eiseres bij primair besluit 1 in te trekken met ingang van 1 september 2023. Dit besluit is gehandhaafd na bezwaar. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het extreem lage waterverbruik op het uitkeringsadres in de periode van 27 december 2020 tot en met 4 september 2023 het vermoeden rechtvaardigt dat eiseres haar hoofdverblijf daar niet heeft. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij haar hoofdverblijf wel op het uitkeringsadres heeft. Daar komt bij dat eiseres heeft verklaard dat haar zoon vanaf zijn geboorte op [geboortedatum] 2021 bij zijn vader in Spijkenisse woont, dat eiseres zelf in de weekenden en doordeweeks in Spijkenisse is om voor hem te zorgen, dat ze twee keer per week op het uitkeringsadres is en daar twee keer per maand doucht. De bevindingen van het onderzoek bieden volgens verweerder, in samenhang bezien, voldoende grond voor de conclusie dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres.
3. Daarnaast heeft verweerder bij primair besluit 2, na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 2, de bijstandsuitkering van eiseres herzien vanaf 26 december 2019, omdat het recht op bijstand vanaf deze datum niet meer vast te stellen is. Het te veel aan betaalde bijstand en energietoeslag over deze periode is teruggevorderd tot een bedrag van
€ 50.460,76. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het waterverbruik van eiseres over de periode van 26 december 2019 tot en met 20 oktober 2023 moet worden aangemerkt als extreem laag. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat eiseres haar hoofdverblijf daar niet heeft. Eiseres is er niet geslaagd om haar hoofdverblijf aannemelijk te maken. Dat eiseres heeft verklaard overdag bij haar partner te zijn om hun kind te verzorgen en daar elke dag in bad gaat, is onvoldoende om het laagwaterverbruik te verklaren. Dit in samenhang met de eerder afgelegde verklaringen tijdens het onderzoek, maken volgens verweerder dat de bijstandsuitkering van eiseres terecht is herzien en teruggevorderd van 26 oktober 2019 tot met 20 oktober 2023.
4. In beroep voert eiseres aan dat de bevindingen van het onderzoek ontoereikend zijn om de besluiten te dragen. Zij voert aan dat haar relatie met de verhuurder van de woning op het uitkeringsadres zeer slecht is. Dit heeft geresulteerd in verwaarlozing van de woning, waardoor er gebreken waren die een bepaalde periode het gebruik van water onmogelijk maakte. Ook is de woning van eiseres enige tijd afgesloten geweest van het gas, waardoor zij alleen koud kon douchen en niet kon koken. Daarnaast heeft eiseres een complexe relatie met haar ex-partner, tevens de vader van hun kind. Hij staat haar niet toe om permanent in zijn woning in Spijkenisse te verblijven. Hij staat ook niet toe dat hun kind op het uitkeringsadres bij eiseres verblijft. Daarom verzorgt zij hun kind in Spijkenisse en is zij daar vaak. Verder voert eiseres aan dat zij zich in een chaotische leefsituatie bevindt en psychosociale problematiek heeft waardoor de vaste jurisprudentie omtrent het gebruik van water in haar geval niet zou moeten worden toegepast. Gelet op de uitzonderlijke situatie van eiseres en haar psychosociale toestand, dient er volgens haar maatwerk te worden toegepast.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
5.1.
Wat betreft het niet tijdig indienen van het beroep in de zaak SGR 23/8408, heeft mr. M.A.R. Schuckink Kool aangevoerd dat er redenen zijn om de termijnoverschrijding van twee dagen verschoonbaar te achten. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat de gemeente Den Haag geen verzendregistratie bijhoudt en daarom geen bewijs kan leveren van de exacte verzenddatum van het bestreden besluit. Daarom houdt de rechtbank het er voor dat het beroep tijdig is ingediend.
6. De te beoordelen periode loopt van 26 december 2019 tot 20 oktober 2023.
6.1.
Intrekking en terugvordering van bijstand zijn voor eiseres belastende besluiten. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Deze bewijslast brengt in dit geval met zich dat verweerder aannemelijk moet maken dat eiseres gedurende de gehele te beoordelen periode de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. [1]
6.2.
Het woonadres van een betrokkene is het adres van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijke leven is. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. [2]
6.3.
Voor de bepaling van het hoofdverblijf kan het waterverbruik van betekenis zijn. Een waterverbruik van maximaal zeven m³ per jaar per huishouden – ongeacht het aantal personen van dit huishouden – is extreem laag. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de woning niet wordt bewoond en dus dat de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is dan aan de betrokkene om die vooronderstelling te weerleggen. [3]
6.4.
Uit de gegevens van Dunea volgt dat het waterverbruik op het uitkeringsadres in de periode van 29 december 2019 tot en met 12 december 2022 in totaal 7 m³ is (van 26 december 2019 tot 27 december 2020 3 m³, van 27 december 2020 tot 29 december 2021 3 m³ en van 29 december 2021 tot 12 december 2022 m³). Eiseres heeft het lage waterverbruik niet betwist.
6.5.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in de periode in kwestie haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Hetgeen eiseres aanvoert biedt een verklaring voor het lage waterverbruik op het uitkeringsadres, maar daar uit volgt niet dat eiseres het zwaartepunt van haar persoonlijk leven op het uitkeringsadres had. Uit dit betoog volgt juist dat eiseres regelmatig tijd doorbracht elders dan op het uitkeringsadres. Het bevestigt daarmee de vooronderstelling dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiseres niet op het uitkeringsadres is, maar bij haar de vader van haar kind in Spijkenisse.
6.6.
De stelling van eiseres dat de bevindingen van verweerder ontoereikend zijn om de besluiten tot intrekking en terugvordering te dragen, volgt de rechtbank niet. Daarbij is van belang dat de conclusie dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres, niet enkel berust op het extreem lage waterverbruik, maar ook op de verklaringen van eiseres zelf en de bevindingen van het huisbezoek. Eiseres heeft tijdens het gesprek op 4 september 2023 verklaard dat zij ieder weekend en vaak ook doordeweeks bij haar ex-partner in Spijkenisse verblijft. Ook heeft ze verklaard twee keer per week op het uitkeringsadres te verblijven. Gelet op deze wisselende verklaringen is, zoals verweerder heeft gesteld, onduidelijk gebleven hoeveel dagen ze precies op het uitkeringsadres verblijft. Daarnaast ondersteunen de bevindingen van het huisbezoek het vermoeden dat eiseres niet aldaar haar hoofdverblijf heeft. De woning gaf de indruk van een opslagplaats waar niet wordt geleefd. Verweerder heeft vastgesteld dat de beschikbare ruimtes in de woning uitpuilden van de spullen. Het ontbrak aan bewoonbare ruimte. Het toilet was onbereikbaar door alle spullen, de koelkast werkte niet en in de diepvries stonden acht producten die 13 jaar over de datum waren. Alle producten in de koelkast waren ruimschoots over de houdbaarheidsdatum heen, sommige zelfs enkele jaren, behalve een doos eieren.
6.7.
Het waterverbruik, de verklaringen van eiseres en de bevindingen van verweerder tijdens het huisbezoek leiden, in onderlinge samenhang bezien, tot de slotsom dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in de te beoordelen periode niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Het betoog van eiseres dat zij haar woning in Den Haag behoudt omdat haar ex-partner niet wil dat zij bij hem intrekt, en ook niet toestaat dat hun zoon op het uitkeringsadres verblijft, maakt dit niet anders. Bij het vaststellen van het hoofdverblijf gaat het immers om beoordeling van de feitelijke situatie aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Hetgeen eiseres aanvoert doet niet af aan de omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld aan de hand van het waterverbruik, de verklaringen van eiseres zelf en de feitelijke situatie tijdens het huisbezoek
6.8.
Eiseres heeft verweerder niet over de wijziging in haar hoofd- en verblijfplaats ingelicht. Hierdoor heeft zij de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Als gevolg hiervan is het recht op bijstand niet vast te stellen vanaf 26 december 2019. Verweerder was op grond van de artikelen 54, derde lid en artikel 58, eerste lid van de Pw, verplicht om het recht op bijstand over de periode van 26 december 2019 tot met 1 september 2023 in te trekken en de betaalde bijstand terug te vorderen.
7. Wat betreft de stelling van eiseres dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychosociale omstandigheden, heeft te gelden dat eiseres die omstandigheden niet heeft onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan te nemen dat verweerder een uitzondering had moeten maken op de vaste jurisprudentie omtrent het vaststellen van het hoofdverblijf, dat sprake is van dringende redenen of dat verweerder een onevenredig besluit heeft genomen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3038, en van 7 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3110.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1183.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 30 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1672.