ECLI:NL:RBDHA:2024:21672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
NL24.46987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot vreemdelingen

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 4 mei 2024. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van deze maatregel getoetst in uitspraken van 24 mei en 24 juli 2024. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 10 december 2024 was eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de minister ook door een gemachtigde werd vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat er nog steeds zicht is op uitzetting naar Algerije. Eiser betoogde dat de Algerijnse autoriteiten niet voldoende meewerken aan zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de autoriteiten de aanvraag voor een laissez-passer hadden afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure, ondanks dat eiser al zes maanden in bewaring is. De rechtbank wees het beroep van eiser ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46987

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G. Ocak),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

De minister heeft op 4 mei 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft de oplegging en het voortduren van deze maatregel van bewaring getoetst bij de uitspraken van 24 mei 2024 [1] en 24 juli 2024. [2]
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 24 juli 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Ook merkt de rechtbank op dat de minister op 30 oktober 2024 een besluit heeft genomen om de maatregel te verlengen. Dit besluit is getoetst door deze rechtbank, waarbij het beroep tegen het verlengingsbesluit bij uitspraak van 2 december 2024 [3] ongegrond is verklaard. Ter zitting heeft eiser laten weten dat hij tegen deze uitspraak niet in hoger beroep is gegaan. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
3. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt. Daartoe voert eiser aan dat de Algerijnse autoriteiten geen volledige medewerking verlenen aan zijn uitzetting. Hoewel voor eiser al op 28 maart 2024 een aanvraag om een laissez-passer (lp) is ingediend, hebben de Algerijnse autoriteiten deze nog altijd niet verstrekt. De presentatie die bij de Algerijnse autoriteiten stond gepland op 7 augustus 2024 werd door de Algerijnse autoriteiten geannuleerd. Hieruit en uit het lange tijdsverloop sinds het indienen van de aanvraag blijkt volgens eiser dat de Algerijnse autoriteiten geen volledige medewerking aan de uitzetting van eiser verlenen. Het in bewaring houden van eiser is daarom niet langer evenredig.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. [4] Het is de rechtbank niet van omstandigheden gebleken waardoor dit nu anders zou zijn. De minister heeft voor eiser een lp aangevraagd bij de Algerijnse autoriteiten en niet is gebleken dat zij de aanvraag (al) hebben afgewezen of dat zij de aanvraag niet (langer) in behandeling hebben. Volgens de rechtbank kan uit het feit dat op 28 maart 2024 een aanvraag voor een lp is aangevraagd, en deze nog niet is verstrekt, niet worden geconcludeerd dat de Algerijnse autoriteiten niet voldoende meewerken aan de uitzetting van eiser. Dit geldt eveneens voor het annuleren van de presentatie van 7 augustus 2024 door de Algerijnse autoriteiten. Uit de voortgangsrapportage van 21 november 2024 blijkt namelijk dat de presentatie is geannuleerd, omdat de Algerijnse autoriteiten wachten op ‘onderzoeksgegevens uit Algiers’. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de Algerijnse autoriteiten onvoldoende meewerken aan de uitzetting van eiser. Ter zitting heeft de minister ook nog toegelicht dat de presentaties vaker geannuleerd worden, omdat de Algerijnse autoriteiten de aanvraag tegenwoordig ook zonder een presentatie verder kunnen behandelen. Zij gebruiken dan vingerafdrukken, waardoor een presentatie niet langer nodig is. Gelet hierop kan het annuleren van de geplande presentatie niet leiden tot de conclusie dat de Algerijnse autoriteiten geen volledige medewerking aan de uitzetting van eiser. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dus van oordeel dat er nog steeds zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is en is het laten voortduren van de maatregel nog steeds evenredig.
Handelt de minister voldoende voortvarend?
4. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting, omdat hij na ruim zes maanden inbewaringstelling nog steeds niet is uitgezet. Het enige wat de minister heeft gedaan, is een aantal vertrekgesprekken met eiser voeren en enkele keren rappelleren bij de Algerijnse autoriteiten. Bovendien heeft eiser zijn moeder en tante om een kopie van zijn paspoort gevraagd, zodat eiser de nodige inspanningen heeft geleverd om zijn uitzetting te bespoedigen. Het laten voortduren van de maatregel van bewaring is dus niet langer evenredig.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat uit de voortgangsrapportage van 21 november 2024 blijkt dat de minister op 2 oktober 2024, 22 oktober 2024 en 14 november 2024 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten ten aanzien van de openstaande lp-aanvraag en dat hij op 8 oktober 2024, 16 oktober 2024 en 30 oktober 2024 vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd. Uit het rechtbankdossier blijkt dat op 25 november 2024 tevens een vertrekgesprek met eiser is gevoerd. De rechtbank ziet niet hoe hieruit zou moeten volgen dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Dat eiser ondanks deze handelingen nog niet is uitgezet, maakt niet dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. De minister heeft, afgezien van de mogelijkheid om regelmatig te rappelleren, geen invloed op de snelheid waarmee de Algerijnse autoriteiten een lp-aanvraag beoordelen. Daar komt bij dat, anders dan hijzelf betoogt, eiser onvoldoende activiteiten heeft ondernomen om zijn vertrek te bespoedigen. Hoewel uit het verslag van het vertrekgesprek van 8 oktober 2024 blijkt dat eiser zijn moeder en tante zal vragen om een kopie van zijn paspoort, blijkt uit het vertrekgesprek van 25 november 2024 dat eiser zijn tante hier nog niet om heeft gevraagd en dat onduidelijk is of zijn moeder het verzoek om een kopie van het paspoort heeft ontvangen. De minister heeft op zitting ook toegelicht dat hij tot op heden geen kopie van het paspoort van eiser heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser meer mogen doen om aan een kopie van zijn paspoort te komen. Bovendien is eiser meermaals gewezen op de mogelijkheid om met financiële hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) vrijwillig te vertrekken, maar slaat eiser dit aanbod steeds af. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dus van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en is het laten voortduren van de maatregel nog steeds evenredig.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 24 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7969.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 24 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12225.
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 2 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:20523.
4.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.