ECLI:NL:RBDHA:2024:7969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20390
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en inspanningsverplichting in vreemdelingenrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, en was ingesteld omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, met name de zware gronden dat de eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken.

De rechtbank heeft ook de vraag beoordeeld of de staatssecretaris heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris niet tijdig had moeten handelen met betrekking tot zijn uitzetting, vooral gezien zijn medische omstandigheden. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris wel degelijk aan zijn inspanningsverplichting had voldaan, aangezien er verschillende stappen waren ondernomen om de uitzetting te realiseren, zelfs tijdens de strafrechtelijke detentie van de eiser.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20390

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G. Ocak),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. Bij het bestreden besluit van 4 mei 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Eiser heeft de zware grond 3c en de lichte grond 4a niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze twee gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De andere gronden kunnen daarom onbesproken blijven.
Heeft de staatssecretaris voldaan aan zijn inspanningsverplichting?
3. Eiser voert aan dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Eiser heeft voorafgaand aan de bewaring in strafrechtelijke detentie gezeten. Op dat moment had de staatssecretaris al moeten beginnen met het verrichten van uitzettingshandelingen. De bewaring moet immers zo kort mogelijk duren. Daarnaast had, gezien eisers medische omstandigheden, voortvarender aan zijn verwijdering gewerkt moeten worden. Eiser krijgt niet de juiste medische behandeling in het detentiecentrum.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Eiser zat sinds 3 maart 2024 in strafrechtelijke detentie. Tijdens de detentie heeft op 20 maart 2024 een vertrekgesprek plaatsgevonden en is op 28 maart 2024 een laissez-passer aangevraagd. Sindsdien is er meerdere keren gerappelleerd en heeft er nog een vertrekgesprek plaatsgevonden. Daarnaast stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers medische omstandigheden niet maken dat de staatssecretaris voortvarender aan eisers uitzetting had moeten werken. Deze omstandigheden konden in eisers asielprocedure naar voren gebracht worden. Eiser kan een klacht indienen bij het detentiecentrum als hij van mening is dat hij niet de juiste medische behandeling ontvangt.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.