ECLI:NL:RBDHA:2024:12225

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.28095
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 24 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 4 mei 2024 en eerder getoetst in een uitspraak van 24 mei 2024. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 19 juli 2024 gesloten en beslist dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. De rechtbank onderzoekt of het voortduren van de maatregel rechtmatig is, aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het voortduren van de maatregel rechtmatig is. Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is, maar de rechtbank stelt vast dat er een aanvraag voor een laissez-passer is ingediend bij de Algerijnse autoriteiten en dat er nog geen afwijzing is ontvangen. Eiser heeft zelf ook geen handelingen verricht om zijn uitzetting te bespoedigen. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting en dat de maatregel van bewaring in dit geval evenredig is. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28095

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G. Ocak),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 4 mei 2024.
1.1
De rechtbank heeft deze maatregel eerder getoetst. Op dit beroep is beslist bij uitspraak van 24 mei 2024. [1]
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft daarop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 19 juli 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [3]
4.1.
Uit de uitspraak van 24 mei 2024 volgt dat de maatregel tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 21 mei 2024) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
5. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt, omdat hij al twee maanden in bewaring zit en nog steeds geen uitzetting heeft plaatsgevonden. Het is onduidelijk hoe lang het nog zal duren voordat hij wordt uitgezet. Het voortduren van de bewaring is volgens eiser daarom onevenredig.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt [4] en dat niet is gebleken dat dit in het geval van eiser anders is. Uit de voortgangsrapportage blijkt immers dat bij de Algerijnse autoriteiten een aanvraag om een laissez-passer is ingediend en dat de minister nog in afwachting is van een reactie op die aanvraag. Het is niet gebleken dat de Algerijnse autoriteiten de aanvraag (al) hebben afgewezen of dat zij de aanvraag niet (langer) in behandeling hebben. Dat de bewaring van eiser al twee maanden duurt, maakt dit niet anders. Aan de Algerijnse autoriteiten mag immers enige tijd worden gegund om de afgifte van een laissez-passer in orde te maken. Bovendien blijkt uit het verslag van het laatste vertrekgesprek dat eiser de afgelopen periode zelf geen handelingen heeft verricht om zijn uitzetting te bespoedigen. [5]
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
6. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt, omdat de minister na de vorige uitspraak van de rechtbank eiser slechts een paar keer heeft gesproken en een paar keer gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. Sinds het sluiten van het onderzoek in het vorige beroep heeft de minister twee vertrekgesprekken met eiser gevoerd drie keer gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten. Het valt niet in te zien waarom de minister voortvarender aan de uitzetting had moeten werken dan zij nu heeft gedaan. De minister werkt daarom voldoende voortvarend aan de uitzetting. Bovendien kan eiser zelf een bijdrage leveren aan de voortvarendheid van zijn uitzetting, maar blijkt, zoals hiervoor al is overwogen, uit de vertrekgesprekken niet dat eiser dat doet.
Is de bewaring nog evenredig?
7. Het enkele feit, zoals eiser stelt, dat hij inmiddels twee maanden in bewaring zit, is onvoldoende om te oordelen dat deze maatregel in zijn geval, waarin – zoals hiervoor is overwogen – nog steeds zicht is op uitzetting naar Algerije en de minister voldoende voortvarend daaraan werkt, niet langer evenredig is.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 24 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7969.
2.Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
5.Zie het verslag van het vertrekgesprek van 8 juli 2024, p. 1.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.