ECLI:NL:RBDHA:2024:20523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.45073
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 december 2024, wordt het beroep van een Algerijnse vreemdeling beoordeeld die in bewaring is gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel van bewaring, die oorspronkelijk op 4 mei 2024 was opgelegd, is op 30 oktober 2024 verlengd met maximaal twaalf maanden. De vreemdeling heeft op 15 november 2024 beroep ingesteld tegen deze verlenging en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 26 november 2024 zijn zowel de vreemdeling als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister van Asiel en Migratie aanwezig.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de verlenging van de maatregel van bewaring beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van de vreemdeling. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende gronden heeft om de maatregel te verlengen, aangezien er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. De vreemdeling heeft aangevoerd dat hij voldoende meewerkt aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft aangetoond dat de vreemdeling niet voldoende meewerkt aan zijn terugkeer en dat de benodigde documentatie uit een derde land nog ontbreekt.

Daarnaast heeft de rechtbank de voortvarendheid van de minister beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank oordeelt ook dat er zicht op uitzetting naar Algerije is, ondanks de zorgen van de vreemdeling over de termijn. Tot slot heeft de rechtbank de medische omstandigheden van de vreemdeling in overweging genomen, maar oordeelt dat deze niet voldoende zijn om de maatregel van bewaring op te heffen. Het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45073

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2024 in de zaak tussen

[naam] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Ocak),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het besluit tot verlenging van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 4 mei 2024.
1.1.
De maatregel is met het besluit van 30 oktober 2024 verlengd met ten hoogste twaalf maanden. Eiser heeft op 15 november 2024 beroep ingesteld tegen het verlengingsbesluit. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De zaak is op zitting behandeld op 26 november 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de maatregel van bewaring mocht verlengen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De verlenging van de maatregel is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
Bewaringsgronden
5. De zware en lichte gronden die door de minister in het verlengingsbesluit zijn opgenomen, zijn inhoudelijk niet betwist door eiser. Ook de rechtbank oordeelt dat er voldoende gronden zijn om de maatregel van bewaring te dragen. Daarom kan nog steeds worden aangenomen dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
Is voldaan aan de voorwaarden voor de verlenging van de maatregel?
6. Eiser voert aan dat het niet meewerken aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit geen grond vormt om de bewaring te verlengen. Eiser werkt voldoende mee om zijn identiteit en nationaliteit te laten vaststellen. Er stond op 7 augustus 2024 een presentatie gepland bij de Algerijnse autoriteiten. Die is door de autoriteiten geannuleerd en dat kan niet aan eiser worden tegengeworpen. Verder heeft eiser contact opgenomen met familie in Algerije om een fotokopie van zijn paspoort te sturen aan de Dienst Terugkeer en Vertrek. Eiser doet er alles aan om medewerking te verlenen, maar wordt daarbij beperkt omdat hij in bewaring is gesteld.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat aan de voorwaarden voor een verlengingsbesluit is voldaan. De minister heeft voldoende gemotiveerd dat eiser niet voldoende meewerkt aan zijn terugkeer en dat de benodigde documentatie uit een derde land nog ontbreekt. Uit de eerdere vertrekgesprekken blijkt dat eiser niet mee wil werken en dat hij het de taak van de minister vindt om de benodigde documentatie te verkrijgen. Pas in het vertrekgesprek van 16 oktober 2024 geeft eiser aan dat hij contact op zal nemen met zijn familie in Algerije. Uit alle eerdere vertrekgesprekken volgt dat eiser een afwachtende houding aanneemt en dat mag de minister hem aanrekenen. Op de zitting heeft eiser aangegeven dat inmiddels een fotokopie van zijn paspoort per e-mail is gestuurd naar het mailadres van de Dienst Terugkeer en Vertrek. De ontvangst van dit bericht kon niet worden bevestigd en is ook niet bekend bij de minister. Het blijft vooralsnog bij de enkele stelling van eiser. Hieruit kan niet worden afgeleid dat hij inmiddels meewerkt aan zijn vertrek. Overigens volgt uit het verslag van het vertrekgesprek van 25 november 2024, de dag voor deze zitting, dat eiser op dat moment nog geen contact heeft gehad met zijn familie. Het is daarnaast ook niet gebleken dat eiser zelf contact heeft opgenomen met andere instanties die hem kunnen helpen bij het verkrijgen van de juiste documentatie.
Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld?
7. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting omdat een laissez-passer (lp) de afgelopen zes maanden nog niet is afgegeven en de presentatie bij de Algerijnse autoriteiten is geannuleerd.
7.1.
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. De reden hiervoor is dat de minister maandelijks rappelleert bij de Algerijnse autoriteiten. Ook is er op zaaksniveau aandacht gevraagd voor de lp aanvraag van eiser. Daarnaast voert de minister vertrekgesprekken met eiser, waarvan de laatste op 25 november 2024. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is er zicht op uitzetting?
8. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is binnen redelijke termijn naar Algerije.
8.1.
De rechtbank volgt eiser daarin niet. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 mei 2024 en 15 juli 2024, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen en voor ongedocumenteerde vreemdelingen naar Algerije niet ontbreekt. [1] Er zijn geen aanknopingspunten dat Algerije in het algemeen weigert lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven. Verder blijkt uit rechtspraak [2] dat sinds december 2023 de mogelijkheid bestaat om Algerijnse vreemdelingen te identificeren op basis van dacty. [3] Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat in het geval van eiser geen lp zal worden verstrekt omdat hij niet beschikt over een identiteitsdocument of kopie daarvan.
Belangenafweging
9. Eiser voert verder aan dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, omdat hij medische klachten heeft. Eiser is een kankerpatiënt, hij is geopereerd aan zijn hoofd. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij een medische behandeling nodig heeft en dat de detentieomstandigheden zwaar op hem drukken. Hij is in de afgelopen drie weken drie keer flauwgevallen en krijgt alleen maar paracetamol.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om de maatregel van bewaring, gelet op de duur van deze bewaring, op te heffen. De weinig meewerkende houding van eiser, in combinatie met het onttrekkingsrisico en het gegeven dat nog steeds zicht op uitzetting bestaat, heeft de minister zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van eiser bij de beëindiging van de hem opgelegde maatregel van bewaring. De minister heeft in de medische omstandigheden van eiser geen reden hoeven te zien voor een ander oordeel. Daarbij heeft de minister terecht gesteld dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum gelijk moeten worden geacht aan die in de vrije maatschappij.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
10. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, in aanwezigheid van mr. A.M. van Gerwen, griffier.De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld Rechtbank Den Haag (zp. Arnhem) 29 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6469.
3.Dactyloscopie, techniek voor het identificeren van vingerafdrukken.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.