ECLI:NL:RBDHA:2024:21647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
09/857078-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor deelname aan een criminele organisatie en diverse strafbare feiten

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 38-jarige man, die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 6 maanden. De man was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met witwassen, afpersing, valsheid in geschrift en verduistering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte deel uitmaakte van een netwerk dat meerdere ondernemingen had opgericht, die op het eerste gezicht legitiem leken, maar in werkelijkheid werden gebruikt om crimineel geld te witwassen. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de partiële nietigheid van de dagvaarding. De verdachte werd schuldig bevonden aan diverse feiten, waaronder gewoontewitwassen, identiteitsfraude, verduistering, poging tot afpersing en afpersing. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk en met kennis van zaken handelde, en dat hij de criminele herkomst van de voorwerpen en geldbedragen verborgen hield. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die in overeenstemming is met de ernst van de gepleegde feiten en de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen, die door de verdachte en zijn medeverdachten waren afgeperst.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/857078-19
Datum uitspraak: 20 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1986 te [geboorteplaats 1] (Turkije),
verblijfadres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 19 juni 2024 (regie) en 11, 13, 14, 18 en 20 november 2024 (alle data inhoudelijke behandeling) en 12 december 2024 (sluiten onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. E. Manders naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 18 november 2024. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan:
1. het medeplegen van gewoontewitwassen in de periode van 15 januari 2014 tot en met 9 juli 2019 van geldbedragen, auto’s, bedrijfsinventaris en meubilair van [bedrijfsnaam 1] B.V.
en/of
het medeplegen van het feitelijk leidinggeven in de periode van 15 januari 2014 tot en met 9 juli 2019 aan rechtspersonen die zich schuldig hebben gemaakt aan gewoontewitwassen;
2. het medeplegen van faillissementsfraude in de periode van 9 juli 2018 tot en met 26 februari 2019 door als bestuurder van [bedrijfsnaam 2] B.V., voorheen [bedrijfsnaam 1] B.V., voertuigen en bedrijfsinventaris met een totale waarde van € 123.712,- aan de boedel te onttrekken;
3. het medeplegen van valsheid in geschrift op 7 december 2016 door het opmaken van een valse inkoopverklaring en bewijs van betaling van een Ferrari;
4. het gebruik maken van een vals/vervalst identiteitsdocument/reisdocument op 19 mei 2015 bij het aangaan van een huurovereenkomst;
5. het opzettelijk en wederrechtelijk gebruiken van identificerende persoonsgegevens van een ander in de periode van 1 mei 2014 tot en met 25 januari 2017 door de gegevens van [naam 1] te gebruiken bij het aangaan van huurovereenkomsten en een contract bij XS4all en zich als zodanig voor te doen in gesprekken met de Raad Vastgoed, RDW, Belastingdienst, XS4all en VWE;
6. de oplichting van [naam 2] voor € 60.000,- in de periode van 1 maart 2015 tot en met 11 maart 2015,
subsidiair
de verduistering van dat bedrag;
7. het medeplegen van afpersing van [naam 3] in de periode van 11 mei 2018 tot en met 17 december 2018;
8. het medeplegen van poging tot afpersing van [naam 4] in de periode van 30 maart 2019 tot en met 3 april 2019,
subsidiair
het medeplegen van bedreiging;
9. het medeplegen van hennepteelt/aanwezig hebben van hennep in de periode van 22 mei 2017 tot en met 25 juli 2017;
10. het medeplegen van diefstal van elektriciteit in de periode van 22 mei 2017 tot en met 25 juli 2017;
11. het aanwezig hebben van een jammer, geheel of gedeeltelijk aangelegd, in de periode van 5 juni 2019 tot en met 18 juni 2019,
subsidiair
het voorhanden hebben van een jammer met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 350c van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd;
12. het medeplegen van afpersing van [naam 5] en [naam 6] in de periode van 1 januari 2016 tot en met 18 juni 2019;
13. het medeplegen van valsheid in geschrift in de periode van 19 oktober 2016 tot en met 26 februari 2019 door valse leaseovereenkomsten op te maken van een Range Rover (kenteken [kenteken 1] ), een BMW X5 (kenteken [kenteken 2] ) en een Aston Martin Rapide (kenteken [kenteken 3] )
en/of
het medeplegen van feitelijk leidinggeven aan de rechtspersoon die dat heeft gedaan;
14. het deelnemen aan een organisatie in de periode van 1 januari 2016 tot en met 19 juni 2019 die tot oogmerk had het plegen van de misdrijven valsheid in geschrift, bedreiging, afpersing, verduistering, oplichting, witwassen en het overtreden van de Opiumwet.

3.De geldigheid van de dagvaarding

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de dagvaarding, voor zover die betrekking heeft op deelneming aan een criminele organisatie, nietig dient te worden verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat in de tenlastelegging alleen strafbare feiten staan opgesomd en geen beschrijving van specifieke handelingen is gegeven.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voldoende duidelijk is.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De rechtbank stelt vast dat in de op artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht toegesneden tenlastelegging de daarin bedoelde deelneming van de verdachte aan de criminele organisatie aldus is omschreven dat deze (mede) heeft bestaan uit het begaan van misdrijven, die in dezelfde dagvaarding afzonderlijk zijn uitgeschreven. Dat is niet ongebruikelijk. Elk feit is beschreven in een separaat zaaksdossier. De tenlastelegging moet derhalve, voor zover die ziet op de criminele organisatie, worden bezien in samenhang met de overige ten laste gelegde feiten en het onderliggende dossier.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest welke verwijten hem worden gemaakt. De verdachte heeft door zijn proceshouding ook laten zien dat hij de gemaakte verwijten heeft begrepen, ook als het gaat om de deelneming aan een criminele organisatie. Ook overigens is er geen aanleiding om de dagvaarding nietig te verklaren.

4.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van de verdachte. Hieraan is ten grondslag gelegd dat stukken uit andere, eerdere onderzoeken onderdeel uitmaken van het dossier, dat deze dus kunnen bijdragen aan het bewijs en een negatief beeld van de verdachte schetsen, maar dat het integrale dossier van die andere, eerdere onderzoeken niet aan de verdediging is verstrekt. Daardoor kan de start van het onderzoek Niezijl niet worden getoetst. Diverse verzoeken van de verdediging tot verkrijging van die stukken zijn afgewezen en beoordeeld als ‘fishing expedition’, terwijl volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad alle stukken die rechtstreeks van belang kunnen zijn, hetzij in belastende, hetzij in ontlastende zin, zich in het dossier dienen te bevinden. Ook uit jurisprudentie van het EHRM en literatuur blijkt het fundamentele recht op procestukken, dat zich volgens de raadsman ook zou uitstrekken over de informatievoorziening met betrekking tot de voorfase van een proces. De verdediging wordt op deze wijze niet in staat gesteld een adequate controle op de start van het onderzoek uit te oefenen. De raadsman heeft betoogd dat door deze gang van zaken sprake is van schending van de relevantieregel, het beginsel van ‘equality of arms’ en het beginsel van een ‘fair trial’.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verdediging het verzoek heeft gedaan aan de rechter-commissaris om de volgende onderzoekshandelingen te (laten) verrichten:
het verstrekken van het dossier van het onderzoek Ezelsoor,
het verstrekken van het gehele [naam 18] -dossier van zowel het onderzoek Ezelsoor als het onderzoek Niezijl,
het verstrekken van alle stukken, bescheiden en dossiers die betrekking hebben op de actieve onderzoeksperiode vanaf 15 januari 2014 tot en met 2020, en
het verstrekken van het gehele [naam 18] -dossier over de periode vanaf 15 januari 2014 tot en met medio 2017 (start Ezelsoor).
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 20 februari 2023 deze verzoeken afgewezen, waarbij met name de te algemene onderbouwing van het verzoek in aanmerking is genomen, maar ook dat de rechtmatigheid van de start van het onderzoek Niezijl kan worden getoetst op basis van het procesdossier van het onderzoek Niezijl. Verder heeft de rechter-commissaris (terecht) vastgesteld dat het [naam 18] -dossier van het onderzoek Niezijl reeds door het Openbaar Ministerie is verstrekt.
Bij beschikking van 4 april 2023 heeft de rechtbank het bezwaarschrift tegen de beschikking van de rechter-commissaris ongegrond verklaard. Ook hierbij is in aanmerking genomen dat een verzoek tot kennisneming van niet tot het procesdossier behorende stukken dient te worden voorzien van een motivering met concrete argumenten waarom de verzochte stukken redelijkerwijs relevant kunnen zijn voor de betwisting van de betrouwbaarheid, de juistheid of de rechtmatigheid van enig bewijsmiddel. Verder is overwogen:
- dat de verdediging niets heeft gesteld omtrent de betrouwbaarheid, de juistheid of de rechtmatigheid van bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden en die volgens het Openbaar Ministerie de basis vormen voor de tenlastelegging,
- dat de verdediging niet heeft gesteld dat er (concrete) aanwijzingen zijn dat getwijfeld moet worden aan de betrouwbaarheid, juistheid of rechtmatigheid van die bewijsmiddelen, en
- dat de onderbouwing van de verdediging dat zij inzage in deze stukken wil, zodat zij de aanleiding of start van het onderzoek Niezijl kan controleren te algemeen is en niet voldoet aan voornoemde maatstaf.
Ter terechtzitting van 19 juni 2024 (de regiezitting) heeft de verdediging geen onderzoekswensen gedaan.
Uit het bovenstaande blijkt dat de verdediging voorafgaand aan de eerste zitting op grond van artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering de rechter-commissaris heeft verzocht om onderzoekshandelingen te (laten) verrichten. Voorts heeft de verdediging van de wettelijke gelegenheid gebruik gemaakt om in beroep te gaan tegen de beslissing van de rechter-commissaris. In theorie had de verdediging de verzoeken ook kunnen doen op de zitting van de meervoudige kamer, maar dat is niet gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat bij deze gang van zaken geen sprake is van een vormverzuim of een schending van een fundamenteel beginsel. Dat de beslissingen van de rechter-commissaris en de rechtbank de verdediging onwelgevallig zijn, is daarvoor niet relevant.
De rechtbank overweegt verder dat de officier van justitie tijdens het opsporingsonderzoek op grond van artikel 149a van het Wetboek van Strafvordering verantwoordelijk is voor de samenstelling van de processtukken, dat het relevantiecriterium voorschrijft dat tot die processtukken alle (ontlastende dan wel belastende) stukken behoren die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing en dat de rechter hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek alsnog de toevoeging aan het dossier van stukken kan gelasten. Het is vaste jurisprudentie [1] dat geen sprake is van een onbegrensd recht op kennisneming van alle informatie die als resultaat van opsporing is verkregen. Het recht van de verdediging om in de gelegenheid te worden gesteld om methoden en resultaten van onderzoek te betwisten, valt niet samen met een ongeclausuleerd recht om deze te controleren.
Het beginsel van ’equality of arms‘ veronderstelt onder meer dat de verdachte kennis kan nemen van het volledige procesdossier en reële en effectieve mogelijkheden dient te hebben om tegen de hem gemaakte verwijten in te brengen wat hij, zowel in materieel als in processueel opzicht, in het belang van de verdediging acht. Op de rechter rust de verplichting erop toe te zien dat aan deze vereisten gedurende de berechting is voldaan. Aan deze vereisten is in het algemeen voldaan als de verdachte, al dan niet naar aanleiding van gedane verzoeken, beschikt over de informatie die redelijkerwijs relevant kan worden geacht voor de hiervoor bedoelde betwisting. Echter, bij de beoordeling van de verzoeken kan worden betrokken hetgeen ter onderbouwing daarvan is aangevoerd. De rechtbank stelt in dat verband vast dat zowel de rechter-commissaris als de rechtbank (als appelinstantie) bij de afwijzing van de verzoeken de onderbouwing daarvan in aanmerking heeft genomen. De rechtbank deelt derhalve niet de visie dat sprake zou zijn van schending van de relevantieregel en het beginsel van ‘equality of arms’.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de strafvervolging van de verdachte in overeenstemming is met artikel 6 van het EVRM en dat het proces als geheel eerlijk is verlopen. In totaal heeft de rechter-commissaris het verzoek tot het horen van vijftien getuigen toegewezen, die -op één na- ook allen zijn gehoord in aanwezigheid van de raadsman van de verdachte. Ook overigens heeft de verdediging uiting kunnen geven aan de aan haar toegekende rechten. Ook het beginsel van een fair trial is dus niet geschonden.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Het daartoe strekkende verweer wordt dus verworpen.

5.De bewijsbeslissing

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 2, 3, 4, 5, 6 (primair), 7, 8 (primair), 9, 10 en 11 (primair) ten laste gelegde feiten integraal bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van alle ten laste gelegde bedragen en goederen, maar dat het ten laste gelegde bedrag van € 28.100,- afkomstig uit contante stortingen naar [bedrijfsnaam 3] B.V., dient te worden gematigd tot € 26.000,-.
Ten aanzien van feit 12 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing door [naam 5] en [naam 6] te dwingen tot de afgifte van:
- € 130.000,- ( overwaarde woning [adres 2] );
- € 114.400,- ( lening Rabobank);
- € 14.000,- ( lening New10);
en tot het aangaan van een schuld van:
- € 114.400,- ( lening Rabobank);
- € 14.000,- ( lening New10).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in de bewezenverklaring de volgende ten laste gelegde bedragen moeten worden gematigd:
- € 40.405,60: naar een bedrag van € 33.309,12 (financiering Range Rover met kenteken [kenteken 1] );
- € 80.000,-: naar een bedrag van € 22.500,- (verkoop auto bij [bedrijfsnaam 4] );
- € 14.698,64: naar een bedrag van € 8.313,20 (financiering BMW X5 met kenteken [kenteken 2] );
- € 10.837,10: naar een bedrag van € 10.076,10 (financiering Aston Martin Rapide met kenteken [kenteken 3] ).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van afpersing van de volgende op de tenlastelegging genoemde bedragen:
- € 30.000,- ( afkomstig van een lening in verband met een BMW met kenteken [kenteken 4] );
- € 7.000 / € 7.500,- ( maandelijkse betalingen);
alsmede van het dwingen tot het aangaan van de lening van € 30.000,-.
Ten aanzien van feit 14 heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat het feit bewezen kan worden verklaard, maar dat niet bewezen kan worden dat de criminele organisatie valsheid in geschrift en overtreding van de Opiumwet als oogmerk had.
Ten aanzien van feit 13 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verklaringen van [medeverdachte 4] , [naam 6] , [naam 5] en [naam 3] uit te sluiten van het bewijs, omdat deze allemaal onbetrouwbaar zijn.
De verdediging heeft zich, gelet op de bepleite bewijsuitsluiting, op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de verdediging aangegeven dat enkele witwasfeiten, de faillissementsfraude, het voorhanden hebben van een jammer en het gebruik van een vals identiteitsbewijs bewezen kunnen worden verklaard. Van de overige feiten moet de verdachte worden vrijgesproken.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verklaringen van [medeverdachte 4] , [naam 5] en [naam 6]
De rechtbank stelt voorop dat zij getuigenverklaringen slechts als bewijs kan gebruiken, wanneer deze naar haar oordeel betrouwbaar en overeenkomstig de waarheid zijn. [2]
De rechtbank is – anders dan de verdediging – van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 4] , [naam 5] en [naam 6] betrouwbaar en geloofwaardig zijn. Op hoofdlijnen hebben zij zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris consistent en authentiek verklaard over de bedreigingen en afpersingen die hen ten deel zijn gevallen.
Op 13 maart 2019 is [medeverdachte 4] voor het eerst door de politie verhoord als verdachte ter zake van witwassen. In dat verhoor verklaarde hij zelf bezig te zijn met autoverhuur, -inkoop en -verkoop en dat hij daartoe verschillende bedrijven had. Op 18 juni 2019 is [medeverdachte 4] als verdachte in het onderhavige onderzoek aangehouden. In de dagen daarna is [medeverdachte 4] meermalen door de politie verhoord. Nadat hij werd geconfronteerd met de inhoud van tapgesprekken vanaf 14 maart 2019 waaruit bleek dat hij als oud vuil werd behandeld, alles op zijn naam moest zetten en alles moest regelen voor de medeverdachten, verklaarde [medeverdachte 4] in eerste instantie dat hij geen antwoord durfde te geven op vragen in verband met de veiligheid van zijn familie. In zijn vierde verhoor op 24 juni 2019 verklaarde [medeverdachte 4] dat hij in contact is gekomen met [de verdachte] (hierna: [de verdachte] ) vanwege een klus om een auto te dippen. Die klus was niet goed gegaan en daarna moest hij onder dwang en uit angst allerlei klusjes voor [de verdachte] en [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) doen. Ook moest hij voertuigen en bedrijven op zijn naam laten zetten, terwijl die bedrijven door de medeverdachten werden gerund. De angst was door de jaren heen ingeboezemd door (doods)bedreigingen die jegens [medeverdachte 4] en zijn gezin waren geuit. Hij vreesde daardoor voor zijn leven en dat van zijn familie.
Ook [naam 5] (de moeder van [medeverdachte 4] ), [naam 6] (de vader van [medeverdachte 4] ) en [naam 7] (de vrouw van [medeverdachte 4] ) verklaarden dat de bedreigingen richting [medeverdachte 4] waren begonnen nadat een klus om een auto te dippen niet goed was gegaan. [naam 5] en [naam 6] verklaarden dat zij werden bedreigd door [de verdachte] en [medeverdachte 1] met het vermoorden van hun zoon. [naam 7] verklaarde dat zij er drie keer bij is geweest dat [de verdachte] helemaal doordraaide en dat hij een keer heeft gezegd ‘vanavond om 22 uur kom je geld brengen en anders schiet ik je.’ Alle drie verklaarden ze in angst te hebben geleefd.
De verklaringen van [medeverdachte 4] , [naam 5] en [naam 6] zijn consistent met elkaar en worden ondersteund door de verklaringen van [naam 7] en op onderdelen ook door de verklaringen van getuige [getuige 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] . Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 4] , [naam 5] en [naam 6] niet uitsluiten van het bewijs. De rechtbank zal wel per onderdeel van de tenlastelegging waarvoor die verklaringen worden gebruikt, telkens beoordelen of er voldoende steunbewijs is om te komen tot wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt.
De verklaringen van [naam 3]
De rechtbank zal de verklaringen van [naam 3] niet gebruiken voor het bewijs, omdat deze naar haar oordeel onbetrouwbaar zijn. De rechtbank zal dit hierna verder toelichten onder de vrijspraak voor feit 7.
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Deze moeten in samenhang met de hierna genoemde bewijsoverwegingen (en de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen) worden gelezen.
5.4.
Overige bewijsoverwegingen
5.4.1.
Juridisch kader witwassen
Van witwassen is onder meer sprake wanneer van een voorwerp de werkelijke aard, herkomst of rechthebbende wordt verborgen of verhuld, of als men een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt, omzet of gebruikt, terwijl men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit voorwerp – onmiddellijk of middellijk – uit een misdrijf afkomstig is.
Er moet een handeling zijn die het verbergen of verhullen van de criminele aard van het voorwerp tot doel heeft en die handeling moet ook geschikt zijn om de criminele aard te verbergen of verhullen.
Er kunnen zich gevallen voordoen waarin witwassen is ten laste gelegd, maar geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is. Het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ kan dan toch bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde bedrag of voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Allereerst zal dan moeten worden vastgesteld of zich feiten en omstandigheden voordoen die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dat zo is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het in de tenlastelegging genoemde voorwerp. Een dergelijke verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst dus als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. [3]
Opmerking verdient verder dat de witwasbepalingen ook toepassing kunnen vinden in situaties
(i) waarin het vermogen “gedeeltelijk” uit misdrijf van afkomstig is, namelijk als legaal vermogen is “besmet” doordat daaraan uit misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn toegevoegd (vermenging), en
(ii) waarin het vermogen “middellijk” uit misdrijf afkomstig is, dus bestaat uit vermogensbestanddelen die afkomstig zijn van (vervolg)transacties die zijn uitgevoerd met uit misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen.
Het is mogelijk dat beide situaties zich ten opzichte van een bepaald vermogen voordoen.
Denkbaar is dat in zulke situaties een vermogensbestanddeel met een criminele herkomst zich binnen het na vermenging gevormde vermogen niet meer laat individualiseren. In het bijzonder in die situatie kan zich het geval voordoen dat het vermogen - en nadien elke betaling daaruit - wordt aangemerkt als (middellijk) gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig in de zin van de witwasbepalingen. [4]
5.4.2.
Toepassing van het juridisch kader op de zaak
Hierna worden eerst overwegingen gewijd aan de historie van de verschillende autobedrijven waarmee [de verdachte] vanaf 2014, en later ook [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in verband kunnen worden gebracht. De rechtbank stelt daarbij vast dat in feite sprake was van één en hetzelfde autobedrijf van [de verdachte] , dat in de loop der tijd voortdurend op naam van anderen werd gezet, om te verhullen dat hij steeds de feitelijke eigenaar was. Hetzelfde geldt voor meerdere wagenparken en voertuigen. De rechtbank stelt ook vast dat het startkapitaal van [de verdachte] ’s eerste (auto)bedrijf uit misdrijf afkomstig is geweest, waarna bij de opvolgende bedrijven sprake is geweest van vervolgtransacties met dat criminele vermogen. Dit heeft tot gevolg dat het vermogen van al die verschillende bedrijven wordt aangemerkt als middellijk en gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig. Dat geldt ook voor het vermogen van [bedrijfsnaam 6] B.V., waaronder wordt begrepen de in 2019 in en rondom de showroom op de [adres 3] in Noordwijk in beslag genomen 30 voertuigen. De rechtbank stelt vast dat in de loop der tijd aan het criminele vermogen ook nieuwe vermogensbestanddelen zijn toegevoegd, die op hun beurt afkomstig waren uit enig misdrijf. Een en ander blijkt uit de bewijsmiddelen. De rechtbank concludeert dat veel van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen zijn witgewassen. Voor de meeste van die voorwerpen kan niet worden vastgesteld dat zij afkomstig zijn uit een direct aan te wijzen misdrijf. De rechtbank is, gelet op de na te noemen overwegingen, echter van oordeel dat het niet anders kan dan dat zij uit enig misdrijf afkomstig zijn.
5.4.3. Relevante bedrijven
5.4.3.1. [bedrijfsnaam 5] en eenmanszaak [bedrijfsnaam 6] (15 januari 2014 - 1 juni 2015)
Feitelijke vaststellingenOp 15 januari 2014 werd de eenmanszaak [bedrijfsnaam 5] van [naam 8] voortgezet onder de VOF [bedrijfsnaam 5] met vennoten [naam 8] en [naam 1] . Op 3 februari 2014 neemt [naam 1] het autopoetsbedrijf [bedrijfsnaam 5] over van [naam 8] . Hij schrijft het onder de handelsnaam [bedrijfsnaam 6] bij onder zijn eenmanszaak [bedrijfsnaam 7] . [5] Het bedrijf is gevestigd op de [adres 4] te Katwijk. [6] [naam 1] verklaart dat hij [bedrijfsnaam 5] samen met [de verdachte] is gestart en alleen op papier de eigenaar was. [de verdachte] was de echte eigenaar. Die heeft hem opgelicht en misbruik gemaakt van zijn identiteit. [de verdachte] zette meerdere auto’s op zijn naam zonder zijn medeweten. [7] Uit tapgesprekken blijkt dat [de verdachte] feitelijk de eigenaar is van [bedrijfsnaam 5] , dat hij [naam 1] aanstuurt en eerder gebruik heeft gemaakt van katvangers. [8]
Ook [naam 8] verklaart dat het feitelijk [de verdachte] was die de zaak had overgenomen. [9] De ex-vriendin van [naam 1] heeft verklaard dat [naam 1] voor [de verdachte] werkte. Die deed de investeringen en kocht auto’s in. [naam 1] heeft geen cent in de eenmanszaak gestoken en kreeg ook helemaal niks. [10] Het huurcontract voor de [adres 4] stond op [naam 1] ’s naam en op 1 juni 2014 kwam daar pand F6 bij. [11] Bij het aangaan van laatstgenoemd huurcontract heeft [de verdachte] zich echter voorgedaan als [naam 1] . Ook in diverse telefoongesprekken gebruikte hij valselijk diens persoonsgegevens. [12] [de verdachte] heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij met [naam 1] is gestart met [bedrijfsnaam 5] en dat hij bij het aangaan van het huurcontact voor pand F6 een vals rijbewijs op naam van [naam 1] heeft gebruikt. [13] In een tapgesprek op 18 mei 2014 heeft [de verdachte] het over ‘de zaak’ aan de [adres 4] , ‘het poetsbedrijf dat van [naam 9] was maar nu van hem is. [14] Vanaf 1 januari 2015 worden er tien huurbetalingen gedaan vanaf bankrekening [bankrekening 1] , die op naam stond van [naam 1] , maar werd gebruikt door [de verdachte] . [15] De bankpas van die rekening werd later ook aangetroffen in het bedrijfspand van [bedrijfsnaam 6] B.V., een B.V. op naam van [medeverdachte 1] , aan de [adres 3] in Noordwijk. [16] In tapgesprekken van mei en juni 2014 merkt [de verdachte] op dat hij veel (dure) auto’s heeft ingekocht. [17] Vanaf 8 mei 2014 tot en met 1 juni 2015 worden er in totaal 109 voertuigen in de bedrijfsvoorraad opgenomen. [18] In de periode van 1 tot en met 11 maart 2015 benadert [de verdachte] [naam 2] om samen bestelauto’s te kopen. [naam 2] verklaart dat hij [de verdachte] al een jaar kende en dat [de verdachte] een bedrijf in Katwijk genaamd “ [bedrijfsnaam 6] / [bedrijfsnaam 5] ” had. [naam 2] maakt voor de bestelauto’s € 60.000,- aan [de verdachte] over. Dat geld verduistert [de verdachte] . [19] Later verklaart [naam 2] over de werkwijze van [de verdachte] dat hij steeds failliet gaat en weer een bedrijf op een andere naam start. [20] Op 19 mei 2015 sluit [bedrijfsnaam 6] een huurcontract voor vijf jaar af voor een showroom en bedrijfsruimte aan [adres 3] te Noordwijk, bestemd om te worden gebruikt als garagebedrijf met verkoop van auto’s en een poetsbedrijf. [21] [de verdachte] doet zich hierbij voor als [naam 1] en gebruikt diens persoonsgegevens. [22]
Conclusie
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [de verdachte] de feitelijke eigenaar was van [bedrijfsnaam 5] en eenmanszaak [bedrijfsnaam 6] en dat hij in die hoedanigheid handelde in auto’s. Het is op grond van het opsporingsonderzoek onduidelijk gebleven met welk geld [de verdachte] de 109 voertuigen die zijn opgenomen in de bedrijfsvoorraad heeft betaald. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij veel schulden had overgehouden aan een transportbedrijf dat hij eerder had gehad en dat hij de schuldsanering in wilde. Hij had in de periode 2012 tot en met 2018 geen legaal inkomen, wel schulden, geen voertuigen of onroerend goed op naam, en geen banktegoeden waarvan hij kon leven. [23] De genoemde feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank van dien aard dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
[de verdachte] heeft voor het eerst op de terechtzitting verklaard dat sprake was van een legaal startkapitaal, dat grotendeels afkomstig was van een Turkse geldleningsovereenkomst d.d.
31 augustus 2013, ten bedrage van € 125.000,-. Deze overeenkomst is vertaald naar het Nederlands en ter terechtzitting overgelegd. [de verdachte] en de geldschieter, de heer [naam 10] , zijn hierover ter terechtzitting gehoord. De rechtbank acht het op zichzelf niet onaannemelijk dat sprake is geweest van een geldleningsovereenkomst tussen beiden. Zij acht de gestelde gang van zaken rondom de uitbetaling van het geldbedrag aan [de verdachte] en de terugbetaling door hem echter onaannemelijk. Daarbij is van belang dat [de verdachte] en [naam 10] hebben verklaard dat het geldbedrag - hoewel de overeenkomst uitgaat van betaling ineens op de datum van ondertekening - in vier tot zes gedeeltes contant is uitbetaald in Turkije, ofwel aan [de verdachte] zelf, ofwel aan “vrienden” van hem. Zij konden beiden geen heldere antwoorden geven op de vraag om wie dat precies ging en waar de overdracht dan plaatsvond. Dat zou onder meer in “een café” zijn geweest en volgens [de verdachte] ook eens in de auto van [naam 10] , maar dat laatste kwam [naam 10] zelf tijdens diens getuigenverhoor onbekend voor. Verder hebben beiden over de uitbetaling noch de terugbetaling enige administratie (zoals kwitanties) bijgehouden, omdat het “een kwestie van vertrouwen” was. Zelfs als de rechtbank ervan uit gaat dat het geldbedrag wel daadwerkelijk is uitbetaald, dan acht zij het niet aannemelijk dat dit bedrag daadwerkelijk het startkapitaal van genoemde bedrijven heeft gevormd. [de verdachte] kon ter terechtzitting namelijk geen helder antwoord geven op de vraag in welk bedrijf hij het bedrag precies had geïnvesteerd. Daarnaast ontbreekt enige administratieve verantwoording van deze zeer aanzienlijke contante storting en ontbreken de vermeende financiële (vervolg)transacties die daarmee zouden zijn gedaan.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [de verdachte] over
de herkomst van het startkapitaal dat nodig was voor de aankoop van 109 voertuigen door eenmanszaak [bedrijfsnaam 6] niet aannemelijk is geworden. Een andere (concrete en min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke) verklaring over de herkomst van het startkapitaal heeft [de verdachte] niet gegeven. Bij gebreke van enige aanwijzing voor het tegendeel, stelt de rechtbank vast dat - mede gelet op hetgeen zij over [de verdachte] ’s financiële positie in die tijd heeft overwogen - het startkapitaal en de bedrijfsvoorraad van eenmanszaak [bedrijfsnaam 6] uit enig misdrijf afkomstig waren. Dat geldt ook (direct) voor het bedrag van € 60.000,- dat [naam 2] aan [de verdachte] had overgemaakt en dat hij vervolgens verduisterde.
5.4.3.2. Eenmanszaak [bedrijfsnaam 6] als nevenvestiging van [bedrijfsnaam 9] (1 juni 2015 - 13 augustus 2015)
Feitelijke vaststellingen
Op 1 juni 2015 wordt eenmanszaak [bedrijfsnaam 6] als nevenvestiging overgenomen door [bedrijfsnaam 9] , een eenmanszaak op naam van [naam 11] . [24] [de verdachte] heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij verder ging met [naam 11] in het pand aan de [straatnaam] . Getuige [getuige 2] verklaart dat [naam 11] (haar ex-man) autopoetser was, niks had en werkte voor [de verdachte] . [de verdachte] had een bedrijf geopend op naam van [naam 11] en volgens [getuige 2] was [de verdachte] zo slim om alles op naam van een ander te zetten en zelf buiten schot te blijven. [25] Ook volgens [naam 1] was dit het geval en was [naam 11] ‘de volgende katvanger van [de verdachte] ’. [26] [bedrijfsnaam 6] op naam van [naam 11] gebruikt onder andere rekeningnummer [bankrekening 2] . Vanaf die rekening worden betalingen gedaan naar zowel de moeder ( [naam 12] ) als de ex-vrouw ( [naam 13] , hierna: [naam 13] ) van [de verdachte] . [27] Het banksaldo van [bedrijfsnaam 6] op naam van [naam 1] gaat over naar het bedrijf op naam van [naam 11] [28] , net als zes auto’s. [29] Uit facturen blijkt verder dat het bedrijf van [naam 11] veertien voertuigen die op dat moment nog op naam van [naam 1] staan, verkoopt aan (het op 13 augustus 2015 opgerichte en hierna verder te noemen) [bedrijfsnaam 1] B.V. Deze aankopen zouden zijn voldaan door betaling op rekening [bankrekening 2] . Er is echter geen geldstroom te zien. [30] Conclusie
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [de verdachte] de feitelijke eigenaar was van [bedrijfsnaam 6] op naam van [naam 11] en dat dit bedrijf de feitelijke voorzetting was van [de verdachte] ’s vorige bedrijf (eenmanszaak [bedrijfsnaam 6] op naam van [naam 1] ) op hetzelfde adres.
De rechtbank stelt verder vast dat [de verdachte] de voertuigen uit zijn vorige bedrijf via overschrijvingen op naam van het nieuwe bedrijf, dan wel via fictieve verkopen aan de rechtsopvolger daarvan ( [bedrijfsnaam 1] B.V., zie hierna) heeft doorgeschoven. Dat geldt ook voor het banksaldo. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat het vermogen en het wagenpark van eenmanszaak [bedrijfsnaam 6] op naam van [naam 1] , bij gebreke van een concrete en min of meer verifieerbare verklaring over de herkomst daarvan, uit enig misdrijf afkomstig waren. Dat geldt dus ook voor het - immers slechts doorgeschoven - vermogen en wagenpark van eenmanszaak [bedrijfsnaam 6] op naam van [naam 11] .
5.4.3.3. [bedrijfsnaam 1] B.V. (13 augustus 2015 - 20 juli 2018)
Feitelijke vaststellingen
[bedrijfsnaam 1] B.V. heeft meerdere aandeelhouders/bestuurders gehad:
- 13
augustus 2015 tot 24 juni 2016: [naam 14]
- 24 juni 2016 tot 23 februari 2017: [bedrijfsnaam 10] B.V. (met als bestuurder [naam 15] )
- 23 februari 2017 tot 26 juli 2017: [bedrijfsnaam 11] B.V. (met als bestuurder [medeverdachte 3] )
- 26 juli 2017 tot 20 juli 2018: [bedrijfsnaam 3] B.V. (met als bestuurder [medeverdachte 4] )
[naam 14]
Op 13 augustus 2015 richt [naam 14] [bedrijfsnaam 1] B.V. op. Het bedrijf is wederom gevestigd op de [adres 3] . [31] [de verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na de periode met [naam 11] is gaan werken met [naam 14] . [de verdachte] is op 13 augustus 2015 nog steeds de feitelijke huurder van het pand en blijft dat nadien ook wanneer de huur vanaf 1 januari 2016 vanaf een bankrekening op naam van [bedrijfsnaam 1] B.V. wordt betaald. [32] Het bedrijf start in augustus en september 2015 met een bedrijfsvoorraad (57 voertuigen) die grotendeels (37 voertuigen) afkomstig is vanuit eenmanszaak [bedrijfsnaam 6] . [33] Er zijn slechts 21 (niet door de verkoper ondertekende) inkoopfacturen (d.d. 15 september 2015) aangetroffen die zien op de start van de B.V. De totale waarde van de 21 voertuigen is volgens de facturen € 105.600,-. Het merendeel van de betreffende voertuigen stond, zoals hierboven al vermeld, nog op naam van [naam 1] . 16 van de 21 inkoopfacturen betreffen voertuigen die afkomstig zijn van [naam 11] en [naam 1] en zijn gewaardeerd op een totaal van € 77.200,-. Er werd echter geen (met een dergelijke overname van voertuigen overeenkomende) geldstroom gezien van de B.V. naar [naam 1] of [naam 11] . [34] Er is van de B.V. geen kasboek aangetroffen [35] , waardoor ook niets blijkt van eventuele contante geldstromen. [naam 14] zegt bij de politie, nadat hem over diverse personen, onder wie [naam 1] , vragen zijn gesteld: “Ik ken ze eigenlijk allemaal niet.” En na het tonen van een foto van [de verdachte] : “Eigenlijk ken ik hem niet, om eerlijk te zijn.” [36]
[bedrijfsnaam 10] B.V. / [naam 15] (en [bedrijfsnaam 12] )
Op 24 juni 2016 komt het bedrijf [bedrijfsnaam 10] B.V. op naam van [naam 15] , aandeelhouder en bestuurder. [de verdachte] heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij na [naam 14] met [naam 15] is doorgegaan. In de in beslag genomen administratie is geen enkel document aangetroffen waarin de aandelenoverdracht wordt beschreven. Er is geen waardebepaling van de B.V. waardoor niet achterhaald kan worden of een eventuele betaling conform marktwaarde was. [37]
In de periode waarin (de B.V. van) [naam 15] bestuurder is, richt [medeverdachte 4] op 24 november 2016 eenmanszaak [bedrijfsnaam 12] op. [38] [medeverdachte 4] verklaart dat niet hij, maar [de verdachte] de feitelijke eigenaar daarvan was. [de verdachte] wilde via [bedrijfsnaam 12] auto’s gaan verhuren. [medeverdachte 4] moest het bedrijf van [de verdachte] op naam nemen. Bij de start van dat bedrijf waren ook [medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt: verdachte [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: verdachte [medeverdachte 2] ) betrokken. Die laatste deed de boekhouding. De feitelijke bedrijfsvoering van [bedrijfsnaam 12] werd gevoerd op de [adres 3] , waar [bedrijfsnaam 1] B.V. gevestigd was. Heel vaak werden er auto’s op zijn naam gezet, waar hij niks van af wist. [39] [de verdachte] beschikte over de bankpas van [bedrijfsnaam 12] . [40] In de periode waarin (de B.V. van) [naam 15] daarvan de bestuurder is, worden binnen de sfeer van [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 12] door [de verdachte] en [medeverdachte 4] diverse voertuigen witgewassen. Ook perst [de verdachte] in deze periode de ouders van [medeverdachte 4] af, zoals hierna zal worden overwogen, waarna een daardoor verkregen auto en gelden aan hem/zijn bedrijf ten goede komen. De rechtbank verwijst op dit punt verder naar de bewijsmiddelen in de bijlage.
[bedrijfsnaam 11] B.V. / [medeverdachte 3]
Op 23 februari 2017 gaan de aandelen van [bedrijfsnaam 1] B.V. over naar [bedrijfsnaam 11] B.V. van [medeverdachte 3] . Er zou contant € 10.000, - voor zijn betaald, maar op de bankrekeningen waarover [naam 15] zou kunnen beschikken zijn geen relevante transacties teruggevonden in relatie tot de overname of contante stortingen van dit overnamebedrag. Er is geen overnamecontract of akte aangetroffen. De waardebepaling is onbekend gebleven. [41] Het bedrijf staat wederom ingeschreven op de [adres 3] . [42] [de verdachte] heeft de beschikking over de bankrekening van [bedrijfsnaam 11] B.V. [43] [medeverdachte 2] verzorgt de administratie en ondersteunt [medeverdachte 3] bij de boekencontrole van [bedrijfsnaam 11] B.V. [44] De kasadministratie start op 1 januari 2017 met een privé inleg van € 40.000,-, terwijl de onderneming pas is gestart op 18 januari 2017. De herkomst van de € 40.000, - is niet aannemelijk gemaakt. De belastingdienst treft een veelvoud aan hiaten in de niet betrouwbare kasadministratie aan. [45] had geen beschikking over voldoende legaal vermogen om € 40.000,- contant in te brengen bij de oprichting van zijn B.V. [46] is de rechter- en linkerhand van [de verdachte] . Dat zegt [de verdachte] zelf. [47] Ook (onder meer) [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] verklaren dat [medeverdachte 3] de rechterhand van [de verdachte] is. [48] Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [bedrijfsnaam 11] B.V. een rol speelde bij diverse strafbare feiten, begaan door (leden van) de criminele organisatie, waarover hierna zal worden overwogen.
[bedrijfsnaam 3] B.V./
[medeverdachte 4]
Op 26 juli 2017 draagt [bedrijfsnaam 11] B.V. op naam van [medeverdachte 3] de aandelen van [bedrijfsnaam 1] B.V. over aan [bedrijfsnaam 3] B.V. op naam van [medeverdachte 4] . [49] Ook ten aanzien van dit bedrijf geldt dat [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij nooit de echte eigenaar is geweest. Het was een idee van [de verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) om dat te doen. Als er een nieuw bedrijf moest komen, regelden die twee laatsten dat voor [de verdachte] . [50] betaalt [bedrijfsnaam 11] B.V. grotendeels met het wagenpark van [bedrijfsnaam 12] ter waarde van ruim € 178.000,-. De rechtbank verklaart hierna bewezen dat [de verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] daarbij dat wagenpark van [bedrijfsnaam 12] - waarvan gelet op het voorgaande niet [medeverdachte 4] , maar [de verdachte] feitelijk eigenaar was - hebben witgewassen. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben ook de aandelen van [bedrijfsnaam 1] B.V. witgewassen. Zij worden hiervoor bij vonnis van heden veroordeeld. Met de genoemde aandelentransactie stroomt het wagenpark van [bedrijfsnaam 12] op papier [bedrijfsnaam 1] B.V. in. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [bedrijfsnaam 3] B.V. en [bedrijfsnaam 1] B.V. een rol spelen bij diverse strafbare feiten, begaan door (leden van) de criminele organisatie. [de verdachte] heeft in deze periode de beschikking over de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] B.V. en [bedrijfsnaam 1] B.V. en over de creditcard van [bedrijfsnaam 1] B.V. [51] Op 20 juli 2018 komt er een einde aan [bedrijfsnaam 1] B.V., als [bedrijfsnaam 3] B.V. de aandelen levert aan [naam 17] en de handelsnaam wijzigt in [bedrijfsnaam 2] B.V. [52]
[naam 1] verklaart dat [bedrijfsnaam 1] B.V. het bedrijf van [de verdachte] is. [de verdachte] pakt het zo aan dat hij niets op naam heeft staan, zodat hij niet gepakt kan worden. [bedrijfsnaam 1] B.V. is vier keer van eigenaar gewisseld: die personen zitten allemaal in de schulden en [de verdachte] komt overal onderuit. [53]
Conclusie
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [de verdachte] in de periode waarin [bedrijfsnaam 1] B.V. heeft bestaan, steeds de feitelijk eigenaar is gebleven van het autobedrijf op de [adres 3] , ook al is het bedrijf meerdere malen op andere namen gezet. Bij het bedrijf zijn in deze periode inmiddels ook [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] betrokken. De voertuigen worden op papier steeds doorgeschoven en ook op naam van anderen gezet, maar blijven in de showroom op de [adres 3] fysiek op hun plek. Van de ‘nieuwe’ voertuigen die bij de bedrijfsvoorraad worden gevoegd is onbekend hoe deze worden betaald. Er is een gebrekkige administratie en er is (vaak) geen kasboek.
De genoemde feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank van dien aard dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Een (concrete en min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke) verklaring over de herkomst van het vermogen van [bedrijfsnaam 1] B.V. is door geen van de verdachten gegeven. Daarom stelt de rechtbank vast dat het vermogen middellijk en gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig is, dus bestaat uit vermogensbestanddelen die afkomstig zijn van (vervolg)transacties die zijn uitgevoerd met het uit misdrijf afkomstige startkapitaal van [de verdachte] ’s eerste (auto)bedrijf.
5.4.3.4. [bedrijfsnaam 6] B.V.
Feitelijke vaststellingen
Op 8 maart 2018 wordt [bedrijfsnaam 6] B.V. opgericht, met als enig bestuurder/aandeelhouder [bedrijfsnaam 13] B.V. (opgericht op zelfde datum). Van laatstgenoemde B.V. is [medeverdachte 1] enig bestuurder/aandeelhouder. [54] [medeverdachte 1] is tot medio februari 2018 gedetineerd in Turkije, maar neemt daarna het stokje over in het autobedrijf. [55] [bedrijfsnaam 6] B.V. en [bedrijfsnaam 13] B.V. worden wederom ingeschreven op de [adres 3] te Noordwijk [56] , het pand dat al sinds 2015 feitelijk wordt gehuurd door [de verdachte] . Binnen [bedrijfsnaam 6] B.V. zwaaien [de verdachte] en [medeverdachte 1] samen de scepter. [57] Uit de aangetroffen kasadministratie van [bedrijfsnaam 6] B.V. blijkt dat het startkapitaal € 190.000,- aan contanten bedraagt. [58] Bij het opsporingsonderzoek kon geen legale herkomst worden achterhaald. [59] De financiële administratie van [bedrijfsnaam 6] B.V. is gebrekkig en onvolledig . [60] De rechtbank verklaart hierna bewezen dat [de verdachte] en [medeverdachte 1] in juli 2018 het wagenpark van [bedrijfsnaam 1] B.V. (22 auto’s met een waarde van € 107.500,-) hebben witgewassen. Dat gebeurde kort gezegd door de desbetreffende kentekens - zonder dat blijkt van koopovereenkomsten en betalingen - over te schrijven naar [bedrijfsnaam 6] B.V. [de verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat [bedrijfsnaam 6] B.V. feitelijk
zijnbedrijf was, dat de genoemde 22 auto’s van [bedrijfsnaam 1] B.V. van hem waren en dat hij er daarom niet voor heeft betaald. Dit laatste vindt echter op geen enkele manier steun in het dossier. De rechtbank verwijst naar de bewijsmiddelen in de bijlage. Van de door [bedrijfsnaam 6] B.V. ingekochte voertuigen zijn gedurende het strafrechtelijke onderzoek en het boekenonderzoek van de Belastingdienst überhaupt geen inkoopfacturen of inkoopverklaringen aangetroffen. [61] Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [bedrijfsnaam 6] B.V. vanaf de oprichting een rol speelt bij diverse strafbare feiten, waaronder witwassen van vele voertuigen en (poging tot) afpersing, begaan door (leden van) de criminele organisatie, waarover hierna zal worden overwogen. Daarmee verkregen gelden en goederen komen blijkens de bewijsmiddelen ook ten bate van [bedrijfsnaam 6] B.V. [bedrijfsnaam 6] B.V. biedt blijkens de bewijsmiddelen diverse voertuigen te koop aan die op naam van een ander staan. Tijdens de doorzoeking van [bedrijfsnaam 6] B.V. op 18 juni 2019 en de dagen erna worden in en nabij de showroom aan de [adres 3] , 30 voertuigen in beslag genomen. Deze 30 wagens vormen de bedrijfsvoorraad. [62]
Conclusie
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [medeverdachte 1] juridisch eigenaar was van [bedrijfsnaam 6] B.V. terwijl [de verdachte] samen met hem feitelijk de leiding had. De rechtbank stelt ook vast dat [bedrijfsnaam 6] B.V. de feitelijke voortzetting was van [bedrijfsnaam 1] B.V. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] zijn, zoals volgt uit de bewijsmiddelen, ook in deze laatste periode betrokken gebleven. Ook in deze periode geldt dat van voertuigen die bij de bedrijfsvoorraad worden gevoegd, onbekend is hoe deze worden betaald. Diverse voertuigen staan op naam van een ander. Er is wederom een gebrekkige administratie.
De genoemde feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank van dien aard dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Een (concrete en min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke) verklaring over de herkomst van het vermogen van [bedrijfsnaam 6] B.V. is door geen van de verdachten gegeven. Daarom stelt de rechtbank vast dat het vermogen middellijk en gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig is, dus bestaat uit vermogensbestanddelen die afkomstig zijn van (vervolg)transacties die zijn uitgevoerd met het uit misdrijf afkomstige startkapitaal van [de verdachte] ’s eerste (auto)bedrijf.
5.4.4.
Conclusie (gewoonte)witwassen
De rechtbank acht het gelet op het dossier aannemelijk dat in het kader van de bedrijfsvoering van de diverse autobedrijven ook inkomsten werden gegenereerd die een legale bron van herkomst hadden en waarmee de inkoop van auto’s gedeeltelijk werd bekostigd, maar door het ontbreken van een deugdelijke administratie zijn de geïnvesteerde en gegenereerde gelden niet meer te individualiseren. De slotsom luidt dus dat moet worden geoordeeld dat het gehele vermogen van de hiervoor genoemde bedrijven middellijk en gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig was.
De rechtbank concludeert op grond van de bovenstaande bewijsoverwegingen en de gebruikte bewijsmiddelen dat tussen 2014 en 2019 in feite sprake was van één en hetzelfde autobedrijf van [de verdachte] (en aan het eind ook van [medeverdachte 1] ), dat in de loop der tijd op naam van meerdere personen, onder wie katvangers werd gezet. Ook de wagenparken en voertuigen werden regelmatig op naam van een ander gezet. Overnames van bedrijven en individuele voertuigen werden niet of niet correct verantwoord in de administratie. Vaak ontbrak die administratie zelfs in het geheel, waardoor de oorsprong van het geld niet kon worden geverifieerd. Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat facturen of overeenkomsten regelmatig vals of gebrekkig waren, dat vaak sprake was van contante stortingen en opnames van grote geldbedragen, grote cashbetalingen, betalingen naar persoonlijke rekeningen, alsmede geldstromen en overboekingen zonder (duidelijke) omschrijving of reden of onderliggende overeenkomst. Door dergelijke handelingen is in de sfeer van het autobedrijf op grote schaal en gedurende lange tijd van diverse voorwerpen die men verwierf, voorhanden had, gebruikte, overdroeg of omzette, verborgen en verhuld wat de werkelijke herkomst was of wie de werkelijke rechthebbende was. Die handelingen hadden onmiskenbaar het verbergen of verhullen van de criminele aard van de voorwerpen tot doel en die handelingen waren daartoe ook geschikt.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachten ieder voor zich wisten van die criminele herkomst en dat sprake is van opzet. De rechtbank verwijst daarvoor verder naar haar overwegingen over de rollen van de verdachten en naar de bewijsmiddelen in de bijlage en in de voetnoten, die worden gebruikt voor de diverse bewezen verklaarde gevallen van witwassen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen en bovengenoemde bewijsoverwegingen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachten de hierna te noemen geldbedragen en voorwerpen hebben witgewassen en zal dat elders in het vonnis per tenlastegelegd onderdeel nader toelichten.
5.4.5.
Rollen van de verdachten
[de verdachte]
Uit het voorgaande blijkt dat [de verdachte] in de periode vanaf 15 januari 2014 tot en met 18 juni 2019 de feitelijk eigenaar was van de verschillende opvolgende autobedrijven, startend met VOF [bedrijfsnaam 5] en eindigend met [bedrijfsnaam 6] B.V. [de verdachte] had daarbij zelf niks op naam staan en zette zijn bedrijven en voertuigen steeds op naam van anderen, meestal katvangers. [de verdachte] was echter degene die de dagelijkse leiding had over de bedrijven, het pand aan de [adres 3] in Noordwijk huurde, controle had over de financiën van de bedrijven en iedereen instructies gaf. Ook bedreigde [de verdachte] [medeverdachte 4] [63] , dwong hij hem om verschillende bedrijven en voertuigen op naam te zetten en gebruikte hij hem als loopjongen voor allerlei klusjes. [64] Uit het dossier volgt dat [de verdachte] vanaf oktober 2016 ook de ouders van [medeverdachte 4] , [naam 5] en [naam 6] , heeft afgeperst tot de afgifte van verschillende geldbedragen en het aangaan van verschillende leaseovereenkomsten en schulden. Vanaf 1 mei 2018 deed hij dat in vereniging met zijn vader [medeverdachte 1] . Ook volgt uit het dossier dat [de verdachte] in maart/april 2019 samen met zijn vader [medeverdachte 1] heeft geprobeerd om [naam 4] af te persen.
[medeverdachte 4]
is vanaf maart 2016 in contact gekomen met [de verdachte] in verband met een klus om een auto voor hem te dippen. Die klus was niet goed gegaan en daarna begonnen de bedreigingen. [medeverdachte 4] moest bedrijven op zijn naam zetten en allerlei klusjes voor [de verdachte] gaan doen. [65] Onder die bedrijven waren eenmanszaak [bedrijfsnaam 12] , [bedrijfsnaam 3] B.V. en [bedrijfsnaam 1] B.V. Getuigen [getuige 3] en [getuige 4] verklaren over de rol van [medeverdachte 4] dat hij eigenlijk ‘een soort slaaf’ was en vierentwintig uur per dag paraat moest staan. [66] Uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 4] voor [de verdachte] klusjes moest doen zoals onkruid weghalen, vlaggen weghalen, een afspraak maken voor een pedicure, familieleden van [de verdachte] ophalen en wegbrengen, spullen weggooien en de lichten uitdoen. Dit alles neemt niet weg dat de rechtbank hem mede strafrechtelijk verantwoordelijk houdt voor diverse, samen met medeverdachten gepleegde misdrijven, waaronder vooral het witwassen van meerdere voertuigen.
[medeverdachte 3]
is de rechterhand van [de verdachte] en doet bij het autobedrijf allerhande werkzaamheden, zoals het klantcontact, de aftersales, de kasadministratie en met [medeverdachte 2] overleggen over geldzaken. [67] Vanaf 23 februari 2017 neemt [medeverdachte 3] als eigenaar van [bedrijfsnaam 11] B.V. de aandelen van [bedrijfsnaam 1] over. [medeverdachte 3] deed ook mee aan bedreigingen van [medeverdachte 4] door [de verdachte] [68] , deed de aanvragen voor de leasecontracten waartoe de ouders van [medeverdachte 4] waren afgeperst [69] en overlegde met [medeverdachte 2] over het opmaken van een vervalste factuur voor een Aston Martin na de inbeslagname onder [medeverdachte 4] van die auto. [70] Uit tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 3] ook opdrachten gaf aan [medeverdachte 4] om allerlei klusjes te doen. [71]
[medeverdachte 2]
verzorgde de administratie en ondersteunde [medeverdachte 3] bij de boekencontrole van [bedrijfsnaam 11] B.V. Naar eigen zeggen is hij vanaf januari 2018 fysiek op de locatie [adres 3] in Noordwijk gaan zitten en verzorgde hij ook administratieve taken en het in- en verkoopboek voor [bedrijfsnaam 6] B.V. en [bedrijfsnaam 13] B.V. Verder heeft hij in opdracht van [medeverdachte 1] [bedrijfsnaam 6] B.V. bij de notaris opgericht. [72] Uit het dossier volgt dat [medeverdachte 2] geldoverboekingen en -stortingen deed voor de bedrijven, meeging met [medeverdachte 4] naar afspraken bij de notaris, de Kamer van Koophandel en een advocaat, facturen opmaakte en de beschikking had over meerdere bankpassen van de betrokken autobedrijven. [73] Ook vervalste hij verschillende documenten, zoals overeenkomsten, facturen, loonstroken en jaarcijfers van [bedrijfsnaam 14] van de ouders van [medeverdachte 4] [74] , liet hij verschillende stukken die te maken hadden met afpersing door de ouders van [medeverdachte 4] tekenen [75] en verduisterde hij een Mercedes en een BMW middels leasecontracten van een op zijn naam staande B.V. [76] Hij waste ook twee andere voertuigen (mede) wit.
[medeverdachte 1]
Nadat [medeverdachte 1] na een lange detentie in Turkije in februari 2018 naar Nederland terugkeerde, richtte hij in maart 2018 [bedrijfsnaam 6] B.V. op. Samen met zijn zoon [de verdachte] had hij vanaf dat moment de leiding over het autobedrijf. [77] Uit het dossier volgt dat [medeverdachte 4] ook door [medeverdachte 1] werd bedreigd en dat [medeverdachte 1] vanaf zijn komst naar Nederland meedeed aan de afpersing van [naam 5] en [naam 6] . [78] Dit laatste volgt ook uit de bewijsmiddelen. Ook volgt daaruit dat hij in maart/april 2019 samen met [de verdachte] heeft geprobeerd om [naam 4] af te persen. [de verdachte] en [medeverdachte 1] zijn bij vonnis van heden voor deze afpersingen veroordeeld. Uit tapgesprekken volgt dat [medeverdachte 1] ook in andere conflicten [de verdachte] instrueerde wat hij moest zeggen, dat [de verdachte] het op hem moest afschuiven, dat hij de slechterik zou zijn en dat hij aankondigde flink te keer te zullen gaan. [79]
5.4.6.
Criminele organisatie
Onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan: een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Bewezen moet worden dat de organisatie als oogmerk heeft om misdrijven te plegen. Het oogmerk daartoe is voldoende: een gepleegd misdrijf of poging of voorbereiding daartoe is niet vereist. Het oogmerk kán echter wel blijken uit de door de criminele organisatie gepleegde misdrijven. Voor bewijs van het bestanddeel oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, en meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. Het oogmerk moet bovendien, gelet op de duurzaamheid van het samenwerkingsverband, gericht zijn op het gedurende enige tijd plegen van misdrijven.
Het is niet vereist dat de verdachte precies wist op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie was gericht. De verdachte dient in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Daarnaast is het niet van belang of de verdachte is vrijgesproken van betrokkenheid bij een misdrijf dat in het verband van de organisatie is begaan.
Om van deelnemen aan de criminele organisatie te kunnen spreken, dient de verdachte te behoren tot de organisatie en moet hij of zij een aandeel hebben in, dan wel ondersteuning bieden aan gedragingen ter verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. De deelneming moet voor de verdachte op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijkere rol vervulden.
De rechtbank zal aan de hand van dit juridisch kader beoordelen of sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband tussen de vijf verdachten, of die organisatie als oogmerk had het plegen van de genoemde misdrijven en of de verdachte daaraan heeft deelgenomen.
Samenwerkingsverband
Zoals hierboven is overwogen blijkt uit de bewijsmiddelen dat [de verdachte] , en later ook [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , in verband worden gebracht met verschillende autobedrijven, terwijl er in feite sprake was van één en hetzelfde autobedrijf van [de verdachte] , dat in de loop der tijd voortdurend op naam van anderen, onder wie katvangers, werd gezet, om te verhullen dat hij steeds de feitelijke eigenaar was. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het startkapitaal van [de verdachte] ’s eerste (auto)bedrijf uit misdrijf afkomstig is geweest, waarna bij de opvolgende bedrijven sprake is geweest van vervolgtransacties met dat criminele vermogen. Elders in het vonnis komt de rechtbank tot de conclusie dat vele voorwerpen en geldbedragen binnen deze constructie op grote schaal zijn witgewassen en dat meerdere afpersingen hebben plaatsgevonden, waarbij de afgeperste bedragen contant zijn opgenomen of anderszins in zo’n autobedrijf terecht zijn gekomen.
Ook de wagenparken en voertuigen werden regelmatig op naam van een ander gezet. Overnames van bedrijven en individuele voertuigen werden niet of niet correct verantwoord in de administratie. Vaak ontbrak die administratie, zoals een kasboek, zelfs in het geheel, waardoor de oorsprong van het geld niet kon worden geverifieerd. Van ingekochte voertuigen zijn meermalen geen inkoopfacturen of inkoopverklaringen aangetroffen. Facturen en overeenkomsten waren regelmatig vals of gebrekkig, vaak was sprake van contante stortingen en opnames van grote geldbedragen, grote cashbetalingen, betalingen naar persoonlijke rekeningen, alsmede geldstromen en overboekingen zonder (duidelijke) omschrijving of reden of onderliggende overeenkomst.
De verdachte had daarin ook zijn rol, zoals onder andere blijkt uit de overwegingen hierboven over zijn rol in het geheel.
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat sprake was van een samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Deze samenwerking was intensief. Er was sprake van een duidelijke onderlinge taakverdeling. De samenwerking was ook duurzaam en bestendig. Bovenstaande handelingen vonden plaats in een periode van jaren, in ieder geval in de ten laste gelegde periode. Er was sprake van een structuur en een bepaalde hiërarchie en rolverdeling binnen de organisatie.
Naar het oordeel van de rechtbank had de organisatie tussen de verdachten het oogmerk om misdrijven te plegen. Dat blijkt onder meer uit de hierna bewezen te verklaren feiten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat - in elk geval - ieder van de vijf verdachten, ieder in zijn eigen rol, deel heeft uitgemaakt van de criminele organisatie. De rechtbank ziet de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen (zelf) niet als deelnemers van de criminele organisatie, maar als middel om die criminele organisatie te faciliteren.
5.4.7.
De afpersingen
De rechtbank zal hierna de ten laste gelegde afpersing van [naam 3] (feit 7), de poging tot afpersing van [naam 4] (feit 8) en de afpersing van [naam 5] en [naam 6] (feit 12) bespreken.
5.4.7.1. Vrijspraak feit 7 - medeplegen van afpersing van [naam 3]
De verklaringen van [naam 3]
Op 6 juni 2018 heeft de heer [naam 3] aangifte gedaan van afpersing. In zijn aangifte verklaart [naam 3] dat er een geschil was ontstaan over de verkoop van een aan hem toebehorende Aston Martin en Range Rover aan ‘ [bedrijfsnaam 6] ’ te Noordwijk. Hij had hierbij voornamelijk zaken gedaan met [de verdachte] en [medeverdachte 1] . Uiteindelijk zou hij door geweld en bedreiging met geweld door [de verdachte] , [medeverdachte 1] en een bodyguard zijn afgeperst tot de afgifte van een bedrag van 40.000 euro, een huis in Spanje en een boot genaamd [naam boot] . Hij zou daarbij tijdens een bespreking op 11 mei 2018 op het kantoor van het autobedrijf een kopstoot hebben gekregen van [medeverdachte 1] , en tijdens een bespreking op 14 mei 2018 eveneens op het kantoor van het autobedrijf een vuistslag op zijn kaak hebben gekregen van de bodyguard. Tijdens de bespreking van 11 mei 2018 zou de bodyguard tevens iets uit een laatje hebben willen pakken, waarvan [naam 3] vermoedde dat het een pistool was. [naam 3] verklaarde verder dat tijdens de bespreking van 14 mei 2018 zijn telefoon is afgepakt door ene “ [medeverdachte 3] ” die ook voor het autobedrijf werkte (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] ). Ook zouden tijdens voornoemde besprekingen bedreigingen door [de verdachte] , [medeverdachte 1] en de bodyguard zijn geuit, waardoor [naam 3] vreesde voor het leven van zijn twee ex-vrouwen en zijn kinderen.
Op 5 februari 2019 heeft [naam 3] bij de politie een aanvullende verklaring afgelegd. Daarin verklaarde hij dat hij op 15 mei 2018 nogmaals naar het autobedrijf is gegaan en dat hij toen in aanwezigheid van [de verdachte] en [medeverdachte 1] een slag in zijn gezicht met vlakke hand van de eerdergenoemde bodyguard heeft gekregen. Ook moest hij 10.000 euro voor de bodyguard betalen, wat hij heeft voldaan door die avond 1.000 euro cash te betalen en de volgende dag 9.000 euro over te maken. Ook verklaarde [naam 3] dat het huis in Spanje sinds 29 juni 2018 op naam van [medeverdachte 4] stond.
Op 21 april 2023 is [naam 3] als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. Daar heeft hij over de bedreigingen verklaard dat hij op zijn kaak is geslagen door [medeverdachte 1] en dat hij heeft gezien dat de bodyguard een zilverachtig glimmend pistool heeft getrokken. Over het afpakken van zijn telefoon verklaarde hij dat dit werd gedaan door een kleine Indonesisch/Surinaamse boekhoudjongen of door [medeverdachte 4] , maar dat hij dit niet meer zeker wist. Verder verklaarde [naam 3] dat hij met [de verdachte] en [medeverdachte 4] naar Spanje is gegaan om het huis op [medeverdachte 4] ’ naam te zetten. Hij verklaarde dat de situatie in Spanje gespannen was, dat hij de avond voor het tekenen bij de notaris naar Spanje is gevlogen en dat hij die hele avond is weggeweest, maar wel met [de verdachte] en [medeverdachte 4] in hetzelfde huis heeft geslapen.
Andere bevindingen in het dossier
Uit het dossier volgt dat [naam 3] op 26 april 2018 en op 16 mei 2018 een bedrag van in totaal 39.000 euro heeft overgeboekt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] B.V. Ook blijkt uit het dossier dat het huis in Spanje op naam van [medeverdachte 4] is komen te staan en dat de boot genaamd [naam boot] op 5 juni 2019 op de [straatnaam] in Noordwijk onder [medeverdachte 3] in beslag is genomen.
Op 5 februari 2019 is de heer [getuige 5] als getuige gehoord bij de politie. Hij verklaarde dat hij getuige is geweest van een kopstoot van [medeverdachte 1] aan [naam 3] op het kantoor van [bedrijfsnaam 6] . Ook verklaarde hij getuige te zijn geweest van bedreigingen richting [naam 3] en zijn kinderen. Op 16 mei 2023 is [getuige 5] opnieuw als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. Daar verklaarde hij dat er tijdens de afspraak bij het autocentrum geen geweld is gebruikt en dat er geen kopstoot is gegeven.
Op 18 juni 2019 is [medeverdachte 4] als verdachte in dit onderzoek in zijn woning aangehouden en werd zijn mobiele telefoon in beslag genomen. Op de mobiele telefoon zijn Whatsapp gesprekken tussen [medeverdachte 4] en [naam 3] aangetroffen waarin zij op 16 en 20 mei 2018 gegevens uitwisselen met betrekking tot de overdracht van het huis in Spanje. Op 20 mei 2018 vraagt [medeverdachte 4] welk bedrag op de schuldbekentenis moet, waarop [naam 3] antwoordt met ‘Ja doe 250 k’. Verder vindt een Whatsapp gesprek plaats op 6 juni 2018, de dag waarop [naam 3] aangifte heeft gedaan, waarin [medeverdachte 4] vraagt naar goede uitgaansplekken in Spanje. [naam 3] geeft een aantal namen door. Als [medeverdachte 4] vraagt ‘Hoe heette die tent waar we gister avond waren met die shisha’, antwoordt [naam 3] met ‘La Salla’. Ook stuurt [naam 3] in dat gesprek een afbeelding van een biertje toe, waarop [medeverdachte 4] antwoordt met ‘haha proost vriend’ en ‘Gezellig toch’. [naam 3] antwoordt daarop ‘Ja jullie zijn oké’.
Op de terechtzitting is een video van een telefoongesprek van 24 juni 2018 tussen [de verdachte] en [naam 3] getoond. Daarop is te horen dat [de verdachte] en [naam 3] op rustige toon met elkaar spreken over het huis in Spanje. [naam 3] zegt in dat gesprek dat hij met [de verdachte] mee is gegaan naar Spanje en het huis op zijn naam heeft gezet, terwijl ‘ [naam 18] ’ hem had gezegd dit niet te doen. [naam 3] zegt dat [naam 18] nu onder druk wordt gezet en dat [naam 18] zijn koopwoning in Amstelveen met overwaarde had moeten inzetten. [naam 3] zegt dat [de verdachte] aan zijn kant moet staan deze ronde, dat hij nu rust heeft en thee wil komen drinken met [medeverdachte 1] , dat hij overal aan heeft meegewerkt en dat [naam 18] hem heeft laten vallen. Als [naam 3] zegt ‘Luister ik wil rust’, zegt [de verdachte] ‘Dat begrijp ik, dat is dan aan jou om dat met [naam 18] te regelen en niet met mij’. [naam 3] zegt vervolgens: ‘Ik wil gewoon rust. (…) Ik heb gewoon netjes mijn werk afgeleverd naar jullie toe (…) Wat hij gaat doen daar sta ik niet achter en dat moeten jullie maar gewoon zelf doen.’ [de verdachte] zegt dat [medeverdachte 1] heel boos is en zegt ‘wij hebben ook onze beloftes nagekomen. (…) en nou krijgen we weer gezeik achteraf. En je weet het elke keer gezeik dat veroorzaakt weer gezeik en je kan niet zeggen: “Ik ga er tussenuit.” Het enige wat jij kan doen is zelf tegen [naam 18] zeggen luister: “Vriend, luister, het is zo, geef je eigen huis maar als onderpand”, en wil je dat niet, ook goed, dan gaan we met iedereen aan tafel zitten, of niet aan tafel zitten, gaan we van veraf ruzie maken…’. In de laatste video opname van het gesprek zegt [naam 3] tegen [de verdachte] : ‘Je vader heeft mij het woord gegeven, op het moment dat jij dat niet deed. Kijk mijn spullen zijn het al niet meer weet je, ik ben alles kwijt en nu komen ze nog een keer.’ [de verdachte] vraagt dan: ‘Dus het is allemaal opgezette spel van [naam 18] tot zover ik het begrijp?’, waarop [naam 3] bevestigend antwoordt. De opname eindigt met dat [naam 3] zegt ‘Dus jij staat gewoon aan mijn kant, dan weet je dat’, waarop [de verdachte] antwoordt: ‘Is goed vriend, wij houden even contact (…)’.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van [naam 3] innerlijk niet consistent met elkaar. Zo verklaarde [naam 3] in de aangifte dat hij bij de afspraak op 11 mei 2018 alleen werd vergezeld door een Turkse collega, maar bleek ten tijde van zijn aanvullende verklaring op 5 februari 2019 dat ook een Marokkaanse man, namelijk [getuige 5] , aanwezig was. [getuige 5] verklaarde in eerste instantie bij de politie dat hij getuige was geweest van een kopstoot aan [naam 3] , maar heeft later bij de rechter-commissaris ontkend dat een kopstoot is gegeven. Verder verklaarde [naam 3] in zijn aangifte en aanvullende verklaring over drie verschillende data waarop er geweld tegen hem zou zijn gebruikt, namelijk op 11 mei 2018 een kopstoot van [medeverdachte 1] , op 14 mei 2018 een vuistslag op zijn kaak door de bodyguard en op 15 mei 2018 een slag met vlakke hand in zijn gezicht door de bodyguard. Tijdens het verhoor door de rechter-commissaris verklaarde [naam 3] echter alleen over een kopstoot en een vuistslag en verklaarde hij dat ook de vuistslag door [medeverdachte 1] zou zijn gegeven, en niet door de bodyguard. Daarnaast verklaarde [naam 3] in zijn aangifte dat de bodyguard ‘iets’ wilde pakken waarvan hij vermoedde dat het een wapen was. Bij de rechter-commissaris verklaarde hij echter zeker te weten het pistool te hebben gezien, die zilverachtig en glimmend zou zijn geweest. Tot slot verklaarde [naam 3] in zijn aangifte dat zijn telefoon op 14 mei 2018 werd afgepakt door “ [medeverdachte 3] ”. Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris gaf [naam 3] echter een omschrijving van de persoon die zijn telefoon zou hebben afgepakt die geheel niet overeenkomt met [medeverdachte 3] , maar wel met [medeverdachte 2] . Ook wist hij niet zeker of het misschien [medeverdachte 4] was die zijn telefoon zou hebben afgepakt.
De rechtbank is tevens van oordeel dat de verklaringen van [naam 3] zich niet verdragen met andere bevindingen in het dossier. Zo blijkt uit de Whatsapp gesprekken tussen [medeverdachte 4] en [naam 3] dat er in relatie tot de overdracht van het huis in Spanje is gesproken over een schuldbekentenis van 250.000 euro, dat zij op vriendschappelijke toon met elkaar communiceerden en dat zij met elkaar uit zijn geweest op de avond voor de overdracht bij de notaris. Dit verdraagt zich niet met de ‘gespannen situatie’ waarover [naam 3] bij de rechter-commissaris heeft verklaard. Ook de rustige toon in het opgenomen telefoongesprek tussen [de verdachte] en [naam 3] van nog geen drie weken na de datum van zijn aangifte, in welk gesprek [naam 3] onder meer zegt dat [de verdachte] aan zijn kant moet staan deze ronde en dat hij thee wil komen drinken bij [medeverdachte 1] , past niet bij een afpersing zoals door [naam 3] in zijn aangifte geschetst. Uit de inhoud van genoemd gesprek blijkt verder van betrokkenheid van ene “ [naam 18] ” bij het geschil, die geheel niet in de verklaringen van [naam 3] wordt genoemd.
Naar aanleiding van de getoonde video van het telefoongesprek van 24 juni 2018 tussen [de verdachte] en [naam 3] , is [naam 3] ter terechtzitting als getuige gehoord. [naam 3] heeft tijdens dit verhoor geen aannemelijke uitleg gegeven over de voornoemde inconsistenties tussen zijn verklaringen en andere bevindingen in het dossier, zodat die inconsistenties onopgehelderd blijven.
Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van [naam 3] onbetrouwbaar zijn. Er zijn meerdere aanwijzingen die aanleiding geven om te twijfelen aan de geloofwaardigheid en het waarheidsgehalte van de verklaringen, waardoor de rechtbank zijn verklaringen niet voor het bewijs zal gebruiken.
Hoewel uit het dossier volgt dat [naam 3] de goederen zoals genoemd in de tenlastelegging aan bepaalde verdachten in deze zaak heeft overgedragen, kan de rechtbank niet vaststellen dat hij deze goederen gedwongen door geweld en/of bedreiging met geweld heeft afgestaan. De rechtbank is met betrekking tot het onder 7 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
5.4.7.2. Feit 8 - Medeplegen van poging tot afpersing van [naam 4]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [de verdachte] en aangever [naam 4] op 22 maart 2019 zijn overeengekomen dat [de verdachte] uit naam van [bedrijfsnaam 6] B.V. een Rolls Royce, die op basis van huurkoop in gebruik was bij de heer [naam 19] en met instemming van die [naam 19] , van [naam 4] zou kopen voor een bedrag van 159.000 euro. Toen de betaling uitbleef, heeft [naam 4] in de ochtend van 30 maart 2019 de Rolls Royce meegenomen, die inmiddels voor de deur bij [bedrijfsnaam 6] B.V. in Noordwijk stond. Diezelfde ochtend heeft [de verdachte] in een telefoongesprek tegen [naam 4] gezegd dat hij de auto terug moest brengen en dat er anders een probleem zou zijn. Dit telefoongesprek tussen [de verdachte] en [naam 4] is getapt, alsmede het gesprek dat [de verdachte] direct daaropvolgend met [medeverdachte 1] voert. [medeverdachte 1] belt daarbij met een nummer eindigend op - [nummer 1] en vraagt [de verdachte] om het telefoonnummer van [naam 4] zodat hij tegen hem kan zeggen dat hij naar hem toe zal komen en dat hij zal zien wie hij is. Laatstgenoemd tapgesprek tussen [de verdachte] en [medeverdachte 1] sluit naadloos aan bij de verklaring van [naam 4] in zijn aangifte dat hij vervolgens twee keer door een Turks nummer eindigend op - [nummer 1] werd gebeld, waarbij bedreigende teksten (waaronder doodsbedreigingen) naar hem zijn geuit. De rechtbank concludeert dan ook dat [medeverdachte 1] degene is geweest die [naam 4] telefonisch heeft bedreigd, nadat hij het telefoonnummer van [naam 4] van [de verdachte] had gekregen.
Eveneens volgt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 1] zich op 3 april 2019 samen met een andere man heeft begeven naar het kantoor van [naam 4] in Amsterdam. [naam 4] verklaart in zijn aangifte en aanvullend verhoor dat [medeverdachte 1] en de andere man zijn kantoor binnenliepen en dat [medeverdachte 1] meteen het gesprek begon. [medeverdachte 1] en de andere man kwamen zeer bedreigend en intimiderend over en [medeverdachte 1] vertelde [naam 4] dat hij maar één kans had om het op te lossen. [naam 4] moest 225.000 euro betalen en dan zou het opgelost zijn. Dat [de verdachte] en [medeverdachte 1] hebben geprobeerd om [naam 4] geld afhandig te maken en dat [medeverdachte 1] in het kantoor van [naam 4] een dreigende houding richting [naam 4] heeft aangenomen, wordt ondersteund door wat [medeverdachte 4] in een tapgesprek van 1 april 2019 tegen zijn vrouw vertelt en wat hij aan de politie heeft verklaard over wat hij heeft meegekregen van de bedreigingen richting [naam 4] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] en [medeverdachte 1] zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan de onder feit 8 primair tenlastegelegde poging tot afpersing van [naam 4] .
5.4.7.3. Feit 12 - Medeplegen van afpersing van [naam 5] en [naam 6]
Achtergrond en wijze van afpersing
In aanvulling op wat de rechtbank hiervoor in 5.3 al heeft overwogen over de inhoud van getuigenverklaringen over de achtergrond van de afpersing, zijn op 23 juni 2019 [naam 7] en [naam 5] als verdachten in het onderhavige onderzoek verhoord.
[naam 7] verklaarde dat zij, [medeverdachte 4] en haar schoonouders werden bedreigd door [de verdachte] en [medeverdachte 1] . De bedreigingen zouden zijn begonnen in 2016, nadat het dippen van een auto door [medeverdachte 4] voor [bedrijfsnaam 6] niet goed was gegaan. [medeverdachte 4] had daardoor een schuld opgelopen en werd gedwongen om bedrijven op naam te zetten. Ook moesten haar schoonouders, [naam 5] en [naam 6] , onder dwang van [de verdachte] papieren tekenen.
[naam 5] verklaarde in haar eerste verhoor dat zij en haar man [naam 6] onder bedreiging van ‘iemand binnen ACK’ drie auto’s met financiering moesten aanschaffen. Daarbij werd gezegd dat, als zij dat niet zouden doen, hun zoon [medeverdachte 4] er die avond na 22:00 uur niet meer zou zijn. Tijdens het eerste verhoor wilde [naam 5] uit angst voor de gevolgen geen naam noemen van degene die hen had bedreigd.
[naam 5] is op 25 juni 2019 voor de tweede keer verhoord. Zij noemde toen [de verdachte] en [medeverdachte 1] als de personen die hen afpersten en bedreigden. Ook [medeverdachte 2] heeft bevestigd dat de familie [familienaam] (inclusief [medeverdachte 4] ) werd afgeperst door [de verdachte] en [medeverdachte 1] . Uit de aangifte van [naam 5] en [naam 6] en de verklaringen van [medeverdachte 4] , [naam 5] , [naam 6] , [getuige 1] en [naam 7] volgt dat [de verdachte] en [medeverdachte 1] dreigden om [medeverdachte 4] te vermoorden, indien er niet zou worden betaald of bepaalde documenten niet zouden worden getekend. [naam 5] en [naam 6] zouden hierdoor gedwongen zijn tot het aangaan van financieringen voor drie auto’s, de afgifte van - veelal contante - geldbedragen en het aangaan van leningen daartoe.
Partiele vrijspraak afpersing van 30.000 euro (afkomstig van een lening in verband met een BMW met kenteken [kenteken 4] ), 7.000 / 7.500 euro (maandelijkse betalingen) en tot het aangaan van een lening van 30.000 euro.
De rechtbank is, overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [de verdachte] en [medeverdachte 1] [naam 5] en [naam 6] hebben gedwongen tot:
  • de afgifte van 30.000 euro (afkomstig van een lening in verband met een BMW met kenteken [kenteken 4] );
  • de afgifte van 7.000 / 7.500 euro (maandelijkse betalingen); en
  • het aangaan van een lening van 30.000 euro.
De verdachte zal van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Afgifte van enig geldbedrag m.b.t. een Range Rover, kenteken [kenteken 1]
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam 5] en [naam 6] middels hun VOF [bedrijfsnaam 14] door [de verdachte] zijn gedwongen tot het aangaan van een lease overeenkomst voor een Range Rover met kenteken [kenteken 1] . Hoewel de auto vanaf 21 oktober 2016 op naam was gesteld van VOF [bedrijfsnaam 14] , is uit onderzoek gebleken dat [naam 5] en/of [naam 6] de auto feitelijk niet in gebruik of in bezit hadden. Dit is in lijn met de verklaringen van [medeverdachte 4] en [naam 6] dat [naam 5] en [naam 6] voor diverse leaseauto’s moesten betalen, maar er zelf niet in reden. De Range Rover is op 18 juni 2019 in beslag genomen in de showroom van [bedrijfsnaam 6] B.V.
Uit het onderzoek naar de totstandkoming van de lease overeenkomst blijkt dat voor die Range Rover een totaalbedrag van 33.309,12 euro aan leasetermijnen van de bankrekening van VOF [bedrijfsnaam 14] is geïncasseerd. Nu het dossier onvoldoende steunbewijs bevat dat [naam 5] en [naam 6] ook de wegenbelasting en de kosten van verzekering voor deze auto hebben betaald, zal de rechtbank de afpersing in relatie tot deze auto tot een bedrag van 33.309,12 euro bewezen verklaren.
Afgifte van enig geldbedrag m.b.t. een BMW X5, kenteken [kenteken 2]
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam 5] en [naam 6] middels hun VOF [bedrijfsnaam 14] door [de verdachte] en [medeverdachte 1] zijn gedwongen tot het aangaan van een lease overeenkomst voor een BMW X5 met kenteken [kenteken 2] . Hoewel de auto vanaf 19 december 2018 op naam was gesteld van VOF [bedrijfsnaam 14] , is uit onderzoek gebleken dat de auto feitelijk in gebruik was [naam 13] . Dit is in lijn met de verklaringen van [medeverdachte 4] en [naam 6] dat [naam 5] en [naam 6] voor diverse leaseauto’s moesten betalen, maar er zelf niet in reden. In dit verband is de chat tussen [de verdachte] en [naam 13] van 14 december 2018 ook tekenend, waarin [de verdachte] schrijft: ‘Ik ga die nieuwe x5 voor je regelen. Die is dik voor jou.’ De auto is op 18 juni 2019 op de oprit van het toenmalige woonadres van [de verdachte] en [naam 13] in beslag genomen.
Uit het onderzoek naar de lease overeenkomst voor de eerder genoemde Range Rover blijkt dat voor de BMW X5 een leasetermijn van 1.039,15 euro per maand van de bankrekening van VOF [bedrijfsnaam 14] werd geïncasseerd. Uit het onderzoek naar het witwassen van deze BMW X5 blijkt dat op de bankrekening te zien was dat ook de wegenbelasting voor deze auto werd geïncasseerd. Volgens de aangifte bedroegen de financieringskosten voor de BMW X5 in totaal 8.313,20 euro (acht leasetermijnen) en de kosten van de wegenbelasting in totaal 1.421 euro. Nu het dossier onvoldoende steunbewijs bevat dat [naam 5] en [naam 6] ook de kosten van verzekering voor deze auto hebben betaald, zal de rechtbank de afpersing in relatie tot deze auto tot een totaalbedrag van 9.734,20 euro bewezen verklaren.
Afgifte van enig geldbedrag m.b.t. een Aston Martin Rapide, kenteken [kenteken 3]
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam 5] en [naam 6] middels hun VOF [bedrijfsnaam 14] door [de verdachte] en [medeverdachte 1] zijn afgeperst tot het aangaan van een lease overeenkomst voor een Aston Martin Rapide met kenteken [kenteken 3] . Hoewel de auto vanaf 25 februari 2019 op naam was gesteld van VOF [bedrijfsnaam 14] , is uit onderzoek gebleken dat [naam 5] en/of [naam 6] de auto feitelijk niet in gebruik of in bezit hadden. Dit is in lijn met de verklaringen van [medeverdachte 4] en [naam 6] dat [naam 5] en [naam 6] voor diverse leaseauto’s moesten betalen, maar er zelf niet in reden. De auto is op 18 juni 2019 in beslag genomen in de showroom van [bedrijfsnaam 6] B.V.
Uit het onderzoek naar het witwassen van deze auto blijkt dat VOF [bedrijfsnaam 14] de leasevergoeding moest betalen. Volgens de aangifte bedroegen de financieringskosten voor de Aston Martin Rapide in totaal 10.076,10 euro. Nu het dossier onvoldoende steunbewijs bevat dat [naam 5] en [naam 6] ook de wegenbelasting en de kosten van verzekering voor deze auto hebben betaald, zal de rechtbank de afpersing in relatie tot deze auto tot een bedrag van 10.076,10 euro bewezen verklaren.
Afgifte van 114.400 euro, althans enig geldbedrag afkomstig van een lening bij de Rabobank, en het aangaan van die lening bij de Rabobank
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam 5] en [naam 6] door [de verdachte] en [medeverdachte 1] zijn gedwongen tot de afgifte van een bedrag van 114.400 euro afkomstig van een lening bij de Rabobank, en tot het aangaan van die lening bij de Rabobank. Op de bankrekening van [bedrijfsnaam 14] is te zien dat een krediet door Rabobank werd verstrekt, waarna een bedrag van 114.400 euro werd verspreid naar diverse bankrekeningen (waaronder 70.000 euro naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] B.V. en 14.400 euro naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 12] ) en deels direct contant werd opgenomen. Uit het onderzoek naar de geldstromen blijkt dat van het door de Rabobank verstrekte krediet een bedrag van 113.300 euro in een week tijd contant is opgenomen. [medeverdachte 4] , [naam 5] en [naam 6] hebben alle drie verklaard dat geldbedragen steeds contant aan [de verdachte] moesten worden afgegeven. Ook is in de administratie een leningsovereenkomst tussen [medeverdachte 4] en zijn ouders aangetroffen voor een bedrag van 114.400 euro waarvan [naam 5] en [naam 6] hebben verklaard dat deze valselijk is opgemaakt ter verantwoording van dit geldbedrag.
Afgifte van 130.000 euro, althans enig geldbedrag afkomstig van de verkoop van woning [adres 2] te Noordwijk
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam 5] en [naam 6] door [de verdachte] zijn gedwongen tot de afgifte van een bedrag van 130.000 euro afkomstig van de verkoop van hun woning op de [adres 2] in Noordwijk. Een bedrag van 30.000 euro is overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] B.V. (waarvan [medeverdachte 3] op dat moment indirect eigenaar was) en een bedrag van 100.000 euro is binnen twee dagen tijd, deels via overboekingen naar andere bankrekeningen, contant opgenomen. [medeverdachte 4] , [naam 5] en [naam 6] hebben alle drie verklaard dat geldbedragen steeds contant aan [de verdachte] moesten worden afgegeven. Na te zijn geconfronteerd met een chatgesprek tussen hem en [medeverdachte 4] uit deze periode, heeft ook [getuige 1] verklaard dat hij de opnamelimiet van zijn bankrekening op verzoek van [medeverdachte 4] 2 à 3 keer heeft verhoogd zodat er geld op zijn rekening kon worden gestort, dat vervolgens weer werd opgenomen om contant aan [de verdachte] te worden afgedragen.
Afgifte van 14.000 euro, althans enig geldbedrag afkomstig van een lening bij New10, en het aangaan van die lening bij New10
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam 5] en [naam 6] door [de verdachte] en [medeverdachte 1] zijn gedwongen tot de afgifte van een bedrag van 14.000 euro afkomstig van een lening bij New10, en tot het aangaan van die lening bij New10. Op de bankrekening van [bedrijfsnaam 14] is te zien dat in totaal een bedrag van 53.000 euro verspreid over vijf data is uitgekeerd door New10. Na het uitkeren van de eerste 20.000 euro door New10 op 10 december 2018 werd direct een bedrag van 10.000 euro contant opgenomen. [medeverdachte 4] , [naam 5] en [naam 6] hebben alle drie verklaard dat geldbedragen steeds contant aan [de verdachte] moesten worden afgegeven. Hiernaast werd een bedrag van in totaal 4.000 euro overgeboekt naar een privé- en een zakelijke bankrekening van [medeverdachte 1] .
Afgifte van 80.000 euro, althans enig geldbedrag afkomstig van de verkoop van auto’s bij [bedrijfsnaam 4] .
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam 5] en [naam 6] door [de verdachte] zijn gedwongen tot de afgifte van 22.500 euro afkomstig van de verkoop van een Range Rover en Mercedes S klasse die op hun naam stonden aan [bedrijfsnaam 4] . Dit bedrag is op 31 oktober 2016 door [bedrijfsnaam 4] naar de bankrekening van [medeverdachte 4] overgemaakt en binnen enkele dagen daarna, deels via overboekingen naar de bankrekeningen van [naam 5] en [naam 6] , RD Dip en [getuige 1] , contant opgenomen. [medeverdachte 4] , [naam 5] en [naam 6] hebben alle drie verklaard dat geldbedragen steeds contant aan [de verdachte] moesten worden afgegeven.
Het dossier bevat onvoldoende steunbewijs dat [naam 5] en [naam 6] zijn gedwongen tot de afgifte van enig ander bedrag afkomstig van de verkoop van aan hen toebehorende auto’s. De rechtbank zal [de verdachte] dan ook partieel vrijspreken van afpersing in dit verband, voor zover het een bedrag van 22.500 euro overstijgt.
Periode van bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat de eerste afpersing door [de verdachte] van [naam 5] en [naam 6] in oktober 2016 heeft plaatsgevonden, toen het leasecontract voor de Range Rover moest worden getekend. Uit het onderzoek naar de totstandkoming van dat leasecontract volgt dat de aanvraag tot financiering op 19 oktober 2016 werd ingediend. [medeverdachte 1] is vanaf 15 februari 2018 weer in Nederland ingeschreven. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van [naam 5] van 25 juni 2019, de aangifte van [naam 5] en [naam 6] en de verklaring van [naam 6] bij de rechter-commissaris, bewezen dat [de verdachte] de afpersingen van [naam 5] en [naam 6] na die datum tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] heeft gepleegd. Verder kan uit de bewijsmiddelen worden opgemaakt dat de betalingen van de financieringskosten ter zake van de drie leaseauto’s tot na 18 juni 2019 (de einddatum van de ten laste gelegde periode) hebben voortgeduurd. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [de verdachte] zich in de periode van 19 oktober 2016 tot en met 18 juni 2019 heeft schuldig gemaakt aan afpersing van [naam 5] en [naam 6] .
5.4.8. (
Gewoonte)witwassen van geldbedragen
Hierna volgt een bespreking van de ten laste gelegde geldbedragen die zouden zijn witgewassen.
Witwassen € 65.000,-
Uit de bewijsmiddelen volgt dat bij een doorzoeking onder leiding van een rechter-commissaris op 18 juni 2019 in de woning van mevrouw [naam 20] , de ex-vrouw van [medeverdachte 1] en de moeder van [de verdachte] , geld is aangetroffen in haar slaapkamer. Het geld is aangetroffen op aanwijzing van een geldhond, was verborgen onder twee kastjes en zat in zeven plastic tasjes. In zes tasjes is (telkens) € 10.000,- aangetroffen en in één tasje € 5.000,-, derhalve een totaal van € 65.000,-. Onder de coupures waren ook bankbiljetten van € 200,- en
€ 500,-.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat mevrouw [naam 20] niet over een dergelijk bedrag lijkt te kunnen beschikken. Het tegendeel is ook niet aangevoerd.
Als bewijsmiddel is een (telefonisch) gesprek met getuige [naam 1] gebezigd, waarin hij heeft gezegd dat 50% van het geld van [de verdachte] bij zijn moeder lag verborgen. Dit is een voor [de verdachte] belastende verklaring, terwijl de verdediging ondanks het nodige initiatief niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen. In dat geval moet de rechter nagaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen [80] . De rechtbank overweegt dat de bewezenverklaring van dit onderdeel niet in beslissende mate op de verklaring van [naam 1] is gebaseerd, maar op meerdere bewijsmiddelen, die steun geven aan die verklaring. Naar het oordeel van de rechtbank is het proces, zoals hierboven overwogen, als geheel eerlijk verlopen.
Verder zijn afgeluisterde telefoongesprekken tot het bewijs gebezigd, onder meer:
  • een gesprek op 20 februari 2016 waarin [de verdachte] zegt dat hij in totaal 10.000 lira kan uitlenen, maar dat zijn geld bij zijn moeder ligt,
  • een gesprek op 13 juni 2019 waarin [medeverdachte 1] tegen mevrouw [naam 20] zegt dat zij 1000 lira van dat geld moet nemen en aan [medeverdachte 4] moet geven, en
  • een gesprek van 16 juni 2019 waarin [de verdachte] aan zijn moeder vraagt of papa (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) geld bij haar voor hem heeft achtergelaten, hetgeen mevrouw [naam 20] bevestigt. Hierna zegt mevrouw [naam 20] dat hij (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) samen met [medeverdachte 3] , nee Richard was langs geweest en 3300 heeft meegenomen, waardoor het 4300 minder is geworden.
Uit het bovenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat het aangetroffen geld aan [de verdachte] toebehoorde, maar dat ook [medeverdachte 1] daarover kon beschikken. Verder lag het geld verborgen en is er geen aannemelijke verklaring afgelegd over de herkomst van het geld. Beide verdachten hebben, afgezien van een blote ontkenning, geen inhoudelijke verklaring over het geld of de herkomst afgelegd. Gelet hierop acht de rechtbank dit onderdeel ten aanzien van zowel [de verdachte] als [medeverdachte 1] wettig en overtuigend bewezen.
Witwassen € 28.300,- en € 70.070,-
Uit de bewijsmiddelen volgt dat bij een doorzoeking onder leiding van een rechter-commissaris op 18 juni 2019 in de woning aan de [adres 5] te Rijnsburg geld is aangetroffen. [de verdachte] en [naam 13] waren op dat moment in die woning aanwezig. [de verdachte] is aangehouden. In totaal is in de woning een bedrag van € 28.300,- aangetroffen, waarvan € 25.000,- in drie stapels in een tas achter het hoofdeinde van het bed in de slaapkamer. Naast het geld is, op het nachtkastje aan de zijde van [de verdachte] , onder andere een PGP telefoon van het merk BQ aangetroffen.
Tot het bewijs zijn afgeluisterde telefoongesprekken en enkele chats gebezigd, onder meer
  • een gesprek op 5 april 2019 waarin [de verdachte] met [naam 13] praat over het pakken van 1500 uit die tas,
  • een gesprek op 30 mei 2019 waarin [de verdachte] met [naam 13] praat over een deur die heeft opengestaan en dat hij daarom het geld heeft weggehaald, en
  • chats met een meegestuurde foto tussen [de verdachte] met [naam 13] over hun zoon die geld heeft gevonden.
In de bewijsmiddelen is verder opgenomen dat [naam 13] in de periode van 2016 tot 2019 van diverse, aan [de verdachte] te liëren bedrijven ( [bedrijfsnaam 1] B.V., [bedrijfsnaam 3] B.V., Noordwijk Exclusive B.V., [bedrijfsnaam 2] B.V., [bedrijfsnaam 6] B.V.) geld overgeboekt heeft gekregen op twee van haar rekeningen, zonder een omschrijving, alsmede dat er op die rekeningen 46 contante stortingen met een totaal van € 70.070,- vanaf ING-locaties in Katwijk, Rijnsburg, Oegstgeest en Leiden en ABN-AMRO-locaties in Katwijk en Noordwijk zijn gedaan.
[naam 13] heeft verklaard dat het geld van deze contante stortingen van de bedrijven van [de verdachte] waren.
In een afgeluisterd gesprek op 16 februari 2016 zegt [de verdachte] tegen [naam 13] (die aangeeft dat ze geld wil pakken voor de huur) dat ze moet pinnen bij de ING en vervolgens het geld op haar eigen rekening moet storten, en dus niet overmaken. Uit de volgende chatgesprekken in 2019 tussen [de verdachte] en [naam 13] volgt dat [de verdachte] regelmatig [naam 13] heeft voorzien van geld:
  • [naam 13] op 1 april 2019: Kan ik straks 1000 ophalen bij jou? Voor aflossingen? K kan die 400 thuis pakken dan nog 600
  • [naam 13] op 3 april 2019: Hey [de verdachte] k heb 600 nodig om ff te storten en ff wat geld voor boodschappen?
  • [de verdachte] op 5 april 2019: Ik kan jou kosten niet aan!! €6000 is bizar!
  • [naam 13] op 11 april 2019: Kan je 575 euro overmaken op mijn ING rekening? K moet ff KPN betalen
  • [naam 13] op 22 april 2019: [de verdachte] je moet ff als je kan geld geven (…)
  • [naam 13] op 15 mei 2019: K heb geen geld meer (…)
  • [naam 13] op 16 mei 2019: (…) mag k geld pakken van dat geld wat jw pa me gisteren gaf?
  • [de verdachte] op 17 mei 2019: Waar is t geld? Heb je alleen 1 stapel gepakt?
  • [naam 13] op 20 mei 2019: Wil je alsjeblieft 200 overmaken naar ING of ABN (…)
  • [naam 13] op 29 mei 2019: Moet echt vandaag 1000 storten voor rekeningen
  • [naam 13] op 6 juni 2019: K was helemaal vergeten heb afspraak over kwartier bij schoonheidsspecialist kan jij aub wat geld overmaken
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] de bedragen van € 28.300,- en € 70.070,- heeft witgewassen. Het geld in de woning lag verbogen en de stortingen zijn contant gedaan. De verdachte heeft nauwelijks een inhoudelijke verklaring over het geld of de herkomst afgelegd. Hij heeft zich voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen. Wel heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij meerdere keren contant geld aan [naam 13] heeft gegeven om op haar rekening te storten, maar niet ter hoogte van het ten laste gelegde bedrag. Voor zover [de verdachte] heeft willen verklaren dat de genoemde bedragen kunnen worden verklaard door de in Turkije afgesloten lening, verwijst de rechtbank naar de overweging hierboven.
Witwassen € 180.000,- - vrijspraak
Dit bedrag van € 180.000,- staat vermeld als contante inbreng in het kasboek van [bedrijfsnaam 12] (de eenmanszaak van [medeverdachte 4] ) als gevolg van een op 14 januari 2017 ingeboekte lening van [medeverdachte 3] . Bij de doorzoeking op de locatie [adres 3] in Noordwijk is een leningsovereenkomst aangetroffen tussen [bedrijfsnaam 11] B.V., vertegenwoordigd door [medeverdachte 3] , als schuldeiser en [medeverdachte 4] als schuldenaar, ten behoeve van het investeren in [bedrijfsnaam 12] . Deze lening betreft echter een bedrag van € 100.000,- (een ander bedrag) en is verstrekt op 1 januari 2017 (een andere datum). Er zijn daarnaast diverse aanwijzingen dat deze lening niet daadwerkelijk is verstrekt. Betrokken partijen ( [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) hebben niet of nauwelijks uitleg over deze lening kunnen of willen geven, in de lening zijn geen zekerheden tot betaling opgenomen, op de rekeningen van de betrokken partijen zijn geen overboekingen te zien waaruit blijkt dat rente is betaald of enig bedrag op de lening is afgelost, de fiscale jaarrekening over 2017 van [bedrijfsnaam 11] geeft niet het beeld van een lening van € 100.000,- en [bedrijfsnaam 11] was nog niet eens actief ten tijde van het ondertekenen van het contract, laat staan in staat om € 100.000,- te verstrekken. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de leningsovereenkomst vals is.
Het gaat de rechtbank echter te ver om, zoals de officier van justitie heeft gedaan, te concluderen dat daarmee ook vaststaat dat deze valse leningsovereenkomst is opgemaakt om een contant (in het kasboek van [bedrijfsnaam 12] vermeld) bedrag van € 180.000,- te kunnen verklaren. De enkele vermelding in het kasboek van [bedrijfsnaam 12] van dat bedrag is daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende, zeker tegen de achtergrond dat er twijfels bestaan over de juistheid van dit kasboek. Of het bedrag van € 180.000,- contant aanwezig was, laat staan dat dit is witgewassen, kan in onvoldoende mate worden vastgesteld.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel.
Witwassen € 190.000,- en € 69.000,- - vrijspraak
Tijdens de doorzoeking op 18 juni 2019 zijn op de locatie [adres 3] in Noordwijk mappen met administratie in beslag genomen. Eén van deze mappen was voorzien van het opschrift Kasboek 2018 ACK. Dit betrof de kasboeken van [bedrijfsnaam 6] B.V. van Q2, Q3 en Q4 2018. De eerste mutatie in het kasboek Q2 is van 18 mei 2018 en betreft de inkoop van een Porsche Panamera voor € 34.320,-, die op 18 juni 2019 onder [medeverdachte 2] in beslag is genomen. De aankoop van de Porsche was volgens het kasboek mogelijk door het startkapitaal van € 190.000,-. In het kasboek Q4 staat op 3 oktober 2018 een ontvangst genoteerd van € 69.000,- vanuit een privé storting.
Net zoals hierboven ten aanzien van het witwassen van € 180.000,-, komt de rechtbank ook bij de bedragen van € 190.000,- en € 69.000,- niet tot de conclusie dat deze contant aanwezig zijn geweest. De enkele vermelding in de kasboeken van [bedrijfsnaam 6] B.V. van die bedragen is daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende, zeker tegen de achtergrond dat in het dossier als reële mogelijkheid wordt beschreven dat er niet daadwerkelijk contant voor de voertuigen is betaald, maar dat dit als administratieve waarheid is opgenomen om de overname van de voertuigen te kunnen verantwoorden.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel.
Witwassen € 122.070,-
[bedrijfsnaam 3] B.V. is, zoals hierboven beschreven, op 26 juli 2017 opgericht en had [medeverdachte 4] als enig aandeelhouder en bestuurder. [bedrijfsnaam 3] B.V. bezat 100% van de aandelen in [bedrijfsnaam 6] B.V. en 100% van de aandelen in Noordwijk Exclusive B.V. Van deze drie vennootschappen zijn geen kasboeken aangetroffen.
Op twee rekeningen van [bedrijfsnaam 3] B.V is in de periode van 26 oktober 2017 tot en met 20 mei 2019, in welke gehele periode [medeverdachte 4] bestuurder was, in totaal € 122.070,- contant gestort. Zoals elders in dit vonnis is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [de verdachte] als feitelijk eigenaar van deze vennootschap kan worden aangemerkt. Als het gaat om dit onderdeel van de tenlastelegging is dat ook te zien. [naam 13] verzoekt op 4 mei 2018 via de app aan [de verdachte] om € 500,- over te maken en diezelfde dag wordt een bedrag van € 600,- overgemaakt van de ING-bankrekening op naam van [bedrijfsnaam 3] B.V. naar de ING-rekening op naam van [naam 13] . De rechtbank acht het witwassen door [de verdachte] dus bewezen.
Witwassen € 130.000,-
Dit bedrag houdt verband met de afpersing van de ouders van [medeverdachte 4] , waarvoor [de verdachte] bij vonnis van heden wordt veroordeeld, en in het bijzonder met de verkoopopbrengst van de verkoop van de woning aan de [adres 2] te Noordwijk. De ouders van [medeverdachte 4] hebben aangifte van afpersing gedaan en verklaard dat zij werden gedwongen om de opbrengst uit de verkoop van de woning op te nemen en over te dragen aan [de verdachte] en zijn partners. Hiertoe heeft [medeverdachte 2] een valse leningsovereenkomst opgemaakt, waardoor het leek alsof [medeverdachte 4] dit geld had geleend.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de overwaarde ter waarde van € 156.749,53 op 27 maart 2017 is overgemaakt op de rekening van de ouders van [medeverdachte 4] . Op 27 en 28 maart 2017 is een bedrag van in totaal € 20.000,- contant opgenomen en is een bedrag van in totaal € 132.500,- overgeschreven naar zeven verschillende (rechts)personen, onder wie [medeverdachte 4] en personen en bedrijven die zonder uitzondering in (persoonlijk dan wel zakelijk) verband staan met [medeverdachte 4] , waaronder € 30.000,- naar [bedrijfsnaam 1] B.V., zonder dat valt in te zien waarom de ouders van [medeverdachte 4] een dergelijk bedrag naar dat bedrijf zouden moeten overmaken. Een groot deel van de overgemaakte bedragen (in ieder geval € 96.500,-, maar mogelijk € 116.500,-) is tussen 27 tot en met 30 maart 2017 contant opgenomen. Van de € 30.000,- die naar [bedrijfsnaam 1] B.V. is overgemaakt, is € 16.500,- contant opgenomen.
[medeverdachte 3] was (via [bedrijfsnaam 11] B.V.) in deze periode de eigenaar van [bedrijfsnaam 1] B.V.
[getuige 1] , naar wie € 10.000,- is overgemaakt, welk bedrag op 27 en 28 maart 2017 contant is opgenomen, heeft verklaard dat het geld contant moest worden opgenomen. [medeverdachte 4] vraagt op 27 en 28 maart 2017 via de app aan [getuige 1] om zijn limiet te verhogen. Volgens [getuige 1] werd geld op zijn rekening gestort, moest dat eraf worden gehaald en ging dat naar [de verdachte] .
Inderdaad bestaat er, overeenkomstig de gedane aangiftes, een leningsovereenkomst d.d. 27 maart 2017, die als bijlage is gevoegd bij een op 4 maart 2019 namens [medeverdachte 4] ingediend klaagschrift tegen de inbeslagname van vier voertuigen. Volgens deze overeenkomst zouden de ouders van [medeverdachte 4] een bedrag van € 152.000,- aan [medeverdachte 4] hebben geleend, ter investering in [bedrijfsnaam 12] . De rechtbank gaat ervan uit dat deze lening vals is. Daarbij is in aanmerking genomen dat de vader van [medeverdachte 4] heeft verklaard dat de lening niet heeft bestaan en dat er niets is afgelost, dat de genoemde overboekingen en contante opnames niet stroken met de leningsovereenkomst en dat er niet is gebleken van enige betaling van rente of aflossing. De leningsovereenkomst heeft naar het oordeel van de rechtbank als een dekmantel gefungeerd.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in een onder [medeverdachte 3] in beslag genomen telefoon chats van 28 januari 2019 (de dag van de inbeslagname van de vier genoemde voertuigen) zijn aangetroffen, waaruit blijkt dat [medeverdachte 2] zich op die dag samen met [medeverdachte 3] bezig heeft gehouden met een document om de herkomst van een auto verklaarbaar te maken. Net zoals de (naar het oordeel van de rechtbank: valse) leningsovereenkomst, is ook dit document als bijlage gevoegd bij het op 4 maart 2019 namens [medeverdachte 4] ingediende klaagschrift. Dit geeft steun aan de verklaring van de ouders van [medeverdachte 4] dat [medeverdachte 2] (ook) heeft gezorgd voor de valse leningsovereenkomst. [medeverdachte 2] heeft zich, gevraagd naar deze chats, beroepen op zijn zwijgrecht. Maar hij verklaart daarna wel over “een bepaalde druk”, “omdat de verantwoordelijkheid bij een [ander] wordt gelegd”, in dit geval bij hem. “Als een bepaald probleem niet opgelost wordt” komt de consequentie bij hem te liggen. “Je kan een boete krijgen of een staf krijgen, dat is waar de druk vandaan komt.” Gevraagd naar een voorbeeld van een bepaald probleem, antwoordt [medeverdachte 2] : “de inbeslagname van voertuigen, dat is een bepaald probleem. (…) Ze kunnen heel makkelijk de schuld afschuiven op andere mensen (…)”
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat bij zijn tweede bezoek aan de door [de verdachte] gewenste advocaat na de inbeslagname van de vier auto’s [medeverdachte 2] en [de verdachte] meegingen en het woord voerden.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] zich hebben schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen: [de verdachte] als één van de daders van de afpersing en vanwege zijn leidende betrokkenheid bij de geldstromen daarna, [medeverdachte 3] (onder meer) als de eigenaar van [bedrijfsnaam 1] B.V. waar een deel van het bedrag terecht is gekomen en gebleven en [medeverdachte 4] (onder meer) als degene naar wie een deel van het geld is overgemaakt, waarna het contant is opgenomen. Ten aanzien van [medeverdachte 2] overweegt de rechtbank dat hij met het (laten) opstellen van een valse leningsovereenkomst ook een substantiële, intellectuele en materiële bijdrage heeft geleverd aan het verbergen van de werkelijke aard of herkomst van het geld. De rechtbank stelt vast dat het gaat om een bedrag van zeker € 132.500,-, maar zal gelet op de tenlastelegging een bedrag van € 130.000,- bewezen verklaren.
Witwassen € 114.400,-
De ouders van [medeverdachte 4] hebben verklaard dat zij vanaf 1 mei 2018 een lening van € 114.000,- bij de Rabobank hebben moeten afsluiten. Vanaf het moment dat het geld van die lening op de rekening was gestort, moesten zij dat afstaan, waarbij valse leningsovereenkomsten zijn opgesteld. [medeverdachte 4] moest zeggen dat het geld aan hem was uitgeleend en heeft het geld van de rekening afgehaald met de daarvoor ter beschikking gestelde bankpas.
In de administratie is een leningsovereenkomst van 1 mei 2018 tussen [medeverdachte 4] en zijn ouders ter hoogte van € 114.400,- aangetroffen, die bedoeld zou zijn voor investeringen in [bedrijfsnaam 12] Noorwijk. De rechtbank gaat ervan uit dat deze lening vals is. Daarbij is in aanmerking genomen dat [medeverdachte 4] en zijn ouders hebben verklaard dat de lening niet heeft bestaan en dat er niets is afgelost, dat de genoemde overboekingen en contante opnames niet stroken met de leningsovereenkomst en dat er niet is gebleken van enige betaling van rente of aflossing. De leningsovereenkomst heeft naar het oordeel van de rechtbank als een dekmantel gefungeerd.
Uit onderzoek naar bankrekening [bankrekening 3] op naam van VOF [bedrijfsnaam 14] (het bedrijf van de ouders van [medeverdachte 4] ), waarvoor [medeverdachte 4] is gemachtigd, is te zien dat het saldo start met € 0,-, dat er op 25 april 2018 € 1,- wordt bijgeboekt vanaf de bankrekening van [medeverdachte 4] met als omschrijving “test”, dat er op 2 mei 2018 in totaal € 114.400,- naar diverse rekeningen wordt overgeboekt (€ 70.000,- naar [bedrijfsnaam 1] B.V., € 14.400,- naar [bedrijfsnaam 12] , € 10.000,- naar de vader van [medeverdachte 4] en € 12.000,- naar [medeverdachte 4] ) en dat op 2 mei 2018 in totaal € 8.000,- contant opgenomen in vier opnames bij dezelfde pinautomaat. Van de overgeboekte geldbedragen wordt een aanzienlijk deel binnen een week contant opgenomen, in totaal € 113.300,-.
Het krediet dat op 2 mei 2018 is gestort op de bankrekening van VOF [bedrijfsnaam 14] is dezelfde dag overgemaakt naar [bedrijfsnaam 1] B.V. onder vermelding van factuurnummers, die betrekking op de verkoop van twee voertuigen (een Audi RS3 en een Volkswagen Golf) door [bedrijfsnaam 1] B.V. aan [bedrijfsnaam 12] , de eenmanszaak van [medeverdachte 4] .
De rechtbank acht echter onaannemelijk dat deze voertuigen daadwerkelijk zijn verkocht en geleverd aan [bedrijfsnaam 12] . De Audi RS3 stond op naam van [bedrijfsnaam 1] B.V., heeft nooit op naam van [bedrijfsnaam 12] gestaan en is op 13 juli 2018 in de bedrijfsvoorraad van [bedrijfsnaam 6] B.V. opgenomen. De Volkswagen Golf stond ook op naam van [bedrijfsnaam 1] B.V., heeft nooit op naam van [bedrijfsnaam 12] gestaan (maar is op 22 juni 2018 wel op naam gesteld van de vrouw van [medeverdachte 4] ) en is op 4 oktober 2018 in de bedrijfsvoorraad van [bedrijfsnaam 6] B.V. opgenomen.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] en [medeverdachte 4] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van witwassen: [de verdachte] als één van de daders van de afpersing en zijn leidende betrokkenheid bij de geldstromen daarna en [medeverdachte 4] (onder meer) als degene naar wie een deel van het geld is overgemaakt, waarna het contant is opgenomen.
[medeverdachte 2] zal van dit onderdeel worden vrijgesproken, nu bij het (laten) opstellen van de leningsovereenkomst geen betrokkenheid van hem kan worden vastgesteld.
Witwassen € 28.100,-
Op de Spaanse bankrekening [bankrekening 4] op naam van [medeverdachte 4] is op 7 juni 2018 vanaf de bankrekening op naam van [bedrijfsnaam 3] B.V. een bedrag van € 28.100,- gestort. Op die laatste bankrekening zijn vlak daarvoor contante bedragen van in totaal € 7.900,- gestort (op 6 juni 2018), is vanaf een bankrekening op naam van [bedrijfsnaam 15] € 15.000,- gestort (op 6 juni 2018) en is vanaf een bankrekening op naam van [bedrijfsnaam 1] B.V. € 4.000,- gestort (op 7 juni 2018). Op de bankrekening op naam van [bedrijfsnaam 1] B.V. is op 6 juni 2018 vanaf een bankrekening op naam van [bedrijfsnaam 11] B.V. € 3.100,- gestort. Voor de overboeking door [bedrijfsnaam 15] is € 15.000,- contant op die rekening gestort. Voor de overboeking door [bedrijfsnaam 11] B.V. is € 3.100,- contant gestort.
De tenlastegelegde overboeking € 28.100,- is inzichtelijk, maar is mede tot stand gekomen door overboekingen vlak daarvoor vanaf bankrekeningen op naam van [bedrijfsnaam 15] (van [medeverdachte 2] ), [bedrijfsnaam 11] B.V. (van [medeverdachte 3] ), [bedrijfsnaam 3] B.V. (van [medeverdachte 4] , en waarvan de rechtbank [de verdachte] als feitelijk eigenaar beschouwt) en [bedrijfsnaam 1] B.V. (waarvan de rechtbank [de verdachte] als feitelijk eigenaar beschouwt), welke overboekingen voor een deel zijn gevoed door contante stortingen vlak daarvoor, alsmede door contante stortingen.
Het totaal aan contante stortingen (€ 7.900,- op de rekening van [bedrijfsnaam 3] B.V. + € 15.000,- op de rekening van [bedrijfsnaam 15] + € 3.100,- op de rekening van [bedrijfsnaam 11] B.V.) bedraagt € 26.000,-. De herkomst van deze contante bedragen is niet inzichtelijk. De rechtbank acht gelet op het bovenstaande, bij het ontbreken van enige verklaring over de herkomst van de contante bedragen, het witwassen van € 26.000,- wettig en overtuigend bewezen.
Witwassen € 236.003,44 - vrijspraak
Dit bedrag heeft betrekking op de verkoopopbrengst van een huis in Spanje dat van [naam 3] is geweest. Gelet op de vrijspraak van [de verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] van de ten laste gelegde afpersing van [naam 3] , kan onvoldoende worden vastgesteld dat het ten laste gelegde bedrag uit misdrijf afkomstig is en zal de rechtbank de verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
5.4.9. (
Gewoonte)witwassen van voorwerpen
Hierna volgt een bespreking van de ten laste gelegde voorwerpen die zouden zijn witgewassen.
Witwassen wagenpark [bedrijfsnaam 1] BV (22 auto’s t.w.v. € 107.500,-)
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat vlak vóór en vlak na de notariële levering op 20 juli 2018 van de aandelen van [bedrijfsnaam 1] B.V. aan [naam 21] c.q. [bedrijfsnaam 2] B.V., 22 voertuigen die toen eigendom waren van [bedrijfsnaam 1] B.V., respectievelijk [bedrijfsnaam 2] B.V. zijn overgeschreven op naam van [bedrijfsnaam 6] B.V. De rechtbank heeft in haar algemene bewijsoverwegingen hierboven al vastgesteld dat dat wagenpark (middellijk en gedeeltelijk) uit misdrijf afkomstig was en dat [medeverdachte 1] en [de verdachte] dat wisten. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat zij samen leiding gaven aan [bedrijfsnaam 6] B.V. Zij moeten in die hoedanigheid een rol hebben gespeeld bij het overschrijven van de kentekens.
Onderliggende koopovereenkomsten zijn verder niet aangetroffen, terwijl ook niet kan worden vastgesteld dat via de bank of cash voor de 22 auto’s is betaald. Hierdoor is die criminele herkomst (verder) verborgen en verhuld. Daarom is sprake van witwassen.
Inventaris/meubilair juli 2018 - vrijspraak
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij (tezamen en in vereniging met een of meer anderen) de bedrijfsinventaris en/of het meubilair van [bedrijfsnaam 1] B.V. heeft witgewassen. Dit zou kort gezegd zijn gebeurd via een overname daarvan zonder gebleken betaling door [bedrijfsnaam 6] B.V. In het dossier wordt echter de vraag opgeworpen of de “koper” niet een
anderautobedrijf, op naam van [medeverdachte 4] was. Immers staat op de factuur diens adres en niet het adres van [bedrijfsnaam 6] B.V. Ook anderszins is onvoldoende komen vast te staan dat de verdachte (tezamen en in vereniging met een of meer anderen) de bedrijfsinventaris en/of meubilair van [bedrijfsnaam 1] B.V. heeft witgewassen. Daarom wordt hij daarvan vrijgesproken.
Witwassen wagenpark [bedrijfsnaam 12] juli 2017 t.w.v. € 178.000,-
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat [bedrijfsnaam 11] B.V. op naam van [medeverdachte 3] de aandelen van [bedrijfsnaam 1] B.V. op 26 juli 2017 overdroeg aan [bedrijfsnaam 3] B.V. op naam van [medeverdachte 4] . Volgens [medeverdachte 4] was dat een idee van [de verdachte] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 4] betaalde [bedrijfsnaam 11] B.V. grotendeels met het wagenpark van ‘zijn’ eenmanszaak [bedrijfsnaam 12] ter waarde van ruim € 178.000,-. De rechtbank heeft in haar algemene bewijsoverwegingen hierboven echter al vastgesteld dat niet [medeverdachte 4] , maar [de verdachte] feitelijk eigenaar was van [bedrijfsnaam 12] , net als van [bedrijfsnaam 1] B.V. Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [de verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] de criminele herkomst van het wagenpark van [bedrijfsnaam 12] door de genoemde aandelentransactie hebben verborgen en verhuld. Immers, zij hebben valselijk voorgewend (i) dat het wagenpark van [medeverdachte 4] was, (ii) dat dit eerder door hem was aangekocht met een door [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 4] verstrekte lening van € 100.000,- of € 180.000,- en (iii) dat het wagenpark werd geleverd aan het autobedrijf van [medeverdachte 3] . Dit alles terwijl de auto’s alleen op papier werden doorgeschoven, maar feitelijk op hun plek bleven staan in de showroom van [de verdachte] op de [adres 3] in Noordwijk. Daarom is sprake van witwassen van het wagenpark door [de verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . De laatste twee hebben als (juridisch) verkoper en koper ook de aandelen van [bedrijfsnaam 1] witgewassen.
Witwassen Nissan, Mercedes (2x), Smart, BMW (2x) ( [bedrijfsnaam 12] )
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat de zes in de tenlastelegging genoemde voertuigen in februari 2017 op naam van de eenmanszaak [bedrijfsnaam 12] van [medeverdachte 4] zijn gezet. De rechtbank heeft in haar algemene bewijsoverwegingen hierboven echter al vastgesteld dat niet [medeverdachte 4] , maar [de verdachte] feitelijk eigenaar was van [bedrijfsnaam 12] . Ook heeft de rechtbank daar vastgesteld dat het wagenpark van [bedrijfsnaam 12] (middellijk en gedeeltelijk) uit misdrijf afkomstig was en dat [de verdachte] en [medeverdachte 4] dat wisten. Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank ook dat de verdachten de criminele herkomst van deze zes voertuigen hebben verborgen en verhuld. Immers, op de zakelijke bankrekeningen van [bedrijfsnaam 12] en de privérekening van [medeverdachte 4] zijn geen transacties te zien die zijn te relateren aan deze auto’s. De zes voertuigen zijn ook niet in het kasboek van [bedrijfsnaam 12] genoemd. De inbreng van deze voertuigen in [bedrijfsnaam 12] is dus administratief en financieel niet op enige wijze verantwoord door [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] heeft verder toegestaan dat de voertuigen van [de verdachte] op zijn naam werden gesteld. Door zijn naam hiervoor te (laten) gebruiken, heeft hij (in vereniging met [de verdachte] ) opzettelijk verhuld wie de werkelijke rechthebbende van de voertuigen was. Daarom is sprake van witwassen.
Witwassen Range Rover, BMW X5, Aston Martin (en valsheid in geschrift ten aanzien van de leasecontracten)
Vrijspraak opmaken valse leaseovereenkomsten (feit 13)
In overeenstemming met de standpunten van de verdediging en de officier van justitie, zal de verdachte worden vrijgesproken van dit feit.
Range Rover (kenteken [kenteken 1] )
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de Range Rover met kenteken [kenteken 1] in eerste instantie op naam werd gesteld van [bedrijfsnaam 1] B.V. De rechtbank heeft in haar algemene bewijsoverwegingen hierboven al vastgesteld dat [de verdachte] feitelijk eigenaar was van dat bedrijf. Ook heeft de rechtbank daar vastgesteld dat het wagenpark van [bedrijfsnaam 1] B.V. (middellijk en gedeeltelijk) uit misdrijf afkomstig was en dat [de verdachte] dat wist. Door VOF [bedrijfsnaam 14] te dwingen (via [bedrijfsnaam 1] B.V.) een leasecontract voor de Range Rover af te sluiten, pleegde hij met betrekking tot deze auto bovendien een specifiek misdrijf (afpersing) en was het voertuig dus (ook) direct uit dat misdrijf afkomstig. Door voor de Range Rover een leaseconstructie op te tuigen, leek het op papier zo dat de auto een legale herkomst had. [de verdachte] heeft daarmee de criminele herkomst opzettelijk verborgen en verhuld. Nu hij de auto niet aan de lessee leverde, maar in de showroom op de [adres 3] in Noordwijk liet staan, heeft hij het voertuig ook voorhanden gehad en gebruikt en zodoende opzettelijk verhuld wie de werkelijke rechthebbende van dat voertuig was. Daarom is sprake van witwassen.
BMW X5 (kenteken [kenteken 2] )
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de BMW X5 met kenteken [kenteken 2] na de import door [medeverdachte 3] op naam werd gesteld van [bedrijfsnaam 6] B.V. De rechtbank heeft in haar algemene bewijsoverwegingen hierboven al vastgesteld dat [medeverdachte 1] en [de verdachte] samen leiding gaven aan [bedrijfsnaam 6] B.V., dat het wagenpark van [bedrijfsnaam 6] B.V. (middellijk en gedeeltelijk) uit misdrijf afkomstig was en dat [medeverdachte 1] , [de verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] dat allemaal wisten.
Doordat [de verdachte] en [medeverdachte 1] VOF [bedrijfsnaam 14] dwongen (via [bedrijfsnaam 6] B.V.) een leasecontract voor de BMW af te sluiten, pleegden zij met betrekking tot deze auto bovendien een specifiek misdrijf (afpersing) en was het voertuig dus (ook) direct uit dat misdrijf afkomstig. Door het optuigen van de leaseconstructie, waarbij de verdachten blijkens de bewijsmiddelen ieder voor zich betrokken waren, leek het op papier zo dat de auto een legale herkomst had. De verdachten hebben daardoor de criminele herkomst opzettelijk verborgen en verhuld. Nu [bedrijfsnaam 6] B.V. de auto niet aan de lessee leverde, terwijl [de verdachte] althans [naam 13] erin reed, hebben de verdachten het voertuig (binnen de sfeer van [bedrijfsnaam 6] B.V.) ook voorhanden gehad. Zodoende hebben de verdachten ook opzettelijk verhuld wie de werkelijke rechthebbende van dat voertuig was. Daarom is sprake van witwassen.
Aston Martin Rapide (kenteken [kenteken 3] )
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de Aston Martin Rapide met kenteken [kenteken 3] op naam werd gesteld van [bedrijfsnaam 6] B.V. De rechtbank heeft in haar algemene bewijsoverwegingen hierboven al vastgesteld dat [medeverdachte 1] en [de verdachte] samen leiding gaven aan [bedrijfsnaam 6] B.V., dat het wagenpark van [bedrijfsnaam 6] B.V. (middellijk en gedeeltelijk) uit misdrijf afkomstig was en dat [medeverdachte 1] , [de verdachte] en [medeverdachte 4] dat allemaal wisten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 4] een cruciale rol heeft gespeeld bij de inkoop van de Aston Martin, doordat een daarvoor bestemd bedrag van bijna € 65.000,- afkomstig was van de rekening van zijn bedrijf [bedrijfsnaam 3] B.V., nadat dit bedrag via diverse niet herleidbare, versluierde contante stortingen van rekeningen van diverse bedrijven daar was terechtgekomen. In die zin heeft hij als medepleger een significante bijdrage geleverd aan het (latere) witwassen.
Doordat [de verdachte] en [medeverdachte 1] VOF [bedrijfsnaam 14] dwongen (via [bedrijfsnaam 6] B.V.) een leasecontract voor de Aston Martin af te sluiten, pleegden zij met betrekking tot deze auto een specifiek misdrijf (afpersing) en was het voertuig dus (ook) direct uit dat misdrijf afkomstig. Door het optuigen van de leaseconstructie, waarbij [de verdachte] en [medeverdachte 1] als eigenaren van [bedrijfsnaam 6] B.V. betrokken moeten zijn geweest, leek het op papier zo dat de auto een legale herkomst had. Zij hebben daardoor de criminele herkomst opzettelijk verborgen en verhuld. Nu [bedrijfsnaam 6] B.V. de auto niet aan de lessee leverde, maar gewoon in de showroom te koop aanbood, hebben de verdachten het voertuig ook voorhanden gehad en gebruikt en zodoende opzettelijk verhuld wie de werkelijke rechthebbende van dat voertuig was. Daarom is sprake van witwassen.
Mercedes (kenteken [kenteken 5] ) en BMW (kenteken [kenteken 6] )
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de Mercedes met kenteken [kenteken 5] en de BMW met kenteken [kenteken 6] , nadat [medeverdachte 2] deze had verduisterd, in de bedrijfsvoorraad van [bedrijfsnaam 6] B.V. zijn terechtgekomen. De rechtbank stelt vast dat beide voertuigen daarmee direct uit misdrijf afkomstig waren. Door de beide auto’s op de lijst consignatievoorraad 2019 te zetten, hebben [de verdachte] en [medeverdachte 1] als eigenaren van [bedrijfsnaam 6] B.V. net gedaan alsof ze daarover als rechthebbenden konden beschikken. Dat konden zij niet, omdat de auto’s eigendom waren van de leasemaatschappij. Daarmee hebben zij de criminele herkomst van de voertuigen die zij voorhanden hadden, verborgen en verhuld. [medeverdachte 2] heeft hieraan als medepleger een substantiële bijdrage geleverd door de auto’s te verduisteren en deze in [bedrijfsnaam 6] B.V. te brengen. Daarom is sprake van witwassen.
Aston Martin met kenteken [kenteken 7] - vrijspraak
De rechtbank spreekt [de verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] vrij van de aan hen ten laste gelegde afpersing van [naam 3] . De reden is kort gezegd dat de rechtbank oordeelt dat diens verklaringen daarover onbetrouwbaar zijn. De rechtbank vindt ook diens verklaring over zijn door [bedrijfsnaam 6] B.V. ingekochte, maar (volgens hem) niet betaalde Aston Martin niet zonder meer betrouwbaar. Daarom gebruikt zij deze niet voor het bewijs. Dat brengt mee dat de rechtbank niet kan vaststellen dat [de verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] deze auto hebben witgewassen. Zij worden daarvan dus vrijgesproken.
Ferrari [kenteken 8] (witwassen en valsheid in geschrift ten aanzien van de inkoopverklaring en kwitantie van de Ferrari (feit 3)
Vrijspraak valsheid in geschrift
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat [de verdachte] de Ferrari met kenteken [kenteken 8] heeft aangekocht van [naam 22] en dat hij [naam 22] daar € 90.000,- contant voor heeft betaald. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat [de verdachte] daarbij, zoals hem is ten laste gelegd, een inkoopverklaring en/of een kwitantie valselijk heeft opgemaakt, noch dat hij daarbij als medepleger betrokken is geweest. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van dit feit.
Witwassen
De rechtbank heeft in haar algemene bewijsoverwegingen hierboven al vastgesteld dat niet [medeverdachte 4] , maar [de verdachte] feitelijk eigenaar was van [bedrijfsnaam 12] . Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat het wagenpark van [bedrijfsnaam 12] (middellijk en gedeeltelijk) uit misdrijf afkomstig was en dat [de verdachte] en [medeverdachte 4] dat wisten. [medeverdachte 4] heeft toegestaan dat de Ferrari met kenteken [kenteken 8] op naam van [bedrijfsnaam 12] werd gesteld. Door zijn naam hiervoor te (laten) gebruiken, terwijl het voertuig door [de verdachte] in diens showroom te koop werd aangeboden, hebben [de verdachte] en [medeverdachte 4] (in vereniging) opzettelijk verhuld wie de werkelijke rechthebbende van het voertuig was. Daarom is sprake van witwassen.
Audi RS4
De rechtbank heeft in haar algemene bewijsoverwegingen hierboven al vastgesteld dat niet [medeverdachte 4] , maar [de verdachte] feitelijk eigenaar was van [bedrijfsnaam 12] . Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat het wagenpark van [bedrijfsnaam 12] (middellijk en gedeeltelijk) uit misdrijf afkomstig was en dat [de verdachte] en [medeverdachte 4] dat wisten. [medeverdachte 4] heeft toegestaan dat de Audi RS4 op naam van [bedrijfsnaam 12] werd gesteld. Door zijn naam hiervoor te (laten) gebruiken, terwijl het voertuig door [de verdachte] te koop werd aangeboden, hebben [de verdachte] en Caspers (in vereniging) opzettelijk verhuld wie de werkelijke rechthebbende van het voertuig was. Daarom is sprake van witwassen.
Mercedes met kenteken [kenteken 9]
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de Mercedes met kenteken [kenteken 9] uit misdrijf afkomstig was. De betalingen voor het voertuig kwamen van alle kanten via contante stortingen. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat die stortingen een legale herkomst hadden. Er is ook geen administratieve onderbouwing gegeven voor het benodigde saldo. Deze feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank van dien aard dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Een (concrete en min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke) verklaring over de herkomst van de auto is door [de verdachte] en [medeverdachte 4] niet gegeven. Daarom stelt de rechtbank vast dat dit voertuig (middellijk) uit misdrijf afkomstig is.
[medeverdachte 4] heeft toegestaan dat de Mercedes op zijn naam werd gesteld. Door zijn naam hiervoor te (laten) gebruiken, terwijl het voertuig door [de verdachte] te koop werd aangeboden, hebben [de verdachte] en [medeverdachte 4] (in vereniging) opzettelijk verhuld wie de werkelijke rechthebbende van het voertuig was. Daarom is sprake van witwassen.
Een of meer andere (in beslag genomen) voertuigen
De rechtbank heeft in haar algemene bewijsoverwegingen hierboven al vastgesteld dat de 30 voertuigen van [bedrijfsnaam 6] B.V. die op 18 juni 2019 en de dagen erna in en nabij de showroom aan de [adres 3] in Noordwijk in beslag werden genomen, (middellijk en gedeeltelijk) uit misdrijf afkomstig waren en dat [de verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] dat ook wisten. Zij hebben - gelet op hun respectievelijke rollen in en werkzaamheden voor het autobedrijf - allemaal in ieder geval een of meer van die voertuigen voorhanden gehad. Ten aanzien van ieder van de verdachten volgt daarnaast uit de bewijsmiddelen dat zij op meerdere momenten en op verschillende manieren de criminele herkomst van het wagenpark van [bedrijfsnaam 6] B.V. hebben verborgen en/of verhuld. Daarom is bewezen dat de verdachten een of meer van de 30 in beslag genomen auto’s hebben witgewassen.
Witwassen vaartuig - vrijspraak
De rechtbank acht dit feit niet wettig en overtuigend bewezen, nu op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat het vaartuig uit enig misdrijf afkomstig was. Daarom worden [de verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] daarvan vrijgesproken.
Vrijspraak feit 1, tweede cumulatief/alternatief
De rechtbank ziet de in feit 1, tweede cumulatief/alternatief, genoemde rechtspersonen niet als de verdachten in deze zaak. De daar genoemde bedrijven waren naar het oordeel van de rechtbank veeleer het middel om de onder 1 vermelde geldbedragen en voorwerpen wit te wassen. Daarom zal de rechtbank de verdachten vrijspreken van het onder 1, tweede cumulatief/alternatief, ten laste gelegde.
5.4.10.
Overige feiten
5.4.10.1. Feit 2 – faillissementsfraude juli 2018 [bedrijfsnaam 2] - vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat vóór het faillissement van [bedrijfsnaam 2] B.V. meerdere voertuigen aan de boedel van dat bedrijf zijn onttrokken. Dat gebeurde door vanaf 20 juli 2018 (zonder gebleken betaling) 17 kentekens over te schrijven naar [bedrijfsnaam 6] B.V. Op basis van het dossier kan echter niet worden geoordeeld dat - zoals is ten laste gelegd - [de verdachte] dit
als bestuurder of commissarisvan dat bedrijf heeft gedaan. De bestuurder van dat bedrijf was immers [naam 21] . Van een medeplegende rol van [de verdachte] blijkt ook onvoldoende. Daarom wordt de verdachte van dit feit vrijgesproken.
5.4.10.2. Feit 6 - Oplichting [naam 2] voor € 60.000,- subsidiair verduistering
Vrijspraak primair, bewezenverklaring subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van oplichtingsmiddelen. Daarom wordt [de verdachte] van het primair ten laste gelegde vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen is dat [de verdachte] het ten laste gelegde bedrag van € 60.000,- wederrechtelijk onder zich heeft gehouden en dat dus sprake is van verduistering van dat bedrag.
5.4.10.3. Feiten 9 en 10 – hennepkwekerij en diefstal stroom - vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat [de verdachte] als (mede)pleger een hennepkwekerij aanwezig heeft gehad in het pand aan de [adres 6] te Noordwijk en daarmee evenmin dat hij ten behoeve daarvan met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening elektriciteit heeft weggenomen. Daarom wordt de verdachte van dit feit vrijgesproken.
5.4.10.4. Feiten 4, 5 en 11
De rechtbank is van oordeel dat de onder 4, 5 en 11 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.
De slotsom
De slotsom luidt dat de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen hierboven van oordeel is dat is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van € 65.000,-, € 28.300,-, € 70.070,-, € 130.000,-, € 114.400,-, € 26.000,-, € 122.070,- (totaal € 555.840,-), twee wagenparken ter waarde van € 178.339,91 en € 107.500,- en meerdere personenauto’s, aan het gebruik van een vals identiteitsbewijs, wederrechtelijk gebruik van andermans identificerende gegevens, verduistering, poging tot afpersing, het voorhanden hebben van een ‘jammer’, medeplegen van afpersing (meermalen gepleegd) en deelname aan een criminele organisatie gedurende ruim drie jaar.
5.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 (eerste cumulatief/alternatief), 4, 5, 6 (subsidiair), 8 (primair), 11 (primair), 12 en 14 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 15 januari 2014 tot en met 9 juli 2019 in Nederland telkens tezamen en in vereniging met anderen of alleen van:
- ( contante) geldbedragen, te weten onder andere:
o € 65.000,- en
o € 28.300,- en € 70.070 aan contante stortingen en
o € 130.000,- (afkomstig uit de verkoop van de woning [adres 2] te Noordwijk) en
o € 114.400,- (afkomstig van een door de familie [familienaam] aangegaan krediet bij de Rabobank) en
o € 26.000,- aan contante stortingen en
o € 122.070,- aan contante stortingen op de rekeningen van [bedrijfsnaam 3] B.V. en
- voertuigen, te weten onder andere:
o het wagenpark van eenmanszaak [bedrijfsnaam 12] ter waarde van € 178.339,91 (zoals vermeld in de akte van levering van aandelen van [bedrijfsnaam 1] B.V. d.d. 26-06-2017) en
o een Nissan Qashqai met kenteken [kenteken 10] en een Mercedes-Benz met kenteken [kenteken 11] en een Smart met kenteken [kenteken 12] en een BMW met kenteken [kenteken 13] en een Mercedes-Benz met kenteken [kenteken 14] en een BMW met kenteken [kenteken 15] en
o het door [bedrijfsnaam 6] B.V. overgenomen wagenpark van [bedrijfsnaam 1] B.V. (bestaande uit 22 voertuigen en/of ter waarde van minimaal € 107.500,-) en
o een BMW X5 met kenteken [kenteken 2] en
o een Land Rover Range Rover Sport met kenteken [kenteken 1] en
o een Aston Martin Rapide met kenteken [kenteken 3] en
o een Mercedes Benz met kenteken [kenteken 5] en
o een BMW met kenteken [kenteken 6] en
o een Ferrari met kenteken [kenteken 8] en
o een Audi RS met kenteken [kenteken 16] en
o een Mercedes Benz met kenteken [kenteken 9] en
o andere in beslag genomen voertuigen,
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbenden op die voorwerpen waren, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie die voorwerpen voorhanden had(den), en/of (voornoemde voorwerpen) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat voornoemde voorwerpen geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren,
van welk misdrijf verdachte en zijn mededaders een gewoonte hebben gemaakt;
4.
hij op 19 mei 2015 te Noordwijk opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een Nederlands rijbewijs op naam van [naam 1] met rijbewijs nummer [nummer 2] , door zich bij het aangaan van een huurovereenkomst voor [adres 3] te Noordwijk met voornoemd identiteitsbewijs te legitimeren als ware het onvervalst en aan hem verstrekt, terwijl hij, verdachte, wist dat dit vals was;
5.
hij in de periode van 1 mei 2014 tot en met 25 januari 2017 in Nederland telkens opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten [naam 1] , geboren [geboortedatum 2] -1986 te [geboorteplaats 2] (Turkije) heeft gebruikt door
- een huurovereenkomst aan te gaan voor het huren van een bedrijfsruimte gelegen aan de
[adres 3] te Noordwijk en
- een huurovereenkomst aan te gaan voor de huur van vier parkeerplaatsen gelegen aan de
[adres 7] te Noordwijk en
- een huurovereenkomst aan te gaan voor de huur van [adres 8] te Katwijk en
- een contract bij XS4all af te sluiten en
- zich (telefonisch) als [naam 1] voor te doen in gesprekken met onder andere de Raad Vastgoed en de RDW en XS4all en VWE, met het oogmerk de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
6.
hij in de periode van 11 maart 2015 tot en met 18 juni 2019 in Nederland opzettelijk € 60.000,-, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 2] en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten om 16 voertuigen van (de curator van) [bedrijfsnaam 16] ten behoeve van [naam 2] aan te kopen, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
8.
hij in de periode van 30 maart 2019 tot en met 3 april 2019 in Nederland en Turkije tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich en die ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam 4] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en een auto (Rolls Royce, type Wraith, kenteken [kenteken 17] ) die geheel of ten dele aan die [naam 4] toebehoorde
- ( dreigend) tegen die [naam 4] heeft gezegd dat hij de auto terug moest brengen en dat als die [naam 4] bij zijn vrienden de naam van zijn vader noemt, zij hem goed kennen en dat als hij het zonder problemen wil oplossen, de auto die dag nog terug moest komen en dat die [naam 4] om zich heen moest blijven kijken en dat hij, verdachte, naar hem toe kwam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
11.
hij in de periode van 5 juni 2019 tot en met 18 juni 2019 te Katwijk opzettelijk een radioapparaat, te weten een jammer, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad, terwijl voor het gebruik aan de houder van dat radiozendapparaat op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend;
12.
hij in de periode van 19 oktober 2016 tot en met 18 juni 2019 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door bedreiging met geweld,
- [naam 5] en
- [naam 6]
heeft gedwongen tot
- de afgifte van goederen, te weten geldbedragen, namelijk:
* bedragen van in totaal 33.309,12 euro, (ten behoeve van financiering Range Rover, kenteken [kenteken 1] ) en
* bedragen van in totaal 9.734,20 euro (ten behoeve van financiering en wegenbelasting BMW X5, kenteken [kenteken 2] ) en
* bedragen van in totaal 10.076,10 euro (ten behoeve van financiering Aston Martin Rapide, kenteken [kenteken 3] )
* 114.400 euro (afkomstig van lening bij de Rabobank) en
* 130.000 euro (afkomstig van de verkoop van woning [adres 2] te Noordwijk) en
* 14.000 euro (afkomstig van lening bij New10) en
* 22.500 euro (afkomstig van verkoop van auto’s bij [bedrijfsnaam 4] )
die aan die [naam 5] en [naam 6] toebehoorden,
- en tot het aangaan van een schuld, te weten:
* een lening voor een bedrag van 114.400 euro bij de Rabobank en
* een lening voor een bedrag van 14.000 euro bij New10,
welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededader
- ( dreigend) tegen die [naam 5] hebben gezegd - zakelijk weergegeven -
* dat zij de leasecontracten met betrekking tot voornoemde auto’s moesten tekenen en voornoemde geldbedragen moesten afstaan en voornoemde leningen moesten aangaan en
* dat anders de zoon van die [naam 5] en [naam 6] er niet meer zou zijn en
* dat zij de zoon van die [naam 5] en [naam 6] zouden vermoorden en martelen en af zouden schieten en
- het (meermalen) langskomen bij die [naam 5] en [naam 6] en het bedrijf van die [naam 5] en [naam 6] en
- het (aldus) creëren van een dusdanig dreigende/intimiderende situatie dat die [naam 5] en [naam 6] aan (de eisen van) verdachte en zijn mededader geen weerstand konden bieden;
14.
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 19 juni 2019 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 225 Wetboek van Strafrecht (valsheid in geschrift) en
- artikel 317 Wetboek van Strafrecht (afpersing) en
- artikel 321 Wetboek van Strafrecht (verduistering) en
- artikel 420bis Wetboek van Strafrecht (witwassen).
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een voorwaardelijke straf, eventueel een gevangenisstraf, of een flinke taakstraf in combinatie met een forse voorwaardelijke straf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft gedurende meerdere jaren deelgenomen aan een criminele organisatie die witwassen, valsheid in geschrift, afpersing en verduistering tot oogmerk had. De verdachten zijn zeer professioneel en gewiekst te werk gegaan, door ondernemingen (al dan niet op naam van anderen) over te nemen of op te richten die zich ogenschijnlijk bezig hielden met het poetsen van, de verhuur van en de legale handel in luxueuze auto’s. De verdachten hebben door middel van die ondernemingen een grote hoeveelheid geldbedragen en luxe personenauto’s witgewassen en op die manier crimineel geld een ogenschijnlijk legale herkomst gegeven. Zij hebben schijnconstructies opgeworpen ten aanzien van het werkelijke eigenaarschap van die ondernemingen en hebben valse overeenkomsten, aanbetalingen, geldstromen en andere administratieve valsheden gecreëerd om de ogenschijnlijk legale herkomst handen en voeten te geven. De onderliggende misdrijven zijn veelal onbekend gebleven, maar gelet op de hoeveelheid kentekens – 642 stuks – die in de loop der jaren op naam van de ondernemingen van de feitelijke eigenaar [de verdachte] hebben gestaan, stelt de rechtbank vast dat deze criminele organisatie in ieder geval een enorme faciliterende rol voor de georganiseerde misdaad heeft vervuld door geld dat met misdrijven is buitgemaakt, van een ogenschijnlijk legale herkomst te voorzien.
[de verdachte] en [medeverdachte 1] hebben zich daarnaast in vereniging schuldig gemaakt aan de afpersing van [naam 5] en [naam 6] . Uit politieonderzoek is gebleken dat hierbij gebruik is gemaakt van valse leningsovereenkomsten en onder valse voorwendselen afgesloten leaseovereenkomsten, en dat de buitgemaakte geldbedragen vaak via stortingen op verschillende rekeningen en via contante opnames werden verspreid. Ook hieruit blijkt de gewiekste wijze waarop de criminele organisatie de herkomst van gelden trachtte te verbergen.
[de verdachte] heeft zich verder schuldig gemaakt aan verduistering, een poging tot afpersing van [naam 4] , het voorhanden hebben van een ‘jammer’ en het gebruik van een vals rijbewijs en identificerende gegevens van een ander. Ook hieruit blijkt dat [de verdachte] zich jarenlang bezig heeft gehouden met diverse misdrijven en zich daarbij bediende van allerlei middelen die het vertrouwen in het eerlijke maatschappelijke verkeer ondermijnen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 mei 2024. Daaruit blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaren veelvuldig in aanraking is gekomen met justitie wegens overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 en dat hij in 2009 is veroordeeld wegens vergelijkbare feiten als de onderhavige, te weten bedrieglijke bankbreuk en verduistering.
Ter terechtzitting heeft [de verdachte] uitvoerig over zijn vermeende rol bij de strafbare feiten verklaard, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft hij geen werkelijke openheid van zaken gegeven. In tegenstelling tot wat hij zelf heeft verklaard, blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting dat [de verdachte] de belangrijkste spil en (een van de) leider(s) van het criminele samenwerkingsverband is geweest. De rechtbank weegt dit mee bij de strafbepaling.
Overige relevante omstandighedenDe rechtbank stelt verder vast dat de redelijke termijn is overschreden met ruim drie jaar en zal dit in strafverminderende zin meewegen. Zij heeft op de straf die zij eigenlijk in gedachten had een korting van 12,5 procent toegepast en de uitkomst vervolgens afgerond in het voordeel van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting inzake fraude en de straffen die in vergelijkbare gevallen van afpersing zijn opgelegd.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van
vijf jaren en zes maandenmet zich brengt. Slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere jaren doet recht aan de ernst, de duur en de intensiteit van de misdrijven die door [de verdachte] zijn gepleegd. De op te leggen gevangenisstraf is van kortere duur dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank tot een bewezenverklaring van minder strafbare feiten komt dan waartoe de officier van justitie heeft gerekwireerd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel

[naam 5] , [naam 6] , [naam 2] en [naam 3] hebben zich gesteld als benadeelde partijen.
[naam 5] en [naam 6] hebben beiden apart een verzoek tot schadevergoeding ingediend met exact dezelfde inhoud. De rechtbank beschouwt dit als één ingediende vordering en zal hiernaar verwijzen als de vordering van [naam 5] en [naam 6] . Zij hebben om een materiële schadevergoeding verzocht van € 652.853,- en om vergoeding van juridische kosten à € 4.917,44. Ter terechtzitting is de materiële schade in de vordering mondeling gewijzigd naar € 547.853,-, omdat na vragen van de rechtbank gebleken is dat een schadepost van € 105.000,- in de vordering dubbel was geteld.
[naam 2] heeft om een vergoeding van materiële schade à € 67.875 ,- verzocht.
[naam 3] heeft om een vergoeding verzocht van € 947.000,-, bestaande uit
€ 945.000,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat:
- de vordering van [naam 5] en [naam 6] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 244.400,- en voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard;
- de vordering van [naam 2] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 60.000,-;
- de vordering van [naam 3] kan worden toegewezen, waarbij de officier van justitie zich voor wat betreft de hoogte van het toe te wijzen bedrag heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen in hun geheel niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [naam 5] en [naam 6]
De rechtbank stelt vast dat uit de bewezenverklaring blijkt dat [naam 5] en [naam 6] door [de verdachte] en [medeverdachte 1] zijn gedwongen tot de afgifte van € 9.734,20 (financiering en wegenbelasting BMW X5), € 10.076,10 (financiering Aston Martin Rapide), € 114.400,- (afkomstig van een gedwongen lening bij de Rabobank) en € 14.000,- (afkomstig van een lening bij New10. De rechtbank zal de verzochte schadevergoeding tot het totaal van deze bedragen van € 148.210,30 toewijzen, omdat dit deel van het gevorderde bedrag als rechtstreekse schade is aan te merken ten gevolge van het bewezenverklaarde feit 12.
Verder blijkt uit de bewezenverklaring dat [naam 5] en [naam 6] door [de verdachte] zijn gedwongen tot de afgifte van € 33.309,12 (financiering Range Rover), € 130.000,- (overwaarde verkoop [adres 2] te Noordwijk) en € 22.500,- (afkomstig uit de verkoop van auto’s aan [bedrijfsnaam 4] ). De rechtbank zal de verzochte schadevergoeding tot het totaal van deze bedragen van € 185.809,12 toewijzen ten laste van [de verdachte] , omdat dit deel van het gevorderde bedrag eveneens als rechtstreekse schade is aan te merken ten gevolge van het bewezenverklaarde feit 12.
Voor het overige zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat uit het bewezenverklaarde niet evident blijkt dat deze schade is ontstaan ten gevolge van het door de verdachte gepleegd strafbaar feit en omdat de rechtbank de onderbouwing van dit deel van de vordering – dat grotendeels bestaat uit door de boekhouder samengestelde grootboekkaarten en los toegezonden bankafschriften - volstrekt onvoldoende acht. Op vragen van de rechtbank hebben de raadsman en de boekhouder van de benadeelde partijen geen of geen helder antwoord kunnen geven. De benadeelde partijen de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Al met al zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 334.019,42 en de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partijen kunnen dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 17 februari 2018, zijnde de datum gelegen in het midden van de periode waarin de schade is ontstaan, te weten 19 oktober 2016 tot 18 juni 2019.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op basis van het ‘Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven’ op € 4.917,44 (gebaseerd op 2 punten in een zaak met een geldswaarde van € 195.000,- tot € 390.000,- (tarief VI)). Aangezien de benadeelde partij een lager bedrag aan juridische kosten heeft gevorderd dan de rechtbank op basis van het liquidatietarief begroot, zal de rechtbank dit lagere bedrag toewijzen. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Omdat [de verdachte] het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend - voor zover het ziet op de afpersing tot de afgifte van geldbedragen met een totaal van € 148.210,30 - samen met [medeverdachte 1] heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten, tot een bedrag van € 3.858,-. Daarbij geldt dat [de verdachte] , voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
De vordering van [naam 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 6 bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 60.000,-. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot dat bedrag en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, omdat uit het bewezenverklaarde niet blijkt dat de benadeelde partij meer schade heeft geleden dan het toe te wijzen bedrag.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 11 maart 2015, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De vordering van [naam 3]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij veroordeeld wordt in de kosten die de verdachte heeft moeten maken in de verdediging tegen deze vordering en zal deze kosten tot op heden begroten op nihil.
9.4
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor feiten 6 en 12 worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van:
- € 334.019,42, bestaande uit materiële schade, ten behoeve van [naam 5] en [naam 6] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2018 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald;
- € 60.000,-, bestaande uit materiële schade, ten behoeve van [naam 2] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 maart 2015 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald;
Ook voor de schadevergoedingsmaatregel geldt dat deze tot een bedrag van € 148.210,30 ten behoeve van [naam 5] en [naam 6] hoofdelijk wordt opgelegd, aangezien gebleken is dat [de verdachte] het strafbare feit voor zover het optelt tot dat bedrag, samen met [medeverdachte 1] heeft gepleegd.

10.Het inbeslaggenomen voorwerp

10.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen sloep Tral-21 zal worden verbeurdverklaard.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen sloep terug moet worden gegeven aan de verdachte.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien de verdachte zal worden vrijgesproken van het witwassen van de sloep, verzet het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave van de sloep aan de rechthebbende. Nu thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, zal de rechtbank de bewaring van de sloep gelasten. Wie die rechthebbende is, is in dit strafproces niet komen vast te staan. Zowel [de verdachte] als een voormalig medewerker van [bedrijfsnaam 6] B.V., [naam 23] , beweert immers de rechthebbende te zijn.

11.De voorlopige hechtenis

11.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank bij einduitspraak de gevangenneming van de verdachte zal bevelen, gelet op de door haar bewezen geachte feiten en het aanwezige vlucht- en recidivegevaar.
11.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de vordering moet worden afgewezen wegens gebrek aan gronden.
11.3.
Het oordeel van de rechtbank
[de verdachte] is sinds zijn aanhouding in de onderhavige zaak - nu ongeveer vijfenhalf jaar geleden – niet veroordeeld voor feiten zoals de onderhavige, noch wordt hij daarvan, voor zover de rechtbank bekend, verdacht. Zodoende is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken van een recidiverisico. Verder blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting dat [de verdachte] zijn leven in Nederland heeft opgebouwd en dat hij hier drie minderjarige schoolgaande kinderen heeft. Mede in het licht van deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat hij zich zal onttrekken aan een straf, door bijvoorbeeld naar Turkije te vluchten.
De rechtbank zal de vordering tot gevangenneming van de officier van justitie dus afwijzen wegens gebrek aan gronden.

12.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op artikelen:
- 36 f, 45, 47, 57, 63, 140, 231, 231b, 317, 321 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten;
- 10.15 van de Telecommunicatiewet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

13.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 (tweede cumulatief/alternatief), 2, 3, 6 (primair), 7, 9, 10 en 13 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 (eerste cumulatief/alternatief), 4, 5, 6 (subsidiair), 8 (primair), 11 (primair), 12 en 14 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, eerste cumulatief/alternatief:
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk gebruik maken van een vals identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht;
ten aanzien van feit 5:
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 6, subsidiair:
verduistering;
ten aanzien van feit 8, primair:
medeplegen van poging tot afpersing;
ten aanzien van feit 11:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.15, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan;
ten aanzien van feit 12:
medeplegen van afpersing, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 14:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (VIJF) JAREN EN 6 (ZES) MAANDEN
bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Vorderingen tot schadevergoeding
[naam 5] en [naam 6]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [naam 5] en [naam 6] deels toe tot een bedrag van € 334.019,42 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, hoofdelijk tot een bedrag van € 148.210,30, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2018 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 5] en [naam 6] ;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in hun vordering tot schadevergoeding en dat zij dit deel van hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
bepaalt dat als [medeverdachte 1] de toegewezen schadevergoeding – tot een bedrag van € 148.210,30 - deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 4.917,44 , waarvan hoofdelijk een bedrag van € 3.858,-, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als [medeverdachte 1] de toegewezen proceskosten – tot een bedrag van € 3.858,- deels of geheel aan de benadeelde partijen heeft betaald [de verdachte] niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
[naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] deels toe tot een bedrag van € 60.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 maart 2015 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
[naam 3]
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 334.019,42 - waarvan € 148.210,30 hoofdelijk - vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2018 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 5] en [naam 6] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 309 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting aan de Staat niet opheft;
bepaalt dat als [medeverdachte 1] de hoofdelijk toegewezen schadevergoeding aan [naam 5] en [naam 6] tot een bedrag van € 148.210,30 deels of geheel aan de benadeelde partijen heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, [de verdachte] niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 60.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 maart 2015 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 56 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting aan de Staat niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp, te weten 1 STK Boot M328A402A;
wijst af de vordering van de officier van justitie tot gevangenneming van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Krans, voorzitter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
mr. W.R. van Hattum, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. den Besten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 januari 2014 tot en met 09 juli 2019, te Noordwijk en/of Rijnsburg en/of Katwijk en/of Leiden en/of Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg en/of Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg en/of Maarheeze, gemeente Cranendonck, althans in Nederland en/of Spanje, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meerdere ander( en), en/of alleen, (van):
- één of meer (contante) geldbedrag(en), te weten onder andere:
o € 65.000,- (zie onder andere zaaksdossier A06) en/of
o € 28.300,- en/of € 70.070 aan contante stortingen (zie onder andere
zaaksdossier A07) en/of
o € 180.000,- aan contante inbreng in het kasboek van eenmanszaak [bedrijfsnaam 12] (zie onder andere PV 523) en/of
o € 190.000,- en/of € 69.000,- aan contante inbreng in het kasboek van [bedrijfsnaam 6] B.V. (zie onder andere PV 496) en/of
o € 130.000,- (afkomstig uit de verkoop van de woning [adres 2] te Noordwijk d.d. 27-03-2017) (zie onder andere PV 680) en/of
o € 114.400,- (afkomstig van een door de familie [familienaam] aangegaan krediet bij de Rabobank) (zie onder andere PV 731) en/of
o € 28.100,- aan contante stortingen (zie onder andere PV 410) en/of
o € 236.003,44 afkomstig van de verkoop van de woning [adres 9] te Elviria Spanje (zie onder andere PV 414 en PV 675) en/of
o € 122.070,- aan contante stortingen op de rekeningen van [bedrijfsnaam 3] B.V. (zie onder andere PV 724) en/of
- één of meer voertuig(en) en/of vaartuig(en), te weten onder andere:
o een vaartuig (sloep, model TRAL-21, type motor M328A402A) (zie onder andere zaaksdossier A03) en/of
o het wagenpark van eenmanszaak [bedrijfsnaam 12] ter waarde van € 178.339,91 (zoals vermeld in de akte van levering van aandelen van [bedrijfsnaam 1] B.V. d.d. 26-06-2017) (zie onder andere PV 684) en/of
o een Nissan Qashqai met kenteken [kenteken 10] en/of een Mercedes-Benz met kenteken [kenteken 11] en/of een Smart met kenteken [kenteken 12] en/of een BMW met kenteken [kenteken 13] en/of een Mercedes-Benz met kenteken [kenteken 14] en/of een BMW met kenteken [kenteken 15] (zie onder andere PV 726) en/of
o het door [bedrijfsnaam 6] B.V. overgenomen wagenpark van [bedrijfsnaam 1] B.V. (bestaande uit 22 voertuigen en/of ter waarde van minimaal € 107.500,-) (zie onder andere PV 613) en/of
o een BMW X5 met kenteken [kenteken 2] (zie onder andere PV 681) en/of
o een Land Rover Range Rover Sport met kenteken [kenteken 1] (zie onder andere zaaksdossier A05) en/of
o een Aston Martin Rapide met kenteken [kenteken 3] (zie onder andere PV 630) en/of
o een Mercedes Benz met kenteken [kenteken 5] (zie onder andere zaaksdossier B3) en/of
o een BMW met kenteken [kenteken 6] (zien onder andere zaaksdossier B11) en/of
o een Aston Martin met kenteken [kenteken 7] (zie onder andere zaaksdossier A04) en/of
o een Ferrari met kenteken [kenteken 8] (zie onder andere zaaksdossier A04) en/of
o een Audi RS met kenteken [kenteken 16] -[code] (zie onder andere zaaksdossier A04) en/of
o een Mercedes Benz met kenteken [kenteken 9] (zie onder andere PV 434) en/of
o één of meer andere (in beslag genomen) voertuigen (zie onder andere zaaksdossier G, beslag dossier) en/of
- de overgenomen bedrijfsinventaris en/of het meubilair van [bedrijfsnaam 1] B.V. (zie onder andere PV 613), de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den), en/of (voornoemde voorwerpen) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemde voorwerpen(geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren, van welk misdrijf/welke misdrijven verdachte en/of zijn mededader(s) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
en/of
eenmanszaak [bedrijfsnaam 6] enlof [bedrijfsnaam 1] B.V. en/ of [bedrijfsnaam 6] B.V. en/of eenmanszaak [bedrijfsnaam 12] en/of [bedrijfsnaam 3] B.V. op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 januari 2014 tot en met 09 juli 2019, te Noordwijk en/of Katwijk en/of Rijnsburg en/of Leiden en/of Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg en/of Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg en/of Maarheeze, gemeente Cranendonck, althans in Nederland en/of Spanje, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meerdere ander( en), en/of alleen, (van):
- één of meer (contante) geldbedragen, te weten onder andere:
o € 65.000,- (zie onder andere zaaksdossier A06) en/of
o € 180.000,- aan contante inbreng in het kasboek van eenmanszaak [bedrijfsnaam 12] (zie onder andere PV 523) en/of
o € 190.000,- en/of € 69.000,- aan contante inbreng in het kasboek van [bedrijfsnaam 6] B.V. (zie onder andere PV 496) en/of
o € 130.000,- (afkomstig uit de verkoop van de woning [adres 2] te Noordwijk d.d. 27-03-2017) (zie onder andere PV 680) en/of
o € 114.400,- (afkomstig van een door de familie [familienaam] aangegaan krediet bij de Rabobank) (zie onder andere PV 731) en/of
o € 236.003,44 afkomstig van de verkoop van de woning [adres 9] te Elviria Spanje (zie onder andere PV 414 en PV 675) en/of
o € 122.070,- aan contante stortingen op de rekeningen van [bedrijfsnaam 3] B.V. (zie onder andere PV 724) en/of
- één of meer voertuig(en) en/of vaartuig(en), te weten onder andere:
o een vaartuig (sloep, model TRAL-21, type motor M328A402A) (zie onder andere zaaksdossier A03) en/of
o het wagenpark van eenmanszaak [bedrijfsnaam 12] ter waarde van € 178.339,91 (zoals vermeld in de akte van levering van aandelen van [bedrijfsnaam 1] B.V. d.d. 26-06-2017) (zie onder andere PV 684) en/of
o een Nissan Qashqai met kenteken [kenteken 10] en/of een Mercedes-Benz met kenteken [kenteken 11] en/of een Smart met kenteken [kenteken 12] en/of een BMW met kenteken [kenteken 13] en/of een Mercedes-Benz met kenteken [kenteken 14] en/of een BMW met kenteken [kenteken 15] (zie onder andere PV 726) en/of
o het door [bedrijfsnaam 6] B.V. overgenomen wagenpark van [bedrijfsnaam 1] B.V. (bestaande uit 22 voertuigen en/of ter waarde van minimaal € 107.500,-) (zie onder andere PV 613) en/of
o een BMW X5 met kenteken [kenteken 2] (zie onder andere PV 681) en/of
o een Land Rover Range Rover Sport met kenteken [kenteken 1] (zie onder andere zaaksdossier A05) en/of
o een Aston Martin Rapide met kenteken [kenteken 3] (zie onder andere PV 630) en/of
o een Mercedes Benz met kenteken [kenteken 5] (zie onder andere zaaksdossier B3) en/of
o een BMW met kenteken [kenteken 6] (zien onder andere zaaksdossier B11) en/of
o een Aston Martin met kenteken [kenteken 7] (zie onder andere zaaksdossier A04) en/of
o een Ferrari met kenteken [kenteken 8] (zie onder andere zaaksdossier A04) en/of
o een Audi RS met kenteken [kenteken 16] -[code] (zie onder andere zaaksdossier A04) en/of
o een Mercedes Benz met kenteken [kenteken 9] (zie onder andere PV 434) en/of
o één of meer andere (in beslag genomen) voertuigen (zie onder andere zaaksdossier G, beslag dossier) en/of
- de overgenomen bedrijfsinventaris en/of het meubilair van [bedrijfsnaam 1] B.V. (zie onder andere PV 613), de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den),
en/of (voornoemde voorwerpen) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl eenmanszaak [bedrijfsnaam 6] enlof [bedrijfsnaam 1] B.V. en/of [bedrijfsnaam 6] B.V. en/of eenmanszaak [bedrijfsnaam 12] en/of [bedrijfsnaam 3] B.V. en/of haar/hun mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemde voorwerpen (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren,
van welk misdrijf/welke misdrijven voornoemde rechtsperso(o)n(en) en/of haar/hun
mededader(s) een gewoonte heeft/hebben gemaakt, tot welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met een ander (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met een ander (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
(zaaksdossier A02 Witwassen [bedrijfsnaam 1] B.V.)
hij in of omstreeks de periode van 09 juli 2018 tot en met 26 februari 2019, te Noordwijk en/of Maarheeze, gemeente Cranendonck, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere ander(en) als bestuurder of commissaris van de rechtspersoon [bedrijfsnaam 2] B.V. (voorheen: [bedrijfsnaam 1] B.V.), welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 26 februari 2019 in staat van faillissement is verklaard (insolventienummer: C/01/19/56 F) voor of tijdens het faillissement, één of meer voertuigen (de bedrijfsvoorraad met een waarde van € 123.712,-), althans enig goed aan de boedel heeft onttrokken terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders, wist(en) dat hierdoor een of meer schuldeisers van voornoemde rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld;
3.
(zaaksdossier A04)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 07-12-2016 tot en met 04-03-2019,(althans op 7-12-2016 en/of op 04-03-2019) te Noordwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere ander(en) en/of alleen, (telkens) één of meerdere geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
A. een inkoopverklaring voor een Ferrari met kenteken [kenteken 8] en/of
B. een kwitantie en/of bewijs van betaling,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door valselijk en/of in strijd met de waarheid:
A) in de inkoopverklaring te vermelden dat [bedrijfsnaam 17] BV. een Ferrari met kenteken [kenteken 8] verkoopt aan Car Rental Noordwijk en/of voornoemde inkoopverklaring heeft (laten) voorzien van een naam- of handtekening welke moest doorgaan voor de naam- of handtekening van [naam 24] en/of [medeverdachte 4] , en/of
B) in voornoemde kwitantie te vermelden dat [naam 24] geld (€ 90.000,-) heeft ontvangen van [medeverdachte 4] en/of voornoemde inkoopverklaring heeft (laten) voorzien van een naam- of handtekening welke moest doorgaan voor de naam- of handtekening van [naam 24] , met het oogmerk om de geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, en/of
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van voornoemde inkoopverklaring en/of kwitantie als ware het echt en onvervalst, dan wel voornoemde inkoopverklaring en/of kwitantie voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze facturen en/of maatschapsovereenkomst bestemd waren voor zodanig gebruik;
4.
(zaaksdossier A01)
hij op of omstreeks 19 mei 2015 te Noordwijk, althans in Nederland, opzettelijk (en wederrechtelijk) gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst en/of niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een Nederlands rijbewijs op naam van [naam 1] met rijbewijs nummer [nummer 2] , door zich bij het aangaan van een huurovereenkomst voor de [adres 3] te Noordwijk met voornoemd identiteitsbewijs te legitimeren als ware het onvervalst en/of aan hem verstrekt, danwel voornoemde reisdocument en/of identiteitsbewijs heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was;
5.
(zaaksdossier A01)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 mei 2014 tot en met 25 januari 2017 te Noordwijk en/of Katwijk en/of Rijnsbrug, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten [naam 1] , geboren [geboortedatum 2] -1986 te [geboorteplaats 2] (Turkije) heeft gebruikt door
- een huurovereenkomst aan te gaan voor het huren van een bedrijfsruimte gelegen aan de
[adres 3] te Noordwijk en/of
- een huurovereenkomst aan te gaan voor de huur van vier parkeerplaatsen gelegen aan de
[adres 7] te Noordwijk en/of
- een huurovereenkomst aan te gaan voor de huur van [adres 8] te Katwijk en/of
- een contract bij XS4all af te sluiten en/of
- zich (telefonisch) als [naam 1] voor te doen in gesprekken met onder andere de Raad Vastgoed en/of de RDW en/of de Belastingdienst en/of XS4all en/of VWE, met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
6.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 11 maart 2015 te Leiden en/of Rijnsburg en/of Katwijk, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten € 60.000,-, door aan die [naam 2] te vertellen dat
- [bedrijfsnaam 16] tegen faillissement aan zat en/of 16 voertuigen moesten verkopen en/of
- dat hij, verdachte, en/of [naam 2] de bussen goedkoop konden overnemen en/of
- dat hij, verdachte, de overname van deze voertuigen met de curator kon regelen en/of
- dat hij, verdachte een bod had gedaan bij de curator van € 129.000,- en/of dat dit bod geaccepteerd was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 11 maart 2015 tot en met 18 juni 2019 te Leiden en/of Rijnsburg en/of Katwijk, althans in Nederland opzettelijk € 60.000,-, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan naam [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten om 16 voertuigen van (de curator van) [bedrijfsnaam 16] ten behoeve van [naam 2] aan te kopen, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
7.
Zaaksdossier B1
hij in of omstreeks de periode van 11 mei 2018 tot en met 17 december 2018 te Noordwijk en/of (elders) in Nederland en/of Spanje tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam 3] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een geldbedrag (van ongeveer 40.000 euro) en/of
- een huis in Spanje ( [adres 9] te Elviria) en/of
- een boot (genaamd [naam boot] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [naam 3] toebehoorde, door
- die [naam 3] een kopstoot te geven en/of
- die [naam 3] te slaan en/of te stompen op zijn kaak, althans tegen zijn hoofd en/of
- die [naam 3] meermalen althans éénmaal (dreigend) de woorden toe te voegen
*"ik ga je schieten" en/of
* "ik ga je kapot maken en/of
* "ik weet wie je bent en in wat voor auto je vrouw rijdt" en/of
* “je gaat die Ferrari betalen” en/of
* “je hebt geld. Je gaat betalen. Je hebt geld anders schiet ik” en/of
* “geld, geld, geld” en/of
althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking en/of
- een laatje open te trekken en/of (daarbij) te zeggen dat ze een pistool pakken;
8.
Zaaksdossier B2
hij in of omstreeks de periode van 30 maart 2019 tot en met 3 april 2019 te Noordwijk en/of
Amsterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam 4] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en/of een auto (Rolls Royce, type Wraith, kenteken [kenteken 17] ) die geheel of ten dele aan die [naam 4] toebehoorde
- ( dreigend) tegen die [naam 4] heeft gezegd dat hij de auto terug moest brengen en/of dat als die [naam 4] bij zijn vrienden de naam van zijn vader noemt, zij hem goed kennen en dat als hij het zonder problemen wil oplossen, de auto die dag nog terug moest komen en/of dat die [naam 4] om zich heen moest blijven kijken en dat hij, verdachte, naar hem toe kwam, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- dreigend tegen die [naam 4] heeft gezegd dat hij, verdachte en/of zijn mededader, naar Nederland zou komen om die [naam 4] af te schieten en/of dat die [naam 4] gedood zou worden, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- zich vervolgens naar het kantoor van die [naam 4] heeft begeven en/of daarbij (dreigend) heeft gezegd dat die [naam 4] maar één kans had om dit op te lossen en/of daarbij een dreigende en/of intimiderende houding tegenover die [naam 4] heeft aangenomen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 maart 2019 tot en met 3 april 2019 te Noordwijk en/of Amsterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, M. [naam 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader
- ( dreigend) tegen die [naam 4] gezegd dat hij de auto terug moest brengen en/of dat als die [naam 4] bij zijn vrienden de naam van zijn vader noemt, zij hem goed kennen en dat als hij het zonder problemen wil oplossen, de auto die dag nog terug moest komen en/of dat die [naam 4] om zich heen moest blijven kijken en dat hij, verdachte en/of zijn mededader, naar hem toe kwam en/of
- dreigend tegen die [naam 4] heeft gezegd dat hij, verdachte en/of zijn mededader, naar Nederland zou komen om die [naam 4] af te schieten en/of dat die [naam 4] gedood zou worden en/of
- zich vervolgens naar het kantoor van die [naam 4] begeven en/of daarbij (dreigend) gezegd dat die [naam 4] maar één kans had om dit op te lossen en/of daarbij een dreigende en/of intimiderende houding tegenover die [naam 4] aangenomen;
9.
Zaaksdossier B4
Hij in of omstreeks de periode van 22 mei 2017 tot en met 25 juli 2017 te Noordwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand gelegen [adres 6] ) een (grote) hoeveelheid hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
10.
Zaaksdossier B4
Hij in of omstreeks de periode van 22 mei 2017 tot en met 25 juli 2017 te Noordwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak of verbreking, te weten door het verbreken van de verzegeling van een hoofdaansluitkast;
11.
Hij in of omstreeks de periode van 5 juni 2019 tot en met 18 juni 2019 te Katwijk, althans in
Nederland, opzettelijk een radioapparaat, te weten een jammer, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad, terwijl voor het gebruik aan de houder van dat radiozendapparaat op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij in of omstreeks de periode van 5 juni 2019 tot en met 18 juni 2019 te Katwijk, althans in
Nederland, met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 350c Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, een technisch hulpmiddel, te weten een jammer, die hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen was tot het plegen van een zodanig misdrijf, voorhanden heeft gehad;
12.
Zaaksdossier B12
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met
te 18 juni 2019 te Noordwijk en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld,
- [naam 5] en/of
- [naam 6]
heeft gedwongen tot
- de afgifte van (een) goed(eren), te weten (een) geldbedrag(en) van
* (een) bedrag(en) van in totaal 40.405,60 euro, althans enig geldbedrag (ten behoeve van financiering, wegenbelasting en verzekering Range Rover, kenteken [kenteken 1] ) en/of
* (een) bedrag(en) van in totaal 14.698,64 euro (ten behoeve van financiering, wegenbelasting en verzekering BMW X5, kenteken [kenteken 2] ) en/of
* (een) bedrag(en) van in totaal 10.837,10 euro, althans enig geldbedrag (ten behoeve van financiering, wegenbelasting en verzekering Aston Martin Rapide, kenteken [kenteken 3] )
* 114.400 euro, althans enig geldbedrag (afkomstig van lening bij de Rabobank) en/of
* 130.000 euro, althans enig geldbedrag (afkomstig van de verkoop van woning [adres 2] te Noordwijk) en/of
* één of meerdere maandelijkse betalingen (van ongeveer 7.000/7.500 euro per maand) aan hem, verdachte, en/of zijn mededaders en/of
* 14.000 euro, althans enig geldbedrag (afkomstig van lening bij New10) en/of
* 30.000 euro, althans enig geldbedrag (afkomstig van een lening in verband met geretourneerde BMW, kenteken [kenteken 4] ) en/of
* 80.000 euro, althans enig geldbedrag (afkomstig van verkoop van auto bij [bedrijfsnaam 4] ) dat geheel of ten dele aan die [naam 5] en/of [naam 6] of aan een derde toebehoorde,
- En/of tot het aangaan van een schuld, te weten:
* een lening voor een bedrag van 114.400 euro, althans enig geldbedrag, bij de Rabobank (dd 1-5-2018) en/of
* een lening voor een bedrag van 14.000 euro, althans enig geldbedrag, bij New10 (dd 10-12-2018) en/of
* een lening voor een bedrag van 30.000 euro, althans enig geldbedrag (in verband met de terugbetaling van auto met kenteken [kenteken 4] , proces-verbaal pagina B12- 18 -)
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- ( dreigend) tegen die [naam 5] hebben gezegd – zakelijk weergegeven -
* Dat zij de leasecontracten met betrekking tot voornoemde auto’s moesten tekenen en/of voornoemde geldbedragen moesten afstaan en/of voornoemde leningen moesten aangaan
* dat anders de zoon van die [naam 5] en/of [naam 6] er niet meer zou zijn en/of
* dat zij de zoon van die [naam 5] en/of [naam 6] zouden vermoorden en/of martelen en/of af zouden schieten
* dat zij die [naam 5] en/of [naam 6] zouden vermoorden en/of
- het (meermalen) langskomen bij die [naam 5] en/of [naam 6] en/of het bedrijf van die [naam 5] en/of Caspers en/of
- het (aldus) creëren van een dusdanig dreigende/intimiderende situatie dat die [naam 5] en/of [naam 6] aan (de eisen van) verdachte en/of zijn mededader(s) geen weerstand konden bieden;
13.
Zaaksdossier B12
Hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 oktober 2016 tot en met 26 februari 2019 Te Noordwijk en/of Hoofddorp en/of Alphen aan den Rijn en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) een geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- ( een) leaseovereenkomst(en) voor (een) auto’s, te weten
* een Range Rover (kenteken [kenteken 1] ) en/of
* een BMW X5 (kenteken [kenteken 2] ) en/of
* een Aston Martin Rapide (kenteken [kenteken 3] )
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft/hebben doen en/of laten opmaken en/of doen vervalsen door (een) ander(en), met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken,
en/of opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van dit/die geschrift(en) als ware(n) het/ze echt en onvervalst, bestaande het gebruik (telkens) hierin dat hij en/of zijn mededader(s) dit/die leaseovereenkomst(en) (in het kader van de financiering van voornoemde auto’s) aan (een) leasemaatschappij(en) (te weten [bedrijfsnaam 18] B.V. en/of [bedrijfsnaam 19] B.V. en/of [bedrijfsnaam 20] B.V.) heeft overhandigd/gezonden bestaande deze valsheid en/of vervalsing hierin dat in die leasecontracten (telkens) in strijd met de waarheid was vermeld dat voor voornoemde auto’s een aanbetaling was gedaan (door VOF [bedrijfsnaam 14] ),
en/of
[bedrijfsnaam 6] B.V op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 oktober 2016 tot en met 26 februari 2019 Te Noordwijk en/of Hoofddorp en/of Alphen aan den Rijn en/of (elders) in Nederland, (telkens) een geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- ( een) leaseovereenkomst(en) voor (een) auto’s, te weten
* een Range Rover (kenteken [kenteken 1] ) en/of
* een BMW X5 (kenteken [kenteken 2] ) en/of
* een Aston Martin Rapide (kenteken [kenteken 3] )
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft/hebben doen en/of laten opmaken en/of doen vervalsen door (een) ander(en), met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken,
en/of opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van dit/die geschrift(en) als ware(n) het/ze echt en onvervalst, bestaande het gebruik (telkens) hierin dat hij en/of zijn mededader(s) dit/die leaseovereenkomst(en) (in het kader van de financiering van voornoemde auto’s) aan (een) leasemaatschappij(en) (te weten [bedrijfsnaam 18] B.V. en/of [bedrijfsnaam 19] B.V. en/of [bedrijfsnaam 20] B.V.) heeft overhandigd/gezonden bestaande deze valsheid en/of vervalsing hierin dat in die leasecontracten (telkens) in strijd met de waarheid was vermeld dat voornoemde auto’s een aanbetaling was gedaan (door VOF [bedrijfsnaam 14] )
tot welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met een ander (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met een ander (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
14.
C-140 dossier
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 19 juni 2019 te Noordwijk en/of Rijnsburg en/of Leidschendam en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of (een) rechtsperso(o)n(en), te weten (onder andere) eenmanszaak [bedrijfsnaam 6] en/of [bedrijfsnaam 1] B.V. en/ of [bedrijfsnaam 6] B.V welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel
- artikel 225 Wetboek van Strafrecht (valsheid in geschrifte) en/of
- artikel 285 Wetboek van Strafrecht (bedreiging) en/of
- artikel 317 Wetboek van Strafrecht (afpersing) en/of
- artikel 321 Wetboek van Strafrecht (verduistering) en/of
- artikel 326 Wetboek van Strafrecht (oplichting) en/of
- artikel 420bis Wetboek van Strafrecht (witwassen) en/of
- artikel 2 ond A en/of B en/of C en/of 3 ond B en/of C van de Opiumwet;

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:900.
2.HR 14 september 1992, NJ 1993/54
3.Zie o.a. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787 (Air Holland), en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:94.
4.Zie HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578.
5.PV 568, ZD A01, p. 100 e.v. en p. 109 e.v.
6.PV 568, ZD A01, p. 99 e.v.
7.Aangifte [naam 1] d.d. 11 september 2015, ZD A01, p. 264 t/m 267, verhoor aangever [naam 1] op 10 november 2015, ZD A01, p. 287 t/m 289 en verhoor aangever [naam 1] op 6 januari 2016, ZD A01, p. 290 e.v.
8.ZD A01, p. 316 t/m 326.
9.PV 601, ZD A04, p. 268.
10.PV 557, ZD A01, p. 90 e.v.
11.PV 577, ZD A01, p. 113 e.v.
12.Zie bewijsmiddelen in de bijlage.
13.Verklaring [de verdachte] ter terechtzitting.
14.ZD A01, p. 341 (sessie 520).
15.Proces-verbaal ‘betaling huur [adres 4] Katwijk’, ZD A01, p. 126-128.
16.PV 540, ZD A01-132.
17.ZD A01, p. 318 en p. 322 (sessies 55 en 2569).
18.PV 587, ZD A01, p. 186.
19.Zie bewijsmiddelen in de bijlage.
20.ZD A01, p. 304.
21.ZD A01, p. 51.
22.Zie bewijsmiddelen in de bijlage.
23.ZD A07, p. 135-136.
24.PV 568, ZD A01, p. 100 en p. 110.
25.PV 552, ZD A01, p. 85.
26.ZD A01, p. 295.
27.PV 590, ZD A01, p. 224-226.
28.PV 590, ZD A01, p. 224-226.
29.PV 587, ZD A01, p. 186.
30.PV 589, ZD A01, p. 198-199.
31.PV 587, ZD A01, p. 185.
32.Verklaring getuige [getuige 3] , ZD A01, p. 29-37.
33.ZD F, p. 1313.
34.ZD F, p. 1347. Zie ook PV 589, ZD A01, p. 198-199.
35.Onder meer: ZD F, p. 1876.
36.ZD D6, p. 122.
37.PV 688, ZD F, p. 2109.
38.PV 485, ZD A04, p. 188.
39.ZD D3, p. 74-90 en D3, p. 166 en 173.
40.ZD A04-437 t/m 440.
41.ZD F, p. 2115.
42.ZD F, p. 2172.
43.ZD F, p. 2372.
44.Verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 18 oktober 2022 (ongenummerd) en ZD A02, p. 201-204.
45.ZD A02, p. 201 e.v.
46.PV 87, ZD F, p. 186.
47.Verklaring getuige [getuige 3] , ZD A01, p. 29-37.
48.Verhoor [medeverdachte 4] d.d. 26 november 2020, ZD D3, p. 74-90. Zie ook de verklaring van de verdachte [medeverdachte 2] d.d. 18 oktober 2022 (ongenummerd).
49.ZD A02, p. 317-319.
50.Verhoor [medeverdachte 4] d.d. 26 november 2020, ZD D3, p. 74-90.
51.ZD F, p. 2372 en ZD C, p. 85.
52.ZD A02, p. 235-240.
53.ZD A01. p. 293 t/m 296.
54.ZD A03, p. 78-83.
55.ZD C, p. 59.
56.ZD F, p. 2172.
57.Verklaring verdachte [medeverdachte 4] d.d. 21 december 2020, ZD D3, p. 93-105.
58.ZD A03, p. 84.
59.ZD A03, p. 82.
60.ZD A03, p. 325, 335.
61.ZD A03, p. 332.
62.PV 760, Beslagdossier (G), p. 494.
63.Verklaringen [medeverdachte 4] ZD D3, p. 74 t/m 90, ZD D3, p. 161 t/m 162 en aangifte [naam 5] en [naam 6] , ZD B-12, p. 9 t/m 14.
64.Tapgesprekken ZD C, p. 84, 92, 96 en 97.
65.Verklaring [medeverdachte 4] ZD D3, p. 74 t/m 90 en bij de rechter-commissaris, en verklaring [naam 7] , ZD D6, p. 52 t/m 61.
66.ZD A02, p. 67 en 68 en verklaring [getuige 4] bij de rechter-commissaris.
67.Verklaring [medeverdachte 3] ZD D5, p. 26, verklaring [medeverdachte 4] ZD D3, p. 42 en verklaring [naam 13] ZD D6, p. 25 t/m 26.
68.Verklaringen [medeverdachte 4] ZD D3-161 en ZD D3, p. 84 t/m 87 en aangifte [naam 5] en [naam 6] , ZD B-12, p. 9 t/m 14.
69.PV 506, ZD A05, p. 54 t/m 65 en PV 681, ZD A03, p. 240 t/m 248 en aangifte [naam 5] en [naam 6] , ZD B-12, p. 9 t/m 14.
70.ZD A04, p. 402 t/m 406.
71.ZD C, p. 90 en 93.
72.Verklaring [medeverdachte 2] van 18 oktober 2022, apart proces-verbaal.
73.Verklaringen [medeverdachte 4] ZD D3, p. 59 t/m 60 en ZD D3, p. 67 t/m 72, 76, 87 en 89, ZD D3, p. 95 t/m 105, ZD A04, p. 437 t/m 440, ZD A08, p. 435 t/m 436, ZD A08 142 t/m 145 en ZD A08-56.
74.Verklaring [medeverdachte 4] ZD D3, p. 162 en 163, ZD D4, p. 77 t/m 92 en D6, p. 192, aangifte [naam 5] en [naam 6] , ZD B-12, p. 9 t/m 14, ZD A04, p. 402 t/m 406 en ZD C, p. 28 t/m 30.
75.Verklaringen [naam 7] en [naam 6] bij de rechter-commissaris en verklaring [naam 5] , ZD D6, p. 38.
76.ZD B3, p. 7 t/m 10, PV 484 ZD B3 p. 102 t/m 105 en ZD B11, p. 6 t/m 11.
77.Zie naast de verklaringen van [medeverdachte 4] , de verklaring van [naam 13] ZD D6, p. 25 t/m 26.
78.Verklaringen [medeverdachte 4] ZD D3, p. 78 en ZD D3, p. 161 t/m 162.
79.ZD C, p. 61 t/m 65.
80.vgl. HR 28 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:770, waarin ook wordt verwezen naar eerdere jurisprudentie.