ECLI:NL:HR:2024:770

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
21/05305
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen van hennepverkoop en bewijsvoering in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1963, werd beschuldigd van het medeplegen van de verkoop van hennep, het aanwezig hebben van hennep en het uitvoeren van hennep naar Duitsland. De zaak draait om de vraag of de verdachte door opsporingsambtenaren is uitgelokt tot het begaan van strafbare feiten, wat in strijd zou zijn met het instigatieverbod. De verdediging voerde aan dat de opsporingsambtenaren niet passief hebben gehandeld en dat de verdachte niet uit eigen beweging hennep heeft aangeboden. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte reeds voorafgaand aan de eerste pseudokoop op 16 oktober 2013 opzet had op de verkoop van hennep, en dat de opsporingsambtenaren niet hebben bijgedragen aan het begaan van andere strafbare feiten dan waarop zijn opzet al gericht was. De Hoge Raad bevestigde dat de procedurele waarborgen zijn nageleefd en dat de verklaringen van getuigen, ondanks het beroep op het verschoningsrecht, voldoende waren om de bewezenverklaring te ondersteunen. De Hoge Raad verwerpt het beroep, maar vermindert de opgelegde gevangenisstraf van dertig maanden naar negenentwintig maanden vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/05305
Datum28 mei 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 december 2021, nummer 21-001900-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben M. Berndsen en K. Canatan, beiden advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 16 oktober 2013 in de gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
2.
hij op 30 januari 2014 in de gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van ongeveer 9 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
3. subsidiair
hij in de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk te verkopen een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, met een of meer van zijn medeverdachten,
- bezig is geweest 53 kilogram hennep te verzamelen/bij elkaar te krijgen en
- een voertuig waarmee die hennep vervoerd zou kunnen worden naar de ontvanger heeft geregeld/klaargezet en
- een of meer koeriers die die hennep zouden kunnen vervoeren naar de ontvanger heeft geregeld en
- dat voertuig heeft beladen met een hoeveelheid hennep,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 4 maart 2014 in de gemeente [plaats] , aan de [a-straat] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid van 15,991 kilogram hennep en
- een hoeveelheid van ongeveer 441 gram hasjiesj,
zijnde hennep en hasjiesj middelen in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
5.
A.
hij op 3 februari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de zin van artikel 1 van de Opiumwet, namelijk naar de Bondsrepubliek Duitsland heeft gebracht, een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
en
B.
hij op 3 februari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en vervoerd een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II.”
2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 17 oktober 2013, opgenomen op pagina 5915 e.v. van het dossier Palmlori van Politie Dienst Landelijke Operationele Samenwerking i.o. d.d. 6 augustus 2014, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-3553:
Op woensdag 16 oktober 2013 bevonden A-2101 en ik ons op het parkeerterrein van [a-straat 1] te [plaats] . Aldaar sprak ik de mij bekende [betrokkene 1] aan, die in de opening stond van zijn bedrijfshal.
Ik deelde [betrokkene 1] mede dat wij naar de growshop gingen. Nadat wij de growshop binnen waren gegaan via de geopende roldeur, zag ik door het raam van de kantoorruimte de mij bekende zoon van [verdachte] , [betrokkene 2] genaamd, staan. Direct daarop zag ik dat [verdachte] uit de kantoorruimte gelopen kwam en ons begroette. Hij verzocht ons mee naar binnen te gaan.
[verdachte] verzocht ons plaats te nemen aan de tafel in de ruimte voor de kantoorruimte. Bij [verdachte] , A-2101 en mij, vervoegde zich [betrokkene 2] . Ook hij begroette ons.
Na plaats te hebben genomen aan de tafel, vond er een gesprek plaats tussen ons vieren.
Na een sociaal gesprek vroeg A-2101 aan [verdachte] of hij zaken kon doen, zoals besproken in het gesprek van 17 september 2013. Ik hoorde dat [verdachte] hierop bevestigend antwoordde en vroeg hoeveel A-2101 wilde hebben. Daarop antwoordde A-2101, dat hij 10 kg (het hof begrijpt: 10 kg hennep) wilde hebben. Vervolgens hoorde ik [verdachte] vragen in welke samenstelling A-2101 het wilde hebben, waarop A-2101 antwoordde dat hij 5 om 5 kg wilde hebben, zoals [verdachte] hem geadviseerd had. “Dus 5 kg goede kwaliteit en 5 kg mindere kwaliteit,” hoorde ik [verdachte] zeggen.
Daarop hoorde ik [verdachte] zeggen dat de prijs wel veranderd was. De prijzen lagen nu hoger, zei [verdachte] . Dit kwam volgens zowel [verdachte] als [betrokkene 2] door de Engelsen, die bijna alles gekocht hadden. [verdachte] voegde er nog aan toe dat ook de Fransen veel in Nederland kochten. [betrokkene 2] vertelde dat het goed mogelijk was dat de prijs over enige weken weer zou kunnen dalen, doch zeker weten kon je dat nooit.
Uiteindelijk kwamen [verdachte] en A-2101 een prijs overeen van 5500 euro per kg voor de betere kwaliteit en 4400 euro per kg voor de mindere kwaliteit. Het totaal bedrag dat er voor de 10 kg betaald diende te worden, was 49.500 euro. Hierna verliet [betrokkene 2] de ruimte waarin wij zaten.
Nadat A-2101 had aangegeven dat levering op donderdag voor hem zeer moeilijk zou worden daar hij de koeriers voor vandaag geregeld had en hem dat veel geld gekost had, stelde [verdachte] voor de levering om 19.00 uur te laten plaatsvinden bij [betrokkene 1] . De koeriers van A-2101 konden dan het spul bij [betrokkene 1] ophalen. Hij zou ervoor zorgen dat de 5 kg betere kwaliteit er zou zijn, daar konden wij op rekenen. Daar het A-2101 en mij niet direct duidelijk was, waar [verdachte] op het moment van de levering zou zijn, vertelde [verdachte] ter verduidelijking dat hij zelf ook bij [betrokkene 1] zou zijn.
Daarop stelde [verdachte] voor dat hij dan om 19.00 uur in de growshop zou zijn en A-2101 en ik daar naartoe zouden komen. De koeriers konden dan bij [betrokkene 1] de kwaliteit zien van het spul en indien deze in orde was, kon A-2101 [verdachte] betalen.
Nadat [verdachte] en A-2101 zich beide konden vinden in dit plan, hoorde ik [verdachte] zeggen dat hij mensen zou gaan bellen om het spul te brengen, daar hij het niet zelf zou gaan halen.
Omstreeks 19.00 uur, begaven A-2101 en ik, ons wederom naar de growshop gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats] . Na aangeklopt te hebben bij de gesloten deur van de ruimte voor de kantoorruimte, opende [verdachte] deze deur, nam ons mee naar de kantoorruimte en verzocht ons daar plaats te nemen.
Nadat A-2101 aan [verdachte] gevraagd had of het spul er was en [verdachte] bevestigend antwoordde, belde A-2101 met A-2120 en deelde hem mede dat hij naar [betrokkene 1] kon gaan.
Na enige tijd ontving A-2101 een telefoontje dat de kwaliteit van de hennep goed was. Daarop zei A-2101 tegen [verdachte] dat alles in orde was en vroeg aan [verdachte] of hij mee naar buiten ging om het geld te overhandigen. Ik zag echter dat [verdachte] zeer gedecideerd zei dat het geld in de kantoorruimte overhandigd diende te worden.
A-2101 is daarop naar buiten gelopen om het geld te gaan halen. Na terugkomst overhandigde A-2101 de envelop met geld aan [verdachte] . [verdachte] gaf het geld aan [betrokkene 2] om het te tellen. Ik zag dat [betrokkene 2] naar een geldtelmachine liep, welke op een lage kast bij de toegangsdeur van de kantoorruimte stond. Daar het [betrokkene 2] niet lukte het geld te tellen, volgens zijn zeggen waren de biljetten van 200 euro te groot, zag ik dat [verdachte] opstond en [betrokkene 2] assisteerde. Voor [verdachte] was het geen probleem en het geld was in zeer korte tijd geteld. Het bedrag was 49.500 euro, zoals afgesproken. Daarop zag ik dat [verdachte] zijn telefoon pakte, naar iemand belde en iets vermoedelijk in het Turks zei.
Ik hoorde [verdachte] daarop zeggen dat het voor de volgende keren, beter was als ik een sms-bericht zou sturen. “Stuur een sms wanneer je komt,” hoorde ik [verdachte] zeggen. “Kom overdag en niet ‘s avonds want dan is het hier rustiger en heeft de politie het eerder door,” voegde [verdachte] eraan toe.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 16 oktober 2013, opgenomen op pagina 5929 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-2121:
Op 16 oktober 2013 omstreeks 19:00 uur kreeg A-2120 een telefoontje dat we moesten komen. We reden toen naar het object [a-straat 1] in [plaats] .
We stapten uit en bij de voorste loods ging rechts een zijdeur open, in de deuropening verscheen een mannelijke persoon die ons wenkte.
Opmerking: het betrof hier de heer [betrokkene 1] , geb. [geboortedatum] 1943 in [geboorteplaats] , die mij later op een foto werd getoond.
We begroetten elkaar met een simpel “Hallo” en liepen samen de loods in. In de buurt van de roldeur stond nog iemand die we ook met een kort “Hallo” begroetten, maar deze bemoeide zich in eerste instantie niet met het gebeuren.
Opmerking: aan de hand van de mij na de inzet voorgelegde foto’s betrof het hier [betrokkene 3] , geb. [geboortedatum] 1991 in [plaats] .
[betrokkene 1] liep toen, gezien vanaf onze positie, naar achter de camper (links van de camper) en haalde een flinke sporttas tevoorschijn die kennelijk tussen camper en wand op de grond had gestaan en zette die in de loods vlak bij de roldeur op de grond.
We liepen naar de tas en keken erin. Er waren plastic zakken met schermbloemige planten te zien. A-2120 greep in de tas en controleerde of zulke zakken ook tot op de bodem van de tas zaten. Hij stelde daarbij vast dat ook pakketjes in aluminiumzakken in de tas zaten. A-2120 vroeg daarop [betrokkene 1] of het hier twee verschillende kwaliteiten betrof.
[betrokkene 1] keek daarop naar [betrokkene 3] . Daarop vroeg A-2120 nogmaals aan [betrokkene 3] of het hier twee verschillende kwaliteiten betrof, wat deze vervolgens mondeling in gebroken Engels bevestigde.
A-2120 belde daarop A-2101 en deelde hem mee dat de waar was aangekomen.
[betrokkene 1] vond in het verdere verloop het inladen van de tas in de personenwagen buiten de garage een slecht idee en hij stelde voor dat ik met de personenwagen achteruit de roldeur(opening) binnenreed. Daarop deed hij de deur open, en ik reed achteruit half de garage in.
Even later zag ik door de geopende roldeur dat A-2101 langs de loods in de richting van zijn personenwagen liep.
Enkele minuten later kreeg [betrokkene 3] een telefoontje en hij gaf vervolgens de tas voor A-2120 vrij. Wij stopten de tas daarna in de kofferbak van de personenauto en reden omstreeks 19:20 uur weer weg.
De tas met de marihuana overhandigden we later aan de begeleiders van de politionele informatie-inwinner.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 januari 2014, opgenomen op pagina 1080 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
De door de opsporingsambtenaar werken onder dekmantel gekochte 10 kilo wiet is overgedragen aan het onderzoeksteam. De 10 kilo wiet is inbeslaggenomen en ter onderzoek aangeboden aan de Unit Forensische Opsporing van de Politie Noord-Nederland, welke de goederen heeft bemonsterd en heeft ingestuurd naar het NFI.
(...)
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 11 december 2013, opgenomen op pagina 5991 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-3553:
Op dinsdag 10 december 2013 bevond ik mij tezamen met A-2101 in de growshop, gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats] . Na onze binnenkomst werden wij begroet door de mij reeds bekende [betrokkene 2] (het hof begrijpt: zoon van verdachte). Direct daarop zag ik dat [verdachte] op ons afgelopen kwam. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat wij alvast naar de woning van [betrokkene 1] moesten gaan en dat hij er ook aan kwam.
Hierop zijn A-2101 en ik naar de woning van [betrokkene 1] gelopen. [betrokkene 1] nodigde ons uit binnen te komen en plaats te nemen in het zitgedeelte van de woonkamer. Enkele minuten later voegde [verdachte] zich bij ons en vond er een gesprek tussen ons vieren plaats.
Vervolgens kwam het gesprek terecht op een volgende afname van wiet door A-2101. [verdachte] vertelde dat hij elke hoeveelheid leveren kon, welke A-2101 wilde afnemen. A-2101 moest maar zeggen hoeveel en met welke frequentie hij wilde afnemen. Indien er echter een grotere hoeveelheid afgenomen zou worden, diende [verdachte] dit minimaal 4 dagen van te voren te weten. Ook wilde [verdachte] bij een maandelijkse afname weten in welk deel van de maand dit zou gebeuren, daar hij ook rekening diende te houden met andere reeds bestaande afnemers. Dit had er volgens [verdachte] mee te maken dat hij niet altijd grotere hoeveelheden bij de growshop op voorraad had en hij dit dan eerst van andere plaatsen vandaan diende te halen.
[verdachte] herhaalde nogmaals dat A-2101 maar moest zeggen hoeveel hij af wilde nemen, waarop A-2101 aan [verdachte] vroeg of het eerdere door [verdachte] gedane aanbod van maandelijkse afname van 50 kilogram wiet nog gold. Ik hoorde dat [verdachte] antwoordde dat dit geen probleem was. Tevens hoorde ik dat [betrokkene 1] dit bevestigde.
[verdachte] vervolgde dat ook een maandelijkse afname van 100 kilogram wiet mogelijk was, doch dit diende dan in twee etappes van elk 50 kilogram te geschieden.
[verdachte] vervolgde dat bij een maandelijkse afname van 50 kilogram wiet, er vooraf een borg betaald diende te worden van 20.000 euro. Dit bedrag kon bij [betrokkene 1] afgegeven worden.
Opvallend was dat ik hoorde en zag dat [betrokkene 1] zich enkele malen in de onderhandelingen tussen [verdachte] en A-2101 mengde en wel in die zin dat hij [verdachte] “stuurde”. Ik hoorde hem namelijk zeggen dat hij begreep dat A-2101 vooraf geen borg zou betalen zonder daar iets voor terug te krijgen en dat vertrouwen van twee zijden diende te komen.
Met betrekking tot de vorige afname van wiet door A-2101, vertelde [verdachte] nog dat het bij elkaar krijgen van de 10 kilogram wiet slechts een kwestie was geweest van het plegen van enkele telefoontjes.
[betrokkene 1] , A-2101 en ik zijn vervolgens naar het Italiaanse restaurant [B] in [plaats] gegaan en hebben daar gedineerd. Tijdens dit diner vertelde [betrokkene 1] dat hij maandelijks 4 keer voor [verdachte] geld ging ophalen in Duitsland. Hierbij hoorde ook Hamburg, alwaar hij 100.000 euro ophaalde. Voor elke koeriersrit ontving hij 300 tot 400 euro. Meestal was er vooraf reeds wiet geleverd door [verdachte] , zo vertelde [betrokkene 1] .
[betrokkene 1] vertelde dat de levering van grotere hoeveelheden wiet niet vanuit de growshop geschiedde. Dit was te link. Ik hoorde hem zeggen dat de politie alles meekeek via Google Earth en dat er daarom gekozen was om de levering elders te doen. Vaak ook buiten [plaats] , zo zei hij.
[betrokkene 1] vertelde ook dat het geld dat er verdiend werd in de growshop, vooral verdiend werd met de wiethandel. Ik hoorde hem zeggen dat de verdiensten van de producten uit de growshop enkele maanden geleden nog minimaal waren geweest.
Volgens zeggen van [betrokkene 1] was de hoeveelheid van 50 kilogram die A-2101 maandelijks zou gaan afnemen, gelijk aan de huidige wekelijkse omzet in de growshop.
Ten aanzien van de wiet die ingekocht werd door de growshop en in de afgesloten ruimte in de bedrijfshal van [betrokkene 1] bewaard en gesorteerd werd, wist [betrokkene 1] te vertellen dat [verdachte] het geld uitbetaalde aan de leveranciers. Andere medewerkers van de growshop, waartoe volgens [betrokkene 1] nog meerdere telers behoorden dan die A-2101 en ik reeds gezien hadden, sorteerden en wogen de binnengebrachte wiet.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 10 december 2013, opgenomen op pagina 6000 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-2101:
Op dinsdag 10 december 2013 reed ik samen met A-3553 naar het object [a-straat 1] in [plaats] .
[verdachte] vroeg me nu wat ik mij bij een grote hoeveelheid eigenlijk voorstelde. Ik antwoordde daarop dat hij bij een van onze eerdere ontmoetingen had verteld dat 50 tot 100 kilo geen probleem voor hem zou zijn. Ik vroeg gericht of dat nog steeds gold. Hij knikte en zei: “Ja, dat is geen probleem.” Hij wilde, zei hij, echter bij 50 kilo 20.000 euro als voorschot hebben en bij 100 kilo de helft van de totale som.
Er brandde nu een discussie los over het voorschot van 20.000 euro en er werden van beide kanten verschillende voorstellen gedaan. [verdachte] stelde voor de 20.000 euro bij [betrokkene 1] te deponeren. Dat was voor beide kanten veilig. [verdachte] vertelde ons ook dat hij na drie uitgevoerde transacties geen voorschot meer nodig had omdat hij zijn geld dan al had verdiend.
Hij vroeg nog wanneer de transactie afgewikkeld moest worden. Ik verklaarde hierover dat ik voor de transactie met de 50 kilo graag een kleinere transactie wilde doen om te testen of de door mij geplande transportmethode veilig was. [verdachte] antwoorde dat dit een goed idee was.
We werden het eens om de testtransactie in januari uit te voeren.
[verdachte] zei dat één of twee keer per maand (telkens 50 kilo) geen probleem was.
Nadat [verdachte] was vertrokken, spraken we nog kort met [betrokkene 1] . [betrokkene 1] vertelde nu dat [verdachte] een bergplaats achter de Mercedes-ster op de radiateur van zijn auto had waarin hij 50.000 euro veilig kon deponeren.
[betrokkene 1] vertelde dat hij [verdachte] sinds de jaren tachtig kende en hem met zijn financiële hulp eigenlijk de mogelijkheid had geboden om in te stappen in de growshop. Hij had sindsdien ook altijd van [verdachte] transacties geprofiteerd, en [verdachte] had evenzeer van hem ( [betrokkene 1] ) geprofiteerd. [betrokkene 1] vertelde dat hij vroeger 50 procent van de winst van [verdachte] had gekregen, later nog maar 10 procent.
Op de vraag hoe het geld allemaal werd verdiend, antwoordde [betrokkene 1] dat dat altijd al met de waar (de marihuana) was, met de growshop was niet veel verdiend.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 30 januari 2014, opgenomen op pagina 6016 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-3553:
Op donderdag 30 januari 2014 omstreeks 11.15 uur, bevonden A-2101 en ik ons bij de woning van [betrokkene 1] , [a-straat 1] te [plaats] . [betrokkene 1] stond buiten en begroette ons.
Ik hoorde [betrokkene 1] zeggen dat hij [verdachte] al gebeld had en dat hij zo zou komen.
Omstreeks 11.45 uur zag ik dat [verdachte] de woonkamer binnenkwam en zich bij ons voegde.
Uiteindelijk kwamen [verdachte] en A-2101 overeen dat er 5 kg van de hees en 5 kg van de andere soort geleverd zou worden, voor een bedrag van 50.000 euro.
Nadat [verdachte] medegedeeld had dat over een uurtje alles klaar zou staan, verliet hij de woning van [betrokkene 1] .
Even later werd er aangebeld en kwam [verdachte] weer terug. Ik hoorde hem zeggen dat zijn broer [betrokkene 4] alle andere soort wiet verkocht had, doch dat hij nu 16 a 17 kg hees (het hof begrijpt: de duurdere soort hennep) had. De hees lag reeds klaar, zo hoorde ik [verdachte] zeggen.
A-2101 en [verdachte] kwamen overeen dat er 9 kg hees geleverd zou worden. Hiervoor diende 49.500 euro betaald te worden. [verdachte] deelde ook mede dat de vervoerders konden komen om de hees mee te nemen. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat zij, net zoals de vorige keer, de hees konden ophalen in de bedrijfshal van [betrokkene 1] . Hun auto konden zij weer achteruit de bedrijfshal inrijden, voegde [verdachte] er aan toe.
Vervolgens hoorde ik [verdachte] tegen [betrokkene 1] zeggen dat hij even met hem mee moest lopen.
Nadat A-2101 aan [verdachte] een envelop overhandigd had met daarin een hoeveelheid bankbiljetten, begon [verdachte] het geld te tellen. Nadat [betrokkene 1] de woonkamer weer betreden had, vroeg [verdachte] aan [betrokkene 1] hem te helpen bij het geld tellen. [betrokkene 1] voldeed aan dit verzoek.
Nadat A-2101 aan [verdachte] gevraagd had of hij nog steeds aan hem wiet wilde leveren en ik hoorde dat [verdachte] antwoordde dat hij dat natuurlijk wilde, spraken A-2101 en ik met [verdachte] af over twee weken weer langs te komen voor een volgende grote levering van wiet.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 30 januari 2014, opgenomen op pagina 6025 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-2101:
Even later (het hof begrijpt: op 30 januari 2014) voegde [verdachte] zich weer bij ons in de woonkamer om ons mede te delen dat hij nu toch over elke gewenste hoeveelheid “Haze” (het hof begrijpt: de hees) beschikte. We zouden er ook 17 kilo van kunnen krijgen. We antwoordden dat we slechts 50.000 euro bij ons hadden en om die reden 9 kilo voor 49.500 euro zouden meenemen. Hij verklaarde zich er direct mee akkoord en verliet de kamer weer om de waar in gereedheid te brengen en te verpakken. Ik informeerde in de tussentijd de transporteurs, die even later op het erf van het gebouw arriveerden. Ze reden naar de loods van [betrokkene 1] , waar deze hen even later begroette. [betrokkene 1] verscheen even later nog een keer in de woonkamer, waar inmiddels alleen politionele informatie-inwinner 3553 en ik wachtten om te vragen hoeveel kilo’s hij nu eigenlijk moest overdragen. We vertelden hem dat het de afgesproken 9 kilo betrof.
De mensen met de transportvoertuigen verlieten het erf terwijl ik naar buiten liep om het geld te halen. Ik overhandigde [verdachte] de bundel bankbiljetten van 50.000 euro, verdeeld in briefjes van 200 en 100 euro. [verdachte] opende de bundel en begon met de hand te tellen.
Inmiddels was ook [betrokkene 1] weer bij ons komen zitten. Hij glimlachte en zei dat het er goed uitzag. [verdachte] vroeg hem of hij hem misschien wilde helpen met tellen. Daarop pakte [betrokkene 1] ook een stapel biljetten en begon te tellen.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 30 januari 2014, opgenomen op pagina 6036 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-2137:
Op donderdag 30 januari 2014 bevond ik me samen met A-2120 op een met A-2101 afgesproken locatie in [plaats] en wachtte op het telefoontje van A-2101 waarbij hij ons zou meedelen waar we later een partij marihuana in ontvangst moesten nemen.
Om 12:47 uur hoorde A-2120 telefonisch van A-2101 dat we naar het object van [betrokkene 1] , [a-straat 1] in [plaats] moesten komen en daar de waar in ontvangst konden nemen. We moesten 9 kilo “Haze” afhalen.
Hij wees naar een grote zwarte tas die sterk naar marihuana rook. Ik vroeg hem of hij een weegschaal had en hoeveel er in de tas zat. [betrokkene 1] antwoordde dat hij moest vragen hoeveel er in de tas zat. Ook zou hij om een weegschaal vragen.
In de tas zaten 5 gesealde zwarte plastic zakken met een verschillend gewicht. Ik opende een van de zwarte zakken. Hierin zaten twee doorzichtige cellofaanzakken, eveneens geseald en gevuld met marihuanatoppen.
Even later kwam [betrokkene 1] terug. Hij zei tegen mij dat het 9 kilo was, maar dat hij geen weegschaal had. Ik antwoordde daarop dat ik hem wat het gewicht betreft zou vertrouwen. Daarop laadde ik de tas met de marihuana in de bestelwagen van A-2120 in.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 februari 2014, opgenomen op pagina 1246 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :
De door de opsporingsambtenaar Werken Onder Dekmantel gekochte 9 kilo hennep is overgedragen aan het onderzoeksteam. De 9 kilo hennep is inbeslaggenomen en ter onderzoek aangeboden aan de Unit Forensische Opsporing van de Politie Noord-Nederland, welke de goederen heeft bemonsterd en heeft ingestuurd naar het NFI.
(...)
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 11 februari 2014, opgenomen op pagina 6044 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-3553:
Op dinsdag 11 februari (het hof begrijpt: 2014) bevonden A-2101 en ik ons bij de woning van [betrokkene 1] , [a-straat 1] te [plaats] .
A-2101 vroeg aan [verdachte] of hij nog steeds zaken met hem wilde doen, waarop ik [verdachte] volmondig hoorde zeggen: “Ja, natuurlijk.”
Nadat A-2101 had aangegeven op 3 en 4 maart 2014 de wiet te willen afnemen en [verdachte] met deze data instemde, gaf A-2101 aan een grote hoeveelheid te willen afnemen.
[verdachte] en A-2101 kwamen overeen dat er minimaal 50 kg wiet geleverd/afgenomen zou worden, doch dat A-2101 geld mee zou nemen voor eventuele afname van maximaal 80 kilogram wiet. [verdachte] gaf aan dat hij op 4 maart pas kon zeggen hoeveel kilogram wiet hij leveren kon, daar hij tot op het laatste moment nog wiet aangeleverd kon krijgen. A-2101 kon er vanuit gaan dat er zeker 60 kilogram wiet geleverd zou worden.
Op 3 maart kon A-2101 een transportmiddel in de hal van [betrokkene 1] achter laten en deze op 4 maart ‘s ochtends weer op komen halen, hoorde ik [verdachte] zeggen. Hij voegde eraan toe dat hijzelf op 4 maart om 09.00 uur aanwezig zou zijn, zodat hij exact aan kon geven hoeveel kilogram van welke kwaliteit er geleverd kon worden.
Op de vraag van A-2101 aan [betrokkene 1] of hij het goed vond dat er een transportmiddel in zijn bedrijfshal werd achtergelaten en de geldoverdracht in zijn woning plaatsvond, hoorde ik [betrokkene 1] zeggen: “Natuurlijk is dat goed.”
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2013 (het hof begrijpt: 2014), opgenomen op pagina 1417 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :
De verdachten genoemd in dit proces-verbaal zijn door mij verbalisant [verbalisant 2] herkend, dit betreffen:
[betrokkene 1] , [betrokkene 4] , [verdachte] en [betrokkene 5] .
Deze zijn herkend van beelden gemaakt in de Opel Vivaro bus voorzien van kenteken [kenteken 1] welke op 3 maart 2014 door opsporingsambtenaren van de Unit Werken Onder Dekmantel is gebracht bij (het hof begrijpt: growshop) [A] aan de [a-straat] te [plaats] .
3 maart 2014
Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte [betrokkene 1] omstreeks 18:54 uur handschoenen aantrekt. Vervolgens is te zien dat hij in de Opel bus stapt, daarna is te zien dat de Opel bus wordt verplaatst in de loods.
Omstreeks 18:56 uur is te zien dat verdachte [betrokkene 1] de achterdeuren van de Opel Vivaro opent en dat hij een kist uit de bus pakt, en deze achter de bus op de grond zet.
Omstreeks 19:02 uur loopt verdachte [betrokkene 1] terug richting de bus, te zien is dat verdachte [betrokkene 1] weer handschoenen draagt. Achter verdachte [betrokkene 1] komt verdachte [betrokkene 4] . Verdachte [betrokkene 4] draagt een zilverkleurige gevulde zak, vermoedelijk een strijkzak. Verdachte [betrokkene 1] en [betrokkene 4] lopen naar de achterzijde van de bus. De verdachten komen dan uit de richting van het ‘afgetimmerde hok’ in de loods van verdachte [betrokkene 1] .
Omstreeks 19:03 uur is te zien dat verdachte [betrokkene 5] richting de bus loopt er is te zien dat hij handschoenen aantrekt. Verdachte [betrokkene 5] loopt ook naar de achterzijde van de bus waar verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 4] staan. Te zien is dat verdachte [betrokkene 1] kennelijk de metalen kisten in de bus telt.
Verdachte [betrokkene 5] komt dan vervolgens omstreeks 19:04 uur weer terug richting de bus, met een grote zwarte tas, welke hij overdraagt aan verdachte [betrokkene 4] . Verdachte [betrokkene 4] loopt vervolgens weer naar de achterzijde van de bus, waar hij uit de zwarte tas weer een zilverkleurige gevulde zak haalt, een strijkzak.
Op de beelden is te zien dat vanaf ongeveer 19:05 verdachten [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en verdachte [betrokkene 1] gezamenlijk de metalen kisten uit de Vivaro bus uitladen en dat zij in de kisten gevulde strijkzakken doen.
Omstreeks 19:12 uur wordt er door verdachte [betrokkene 5] , weer een grote gevulde sporttas gebracht naar de achterzijde van de bus. En omstreeks 19:13 uur wordt er door verdachte [betrokkene 4] nog een grote zwarte sporttas naar de achterzijde van de bus gebracht. Vervolgens wordt er verder gegaan met het uitpakken van metalen kisten uit de bus en deze vullen met gevulde strijkzakken, zowel zwarte als zilverkleurige.
Omstreeks 19:23 uur lopen verdachten [betrokkene 4] en [betrokkene 5] weer even weg in de richting van de loods waarna verdachte [betrokkene 5] terug komt met een gevulde zwarte strijkzak. Op het moment dat verdachte [betrokkene 5] terugloopt met de gevulde strijkzak, is verdachte [betrokkene 1] in de Vivaro bus, waar hij een metalenkist uit haalt en aan verdachte [betrokkene 5] geeft.
Omstreeks 19:26 uur komt verdachte [betrokkene 5] weer terug samen met verdachte [betrokkene 4] . Verdachte [betrokkene 5] heeft dan weer een gevulde zwarte strijkzak in zijn handen. Aan de achterzijde van de bus staan de gevulde metalen kisten opgestapeld, waarbij het lijkt dat de verdachten overleggen. Dan wordt de strijkzak kennelijk nog in een metalen kist gedaan. Het lijkt erop dat er nog iets geplakt of geschreven wordt op de metalen kist.
Omstreeks 19:29 uur worden er door verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 5] 11 metalen kisten in de bus gedaan en wordt de bus vervolgens gesloten.
4 maart 2014
Omstreeks 08:48 uur stapt [betrokkene 1] in de Vivaro bus en wordt deze verplaatst.
Omstreeks 09:19 uur komt verdachte [betrokkene 1] samen met verdachte [verdachte] de loods binnen.
Door verdachte [betrokkene 1] wordt vervolgens weer de schuifdeur van de Vivaro bus geopend. Er worden vervolgens door verdachte [betrokkene 1] 2 metalen kist uit de Vivaro bus gepakt en op de grond neergezet. Vervolgens worden er door verdachte [betrokkene 1] omstreeks 09:20 uur handschoenen gepakt van een rek naast de zijdeur en deze worden aangetrokken. Vervolgens verdwijnen verdachte [betrokkene 1] en verdachte [verdachte] uit beeld. Dan verschijnt verdachte [betrokkene 1] weer in beeld en lijkt er een strijkzak kennelijk in een van de metalen kisten op de grond te worden gedaan. Dan verschijnt ook verdachte [verdachte] weer in beeld, deze lijkt verdachte [betrokkene 1] aanwijzingen te geven of iets te vertellen gezien de armbewegingen die [verdachte] maakt.
Omstreeks 09:21 uur loopt verdachte [betrokkene 1] weer de loods in, om vervolgens weer terug te komen en nog een metalen kist uit de Vivaro te pakken. Omstreeks 09:22 uur wordt er in deze laatste metalen kist ook een zwarte gevulde strijkzak gedaan door verdachte [betrokkene 1] . Deze metalen kist wordt door [betrokkene 1] weer in de Vivaro bus gezet.
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 5 maart 2014, opgenomen op pagina 6062 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-3553:
Op maandag 3 maart 2014, omstreeks 15.50 uur, bevonden A-2101 en ik ons bij de woning van [betrokkene 1] , [a-straat 1] te [plaats] . Na te hebben aangebeld, opende [betrokkene 1] de deur en zijn wij de woning Van [betrokkene 1] binnengegaan.
Vervolgens legde [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) uit dat hij op dit moment reeds kon leveren, 40 kilogram wiet van een mindere kwaliteit voor 4.500 euro per kilogram en 13 kilogram wiet van de hees voor 5.500 euro per kilogram.
[verdachte] vroeg of de wiet in zakken van 5 kilogram verpakt kon worden, waarop A-2101 aangaf dat dit geen probleem was als de zakken maar in de bakken in de bus zouden passen. Daarop hoorde ik [verdachte] zeggen tegen [betrokkene 1] dat hij daarop diende toe te zien. Ik zag dat [betrokkene 1] hierop bevestigend knikte.
17. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 5 maart 2014, opgenomen op pagina 6087 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-3553:
Op dinsdag 4 maart 2014, omstreeks 10.30 uur, bevonden A-2101 en ik ons bij de woning van [betrokkene 1] , [a-straat 1] te [plaats] . [betrokkene 1] opende de deur waarna wij de woning van [betrokkene 1] zijn binnengegaan.
In de woonkamer vroeg A-2101 aan [betrokkene 1] of alles klaar was, waarop [betrokkene 1] bevestigend antwoordde.
Omstreeks 11.36 uur, hoorde ik A-2101 zeggen dat de koeriers gearriveerd waren. [betrokkene 1] liep daarop naar buiten. Enkele minuten later zag ik dat [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) en een mij onbekende man de woonkamer kwamen binnen gelopen.
Vervolgens ben ik naar buiten gelopen, alwaar direct daarop het arrestatieteam het terrein opgereden kwam.
18. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 4 maart 2014, opgenomen op pagina 6091 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-2101:
Intussen hadden wij telefonisch van onze transporteurs gehoord dat de waar volgens afspraak in het bestelbusje was gedeponeerd. Als hoeveelheid noemden ze ca. 53 kilo.
19. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juni 2014, opgenomen op pagina 1955 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
De door de opsporingsambtenaar Werken Onder Dekmantel gekochte 53 kilo hennep is overgedragen aan het onderzoeksteam. De 53 kilo hennep is inbeslaggenomen en ter onderzoek aangeboden aan de Unit Forensische Opsporing van de Politie Noord-Nederland, welke de goederen heeft bemonsterd.
20. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2014, opgenomen op pagina 1333 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, met documentcode AH-088, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 4 maart 2014 werden doorzoekingen verricht in woningen en twee loodsen.
In dit proces-verbaal staan de bevindingen van de in de verschillende woningen en loodsen gevonden hennep (lijst II) en hasjiesj (lijst II). Door mij, verbalisant [verbalisant 2] , senior medewerker opsporingstactiek, taakgebied drugs, werden de gewogen plantmaterialen herkend aan de hand van de structuur van het plantmateriaal en de geur, als hennep genoemd op Lijst II van de Opiumwet zijnde: elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.
Loods [a-straat 2] (pand A)
In de loods gelegen naast de woning van verdachte [betrokkene 1] , werd een afgetimmerde ruimte aangetroffen. In deze ruimte werden diverse big bags en tassen aangetroffen met daarin hennep. Tevens werd er een Renault Traffic aangetroffen welke door opsporingsambtenaren van de Unit Werken onder Dekmantel op 3 maart 2014 was achtergelaten ten behoeve van de pseudokoop op 4 maart 2014.
Hennep uit Renault Traffic [kenteken 2]
In de Renault Traffic werden 24 metalen kisten aangetroffen. In 14 van deze kisten werden strijkzakken aangetroffen met daarin hennep.
Goed 1.1
Betrof een strijkzak met daarin henneptoppen. Het nettogewicht bedroeg 2999 gram.
Goed 2.1
Betrof een strijkzak met daarin 2 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht bedroeg 2000 gram.
Goed 2.2
Betrof een strijkzak met daarin 2 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht bedroeg 2000 gram.
Goed 3.1
Betrof een strijkzak met daarin 2 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht bedroeg 2000 gram.
Goed 3.2
Betrof een strijkzak met daarin 2 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht bedroeg 2000 gram.
Goed 4.1
Betrof een strijkzak met daarin 2 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht bedroeg 2000 gram.
Goed 4.2
Betrof een strijkzak met daarin 2 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht bedroeg 2000 gram.
Goed 5.1, 5.2, 5.3
Betroffen 3 strijkzakken met daarin 4 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht bedroeg 3999 gram.
Goed 6.1
Betrof een strijkzak met daarin henneptoppen. Het nettogewicht bedroeg 3500 gram.
Goed 7.1 en 7.2
Betroffen 2 strijkzakken met daarin 4 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht bedroeg 4000 gram.
Goed 8.1 en 8.2
Betroffen 2 strijkzakken met daarin 4 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht bedroeg 4000 gram.
Goed 9.1 en 9.2
Betroffen 2 strijkzakken met daarin 4 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht bedroeg 4000 gram.
Goed 10.1 en 10.2
Betroffen 2 strijkzakken met daarin 4 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht bedroeg 4001 gram.
Goed 11
Betrof een strijkzak met daarin henneptoppen. Het nettogewicht bedroeg 3490 gram.
Goed 12.1 en 12.2
Betroffen 2 strijkzakken met daarin 3 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht bedroeg 2995 gram.
Goed 13.1 en 13.2
Betroffen 2 strijkzakken met daarin 4 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht bedroeg 4000 gram.
Goed 14.1 en 14.2
Betroffen 2 strijkzakken met daarin 4 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht bedroeg 3999 gram.
Goederen afgetimmerde gedeelte loods
Goed H.1
Betreft een grote bigshopper tas. In de tas zaten 2 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht van de hennep bedroeg 1930 gram.
Goed H.2
Betreft een grote bigshopper tas. In de tas zaten 3 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht van de hennep bedroeg 1600 gram.
Goed H.4
Betreft een grote weekendtas. In de tas zaten 3 gripzakken met hennep toppen. Het nettogewicht van de hennep bedroeg 2210 gram.
Goed H.5
Betreft een bigshopper tas. In de tas zaten 5 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht van de hennep bedroeg 1620 gram.
Goed H.6
Betreft een zwarte weekendtas. In de tas zaten 1 strijkzak en 1 gripzak met henneptoppen. Het nettogewicht van de hennep bedroeg 2820 gram.
Goed H.7
Betreft een groene leger plunjebaal. In de tas zaten 7 gripzakken met henneptoppen. Het nettogewicht van de hennep bedroeg 2660 gram.
21. Een kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv), opgemaakt door [verbalisant 2] , opgenomen op pagina 8607 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats: [a-straat 1] , [plaats]
Datum: 10 maart 2014
Object: Verdovende middelen (hennep)
Bijzonderheden: H 8.5 1 zak 1330 gram
Object: Verdovende middelen (hennep)
Bijzonderheden: H 8.1 + H 8.2 + H 8.3 + H 8.4 4 zakken 5650 gram
Object: Verdovende middelen (hennep)
Bijzonderheden: H 3.1 en H 3.2 2 zakken 2240 gram
22. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juni 2014, opgenomen op pagina 1873 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 4 maart 2014 werden doorzoekingen verricht in woningen en in twee loodsen.
In dit proces-verbaal staan de bevindingen beschreven van de in de verschillende woningen en loodsen gevonden hennep (lijst II) en hasjiesj (lijst II). Door mij, verbalisant [verbalisant 2] , senior medewerker opsporingstactiek, taakgebied drugs, werden de gewogen plantmaterialen herkend aan de hand van de structuur van het plantmateriaal en de geur, als hennep genoemd op Lijst II van de Opiumwet zijnde: elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.
Tevens werden door mij plakken hasjiesj herkend, deze werden echter ook getest middels een MMC narcotest cannabis. Hasjiesj worden genoemd op Lijst II van de Opiumwet als: een gebruikelijk vast mengsel van de afgescheiden hars verkregen van planten van het geslacht Cannabis (hennep), met plantaardige elementen van deze planten.
[A] [a-straat 2] (pand A)
Betreft de growshop alsmede het kantoorgedeelte welke in de growshop gelegen is.
Kantoor [A]
Goed A-5-002
Betreft een papieren apotheek zakje met daarin een blok hasjiesj. Het netto gewicht van de hasjiesj bedroeg 55,57 gram. De indicatietest gaf een positieve uitslag.
Goed A-5-008
Betreft een papieren apotheek zakje met daarin 9 blokken hasjiesj. Het netto gewicht van de hasjiesj bedroeg 386 gram. De indicatietest gaf een positieve uitslag.
Goed A-5-007 1
Betreft een gripzak met daarin 27 gripzakjes met topjes hennep, op elk gripzakje stond met zwarte stift geschreven: “HH”. Het netto gewicht van de hennep toppen bedroeg 44,5 gram.
Goed A-5-007 2
Betreft een gripzak met daarin 30 gripzakjes met topjes hennep, op elk gripzakje stond met zwarte stift geschreven “HH”. Het netto gewicht van de hennep toppen bedroeg 47 gram.
Goed A-4-005
Betreffen twee gripzaken met de opdruk: “JaJa”. In de gripzakken zitten gedroogde hennep toppen met een nettogewicht van 129,5 gram.
Nadere bewijsoverweging
Het hof stelt vast dat op basis van de in de bewijsmiddelen onder 20 (vanaf “Goederen afgetimmerde gedeelte loods”), 21 en 22, naast de bewezenverklaarde 441 gram hasjiesj, meer grammen hennep in beslag zijn genomen dan de tenlastegelegde en bewezenverklaarde 15,991 kilogram, te weten 22,281 kilogram. Bij de straftoemeting heeft het hof rekening gehouden met de bewezenverklaarde hoeveelheid, te weten 15,991 kilogram.
(...)
29. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 april 2014, opgenomen op pagina 6809 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de verklaring van [verdachte] :
Op een gegeven moment wilden ze wiet. Ik (het hof begrijpt: verdachte) zei toen eerst dat doe ik niet. Ze bleven vragen.
En toen heb ik twee keer wat bemiddeld. De eerste keer 10 kilo en de tweede keer 9 kilo. En op die van vier maart heb ik via [betrokkene 6] geregeld dat ze een grotere hoeveelheid konden kopen.
De hennep heeft [betrokkene 6] een dag daarvoor gebracht naar [plaats] . De hennep is naar de afgetimmerde ruimte gegaan in de andere loods.
U laat mij de opnamen zien die gemaakt zijn vanuit de wagen die in de loods stond.
Ik weet niet meer precies waar ik naar gewezen of gezegd heb. Ik denk dat ik heb gezegd die 10 kilo Haze staat daar nog. Ik heb toen denk ik gezegd zet die er ook maar in. De Haze kwam ergens anders vandaan. Het stond bij de gokautomaten in de loods.
[betrokkene 1] zei dat er nog 10 kilo Haze daar stond. Toen heb ik denk ik gezegd dat die er ook maar bij in moest.
[betrokkene 4] koopt wel in voor de coffeeshops. Als [betrokkene 4] er niet is dan doe ik het wel eens. Dan betaal ik de mensen die hennep brengen. De hennep gaat naar die afgetimmerde ruimte.
Ik heb de eerste keer 5 kilo Haze en 5 kilo PP geleverd. Maar de tweede keer heb ik 9 kilo Haze geleverd omdat ze te weinig geld hadden is er een kilo af gegaan. Die hennep lag al klaar voor de coffeeshop. [betrokkene 4] heeft pakketten klaar liggen van 5 of tien kilo. Daar is de hennep van gekomen.
30. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 10 april 2014, opgenomen op pagina 7429 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de verklaring van [betrokkene 7] :
Ik moest van growshops naar [A] of andersom rijden, en soms naar Duitsland, bestelling opnemen. En soms vooruit rijden. Kijken of er wat is. De laatste keer, vier, drie februari, met die 24 kilo... ik heb die dag vooruit gereden. Ik zag al dat er iets niet klopte bij het park, de donkere Polo. Ik wilde jongens waarschuwen, maar dat kon niet meer. Ik bleef daar nog een tijdje, bij de bungalow, en later hoorde ik dat ze gepakt zijn, en overgebracht naar de Duitse politie.
Alles wordt van te voren geregeld door [familie] . Ik hoef alleen maar vooruit te rijden. Als het een grote partij was ging ik vooruit rijden.
[verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) is de baas.
V: Maar was het huisje in [plaats] voor je broer, of voor een plek om te handelen?
A: In eerste instantie voor mijn broer, ook voor een postadres. Maar toen kwam van het een kwam het ander.
V: Wie bepaalt dat dan?
A: [familie] . Een van de jongens kwam op het idee toen ik op vakantie was.
V: Wie is nou de hiërarchie binnen [familie] ?
A: Ik denk toch de oudste, [verdachte] , hij is altijd de baas. Ik denk het omdat in onze cultuur wij naar de ouderen luisteren. Naar de oudste.
31. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 26 maart 2014, opgenomen op pagina 7530 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de verklaring van [betrokkene 1] :
Over 3 en 4 maart 2014 kan ik het volgende verklaren.
[verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) heeft mij 3 weken voor de deal gevraagd of ik een tas wilde bewaren. In die tas zat weed denk ik. Die heb ik bewaard, in de loods. Die heb ik 4 maart aan [betrokkene 5] gegeven en die heeft ze in de bakken in de bus gedaan.
Ik heb wel geholpen. Ik heb meegeholpen om de bakken te vullen met hennep. Ik heb een tas gegeven de volgende ochtend aan [betrokkene 5] , en die heb ik ook de volgende dag ingeladen.
Op 3 maart hadden [betrokkene 4] en [betrokkene 5] de hennep.
Er moest 50 kilo zijn. De tas die ik had was 10 kilo, ik had dat gewogen. Dat andere moest 40 kilo zijn.
[betrokkene 4] en [betrokkene 5] hadden de hennep op de avond van 3 maart uit de achterste ruimte gehaald, die verhuur ik aan iemand. Er zit een tussendeur in, normaal is die op slot. Die avond (het hof begrijpt: 3 maart 2014) toen was die los. Dan kwamen ze achter uit de ruimte in mijn loods. Die jongen heet [betrokkene 8] , die die loods ruimte huurt. Die verhuurt het weer aan [verdachte] .
V: Dus op papier huurt [betrokkene 8] die ruimte maar werkelijk gebruikt [verdachte] die ruimte.
A: Ja.
V: Wie gebruikt hem dan?
A: Ja, [familie] , die hebben ook een eigen slot erop gezet. Ze kunnen buitenom de ruimte binnenkomen.
Er komt een weedgeur uit de ruimte.
[verdachte] betaalt mij.
Die [betrokkene 9] vroeg of alles klaar stond. Ik ben naar de loods toegegaan. Ik heb gevraagd aan [betrokkene 5] of alles klaar was. Toen ben ik weer terug gegaan. Toen is [verdachte] in die tijd bij mij thuis naar binnen gelopen.
Ik ben ‘s morgens bij [verdachte] geweest op kantoor (het hof begrijpt: bij verdachte) en [verdachte] vroeg of ik de telmachine wilde meenemen naar mijn huis. Die heb ik toen meegenomen.
Opmerking verbalisant:
U heeft de beelden net gezien. [betrokkene 10] vroeg wie is dat. “Dat ben ik”, zei u. [betrokkene 10] liet 4 maart 2014 (het hof begrijpt: beelden van 4 maart 2014) zien. Toen kwam er iemand in beeld die herkende u als [verdachte] , u wist dat niet meer. Dat was omdat het spul uit de tas, de tas waar [verdachte] van zei dat er speciale weed in zat, in de bus te doen in de bakken. Die tas had u al enkele weken in bezit. De inhoud heeft u ook enkele weken onder de vloer gehad. De reden dat u de tas had was omdat de broer van [verdachte] , zijnde [betrokkene 4] , er niets van mocht weten. U heeft ook gezegd nadat [betrokkene 10] zei wat u pakte van de stelling dat dat handschoenen waren. U deed dat om te voorkomen dat er vingerafdrukken op de zakken komen, zei u. U zei ook dat [verdachte] zei dat u het er even in moest doen. Dat waren de zakken speciale weed, uit de tas die u al enkele weken eerder had gehad. U zei ook dat er een teken op de bakken moest van de speciale weed. U deed in elke bak een zak. U moest dat kruisje erop zetten van [verdachte] , omdat er speciale weed in de zakken met een kruis zat. U zei dat [betrokkene 5] er ook bij was, maar die is niet te zien als u de zakken in de bakken doet. U zei dat hij [betrokkene 5] kwam toen de Duitsers er waren.
V: Klopt dit?
A: Ja, dat klopt.
32. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 27 maart 2014, opgenomen op pagina 7547 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de verklaring van [betrokkene 1] :
V: u verhuurt al 7 jaar de loods aan [verdachte] van [A] , maar wanneer is die ruimte in de loods gehuurd?
A: die [betrokkene 8] (het hof begrijpt: [betrokkene 8] ) heeft dat gehuurd. [verdachte] wilde die ruimte eerst gewoon zo huren, maar dat wilde ik niet. Ik wilde het op papier hebben. Toen heeft [verdachte] die [betrokkene 8] naar voren geschoven.
Ze betaalden maandelijks 500 euro aan huur.
In de afgetimmerde ruimte in mijn loods heb ik wel gezien dat ze daar de weed voorbereiden. Ik heb gezien dat er van die zakken lagen en een strijkijzer en zakken. Er stond ook een weegschaal.
[familie] gebruikt die ruimte sinds vorig jaar.
V: wie heeft u gezien in dat hok?
A: [betrokkene 4] denk ik wel en [betrokkene 5] denk ik wel.
33. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 18 maart 2014, opgenomen op pagina 7123 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de verklaring van [betrokkene 2] :
Er komen wel eens mensen bij [A] . Die hebben dan spullen gekocht voor een kwekerij. Dan komen ze bij ons voor de oogst. Mijn vader (het hof begrijpt: verdachte) kent mensen van koffieshops. Hij helpt die mensen dan, die moeten wel kopen. Mijn vader pakt er een beetje uit voor zichzelf. Die mensen zeggen dan ik heb wat in de auto liggen, klare oogst een kilo of 2. Mijn vader gaat daar over. Mijn vader bekijkt het.
Er liggen kleine beetjes hennep van mijn vader in [A] .
V: wij tonen een foto van hennep die in [A] is aangetroffen.
A: die twee gripzakken met dat rode zijn van mijn vader. Die plakken die je ziet rookte mijn vader en die maakte hij zelf. Dat is weed met hasj.
V: hoeveel hennep blijft in [A] als mensen het brengen?
A: dat verschilt.
V: hoe brengen die mensen die klare in [A] ?
A: er is een roldeur. Die gaat dan open en dan rijden ze naar binnen. Dan zit het vaak in de kofferbak en dan halen ze het tevoorschijn. Dan gaat het eruit. Dan gaan ze met de klare hennep het kantoor in. Daar wordt het dan gewogen en bekeken.
Soms gaat het naar boven en blijft het even daar staan. Soms niet lang soms wel lang.
V: hoe komen tassen met hennep in het hok van de loods van [betrokkene 1] ?
A: iemand brengt het er heen. Misschien mijn vader [verdachte] of [betrokkene 4] . Ik denk [betrokkene 4] , het broertje van mijn vader.”
34. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 30 juni 2015, inhoudende de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 11] :
Verder wil ik nog het een en ander uitleggen over die 53 kg. wiet, 43 kg daarvan behoorde toe aan [verdachte] en 10 kg aan [betrokkene 1] . Het was de bedoeling dat er een bedrag van 55.000 euro zou worden betaald aan [betrokkene 1] , samenhangende met die 10 kg.
[verdachte] had mij verteld dat hij al eens eerder een paar keer handel had gedreven met die Duitsers en dan bedoel ik hennephandel. De laatste keer vroegen ze [verdachte] om een grote hoeveelheid, 100 kg. Ik was wel op de hoogte van die handel.”
2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat de door de verdediging gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het onder 4 (...) tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in een eventuele aanvulling op dit arrest uitgewerkt zullen worden. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Feit 4
In het afgetimmerde gedeelte van de loods aan de [a-straat 2] te [plaats] (de loods naast de loods waarin [A] was gevestigd) is in meerdere tassen hennep verpakt in strijk- of gripzakken aangetroffen. In totaal betrof het een hoeveelheid van 15,77 kilogram. Daarnaast is in het kantoor van [A] in totaal 221 gram hennep en 441,57 gram hasjiesj aangetroffen.
Medeverdachte [betrokkene 1] , tevens eigenaar van beide loodsen, heeft bij de politie verklaard dat verdachte die ruimte wilde huren maar dat niet op papier wilde hebben. [betrokkene 1] wilde het wel op papier. Toen heeft verdachte [betrokkene 8] naar voren geschoven. [betrokkene 8] huurde de ruimte op papier maar feitelijk gebruikte [familie] de ruimte. Ook heeft [betrokkene 1] verklaard dat het er naar wiet rook en dat [familie] een eigen slot op de ruimte had gezet en zij vanaf buiten in de ruimte konden komen. Verdachte betaalde € 500,- per maand voor de ruimte. Ze huurden deze ruimte sinds een jaar. [betrokkene 1] heeft gezien dat er in de ruimte strijkzakken en een strijkijzer lagen. Er stond ook een weegschaal. [betrokkene 1] heeft onder andere medeverdachte [betrokkene 4] in de ruimte gezien.
[betrokkene 2] , de zoon van verdachte, heeft verklaard dat in [A] hennep en hasjiesj lagen die van zijn vader waren. [betrokkene 2] heeft ook verklaard dat mensen hennep bij [A] brachten. Verdachte beoordeelde die hennep dan. De hennep werd in het kantoor bekeken en gewogen. De hennep bleef daar soms even staan. Ook heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij denkt dat verdachte of [betrokkene 4] de hennep van [A] naar de afgetimmerde ruimte in de loods van [betrokkene 1] bracht.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de bewijsmiddelen dat de afgetimmerde ruimte werd gebruikt als opslag voor de hennep die door verdachte en de medeverdachten werd verhandeld. Er is sprake van een verhullende werkwijze, door het huurcontract op naam van een ander te zetten, om risico’s te mitigeren. Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen de hennep in de afgetimmerde ruimte voorhanden heeft gehad. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen.
Voor wat betreft de hennep en hasjiesj in het kantoor van [A] is wettig en overtuigend bewezen dat deze van verdachte waren, nu verdachte eigenaar was van [A] en voorts uit de verklaring van [betrokkene 2] blijkt dat de in [A] aangetroffen hennep en hasjiesj van verdachte waren.”

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de verwerping door het hof van het – met betrekking tot de feiten 1 tot en met 4 gevoerde – verweer dat in het Werken Onder Dekmantel (WOD)-traject is gehandeld in strijd met het instigatieverbod (verbod op uitlokking, het zogenoemde Tallon-criterium).
3.2
Het hof heeft het verweer van de verdediging dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging dan wel bewijsuitsluiting wegens schending van het Tallon-criterium als volgt samengevat en verworpen:
“Hiertoe heeft de raadsman – kort samengevat – aangevoerd dat:
(...)
d. verdachte door de WOD-ers is gebracht tot het begaan van strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet daarop niet reeds tevoren was gericht. Dit levert schending van het Talloncriterium of instigatieverbod op. Er is sprake van ondermaatse verslaglegging door de WOD-ers. Daarbij is van belang dat sprake was van een Nederlandse (A-3553) en een Duitse opsporingsambtenaar (A-2101). Verdachte is de Duitse taal niet machtig, terwijl de Duitse opsporingsambtenaar geen Nederlands sprak. Niet duidelijk is hoe er precies is vertaald door de Nederlandse opsporingsambtenaar. Voorts zaten er veelal meerdere dagen tussen de ontmoetingen en de verslaglegging door de WOD-ers. De processen-verbaal van de WOD-ers A-3553 (‘ [betrokkene 12] ’) en A-2101 (‘ [betrokkene 9] ’) lopen op cruciale onderdelen uiteen. Ook heeft verdachte niet uit eigen beweging hennep aangeboden en reeds beschikbaar gehad. De WOD-ers hebben niet in essentie passief gehandeld, zoals door het EHRM wordt geëist. Tot slot is niet voldaan aan de procedurele waarborgen die volgen uit artikel 6 EVRM. Zo hadden de WOD-ers op de inhoudelijke zitting dienen te worden gehoord.
(...)
3.2.2.
Bevelen stelselmatige informatie-inwinning
(...)
Het bevel stelselmatige informatie-inwinning van 3 april 2013 is op 5 juli 2013 verlengd voor een periode van ten hoogste drie maanden, te weten tot 5 oktober 2013. In dit bevel wordt verwezen naar het proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 4 juli 2013 (BOB-066-02). In dit proces-verbaal (proces-verbaal Aanvraag verlenging bevel stelselmatige informatie inwinning ex artikel 126j WvSv) staat, onder meer, het volgende:
“Sinds eind 2011 staat de woning gelegen aan de [a-straat 1] en de aangrenzende loodsen te koop. In een van deze loodsen zit [A] gevestigd. De woning en de loodsen zijn eigendom van:
[betrokkene 1] .
[...]
Het onderzoeksteam ziet in de verkoop van de woning van [betrokkene 1] en de loodsen een mogelijkheid om in contact te komen met het CSV en informatie te vergaren middels SI over de financiële stromen en vermogensposities van het CSV. [...]
Op 7 mei 2013 is er door een medewerker van het team werken onder dekmantel (WOD) een bezichtigingsbezoek gebracht aan het pand [a-straat 1] en de aangrenzende loodsen gevestigd op 31a en b. In het gesprek tussen de medewerker van de WOD en [betrokkene 1] op 7 mei 2013 kwam het navolgende naar voren:
[betrokkene 1] vertelde in het algemeen over de huurders van de loods aan de [a-straat 1] te [plaats] die hij al meer dan 20 jaar kende en vroeger een financiering heeft gegeven voor een coffeeshop. In het algemene gesprek zegt [betrokkene 1] dan letterlijk het volgende:
“Maar nu verdienen zij meer dan genoeg en brengen dit geld naar Turkije” [...]
Op vrijdag 7 juni en donderdag 20 juni 2013 zijn er inzetten geweest van de WOD. [...] Op 7 juni 2013 was het bezoek gericht op een tweede bezichtiging van het pand en de loodsen. Hierbij is wederom met [betrokkene 1] gesproken. Hij verklaarde toen o.a.:
“Dat [verdachte] naar Turkije was en dat hij een dikke enveloppe met alleen maar 500 euro biljetten meegenomen had naar Turkije.”
“Ik hoorde [betrokkene 1] zeggen dat [verdachte] dit geld altijd in bewaring gaf bij [betrokkene 1] en als hij het naar Turkije ging brengen dit weer ophaalde.”
Aan de medewerkers van de WOD is een bedrijfsruimte laten zien in de eerste loods door [betrokkene 1] , welke voor 500 euro per maand werd verhuurd aan ‘de Turken’. In deze ruimte welke [betrokkene 1] opende met een sleutel rook het sterk naar weed en stonden twee weegschalen. De huur voor deze ruimte werd ‘handje contantje’ betaald aan [betrokkene 1] . [...]
Op donderdag 20 juni is er een ontmoeting geweest met [verdachte] . Tijdens deze ontmoeting is er door [verdachte] zelf o.a. verklaard:
“Wanneer hij zelf naar Turkije reisde nam hij geld mee voor de aanschaf van onroerend goed, vertelde [verdachte] .”
“Op mijn vraag hoe men in Turkije om ging met zwart geld vertelde [verdachte] dat in Turkije geen moeilijke vragen worden gesteld over de herkomst van het geld. Dat gold zeker voor geld dat vanuit het buitenland kwam.” [...]
Gezien de resultaten van de eerste inzetten van het WOD en het feit dat er vervolgafspraken staan gepland de komende periode, wil het onderzoeksteam graag dat het bevel stelselmatige informatie-inwinning wordt verlengd voor een periode van drie maanden [...].
Vervolgens is het bevel stelselmatige informatie-inwinning voor een tweede maal verlengd op 3 oktober 2013, geldig tot 1 januari 2014. Uit het proces-verbaal Aanvraag verlenging bevel stelselmatige informatie inwinning ex artikel 126j WvSv (BOB-066-04) blijkt onder meer (zakelijk weergegeven):
- dat uit onderzoek telecommunicatie volgt dat er door [betrokkene 4] in mei 2013 telefoongesprekken zijn gevoerd die gingen over H of H A of hees, wat een benaming is voor een soort cannabis (officiële benaming is Haze). Het gaat in de gesprekken over hoeveelheden en prijzen;
- dat een auto ter waarde van € 57.439,01 is geleased door [verdachte] waarbij een bedrag van in totaal € 17.820,- contant was betaald door [verdachte] . Er is op 23 februari 2013 een leaseovereenkomst afgesloten waarbij [verdachte] zich heeft verplicht om iedere maand € 719,70 te betalen;
- dat in augustus 2013 CIE-informatie is binnengekomen waarin werd vermeld dat [verdachte] meerdere keren per maand grote hoeveelheden wiet vanuit Nederland naar Engeland verstuurt;
- dat in het derde kwartaal van 2013 CIE-informatie is binnengekomen onder meer inhoudende dat [verdachte] met een gedeelte van de opbrengst van zijn illegale hennephandel meerdere huizen heeft gekocht in Turkije;
- dat [verdachte] telefonische gesprekken heeft gevoerd met [betrokkene 17] en [betrokkene 18] over geld dat [verdachte] aan hen heeft meegegeven naar Turkije. Uit de gesprekken is af te leiden dat [verdachte] bepaalt wie welk bedrag ontvangt. Het betreft bedragen van € 1.000,- tot en met € 2.000,-.
Vervolgens is het bevel stelselmatige informatie-inwinning voor een derde maal verlengd op 18 december 2013, geldig tot 31 maart 2014.
3.2.3.
Bevelen pseudokoop
Op 9 september 2013 heeft de officier van justitie ten aanzien van (onder meer) verdachte een bevel pseudokoop en/of-dienstverlening (artikel 126i Sv) afgegeven voor het doen van een vertrouwensaankoop van maximaal 10 kilogram hennep. Het bevel was van kracht tot 5 oktober 2013. In het proces-verbaal Aanvraag bevel ex art 126i WvSv pseudokoop dienstverlening (BOB-067) staat, onder meer, het volgende:
“Door de medewerkers van de WOD zal geen bod worden gedaan op de woning van [betrokkene 1] [..]. De medewerkers van WOD hebben middels [betrokkene 1] contact gemaakt met verdachte [verdachte] . Ten einde het vertrouwen te winnen van verdachte [verdachte] , en daarbij de andere [...] verdachten van het CSV rondom [A] , verzoekt het onderzoeksteam de officier van justitie bevel af te geven voor het doen van een: vertrouwensaankoop van maximaal 10 kilogram hennep [...].”
Dit bevel pseudokoop en/of -dienstverlening is op 5 oktober 2013 verlengd tot 1 januari 2014.
Op 5 december 2013 heeft de officier van justitie wederom een bevel pseudokoop en/of -dienstverlening (artikel 126i Sv) afgegeven voor de aankoop van maximaal 10 kilogram hennep. Het bevel was van kracht tot 31 januari 2014.
In het proces-verbaal Aanvraag bevel ex art 126i WvSv pseudokoop dienstverlening (BOB-068) staat, onder meer, het volgende:
“Het team WOD heeft op 16 oktober 2013 een vertrouwensaankoop gedaan van 10 kilo hennep met het doel om vertrouwen te winnen van de verdachten en zodoende op goede wijze uitvoering te blijven geven aan het bevel stelselmatige informatie-inwinning. Deze vertrouwensaankoop is goed verlopen. Bij deze vertrouwensaankoop waren o.a. [verdachte] [...] aanwezig.
[...]
Binnen het WOD-traject is er de mogelijkheid ontstaan om samen met [verdachte] en/of andere leden van het CSV een gezamenlijke reis te maken naar Turkije om daar samen te kijken naar investeringsmogelijkheden. Tijdens deze reis zou er mogelijk bewijs verzameld kunnen worden met betrekking tot de vermogensposities van [verdachte] en/of andere leden van het CSV in Turkije. Om deze reis te maken is er een rechtshulpverzoek ingediend bij de Turkse autoriteiten om de medewerkers van de WOD te laten opereren in Turkije. Dit rechtshulpverzoek is afgewezen op 26 november 2013.
Er is op 3 december 2013 ook nog altijd geen reactie ontvangen op het reguliere derde rechtshulpverzoek dat medio oktober 2013 is verstuurd. Gelet op de moeizame medewerking in Turkije ten aanzien van de rechtshulpverzoeken acht het team de kans klein om op korte termijn resultaten te boeken in en uit Turkije die het inzicht vergroten in de aanwezige vermogenscomponenten aldaar.
Nu de mogelijkheden om met het WOD-traject in Turkije te opereren niet aanwezig zijn en de medewerking ten aanzien van de reguliere rechtshulpverzoeken niet voorspoedig is, zal er op andere wijze getracht moeten worden om inzicht te verkrijgen in de omvang van de hennephandel, het criminele vermogen dat hiermee wordt verdiend en hoe dit wordt witgewassen in de richting van Turkije. Ten einde het vertrouwen te behouden van verdachte [verdachte] en verdere informatie stelselmatig in te kunnen winnen met betrekking tot de verdenking tegen hem en de andere verdachten die deel uitmaken van het CSV rondom [A] wordt er middels dit proces-verbaal een bevel pseudokoop aangevraagd voor een aankoop van maximaal 10 kilogram hennep [...]. ”
Op 10 februari 2014 heeft de officier van justitie een derde bevel pseudokoop en/of -dienstverlening (artikel 126i Sv) afgegeven voor de aankoop van maximaal 100 kilogram hennep. Het bevel was van kracht tot 10 april 2014. In het proces-verbaal Aanvraag bevel ex art 126i WvSv pseudokoop dienstverlening (BOB-069) staat, onder meer, het volgende:
“Gelet op de voortgang in Turkije kiest het onderzoeksteam ervoor om niet langer af te wachten op de medewerking vanuit Turkije om inzicht te verschaffen in de vermogensposities die zich daar bevinden. Het doel is nu om uitvoeriger onderzoek te gaan doen naar de overtredingen van de Opiumwet en de mate van georganiseerdheid. Daarnaast zal getracht worden om het wederrechtelijk verkregen voordeel inzichtelijk te krijgen dat verdiend is met deze hennephandel. Om dit te realiseren is het onderzoeksteam voornemens om met behulp van de WOD over te gaan tot een grotere aankoop van hennep op 4 maart 2014. Daarbij kan er dan ook over worden gegaan tot aanhoudingen van de kernverdachten binnen het crimineel samenwerkingsverband en de doorzoekingen van de relevante locaties. Ten einde dit doel te bereiken was er tevens een pseudoaankoop van 10 kilo hennep gepland voor 30 januari 2014. [...]
Op 10 december 2013 is er een bezoek gebracht aan de growshop [A] . Daarbij is er een gezamenlijk gesprek geweest tussen de medewerkers van de WOD met [verdachte] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . Daarbij is er gesproken over de mogelijkheden om hennep te leveren. Tijdens dit gesprek heeft [verdachte] aangegeven dat het geen probleem is om 50 tot 100 kilo hennep te leveren. Tijdens het gesprek wordt het voorstel gedaan om in januari nog een aankoop te doen van 10 kilo hennep. Vervolgens zijn de medewerkers van de WOD in gesprek geweest met [betrokkene 1] zonder dat [verdachte] daarbij aanwezig was. Tijdens dit gesprek heeft [betrokkene 1] o.a. verklaard dat er wekelijks 50 kilo hennep wordt verhandeld door het CSV waarvan een groot deel naar Duitsland gaat. [betrokkene 1] verklaart ook dat hij 1x per maand naar Hamburg rijdt om daar 100.000 euro op te halen voor [verdachte] .
[...]
Op 30 januari 2014 heeft het team WOD een hoeveelheid hennep van uiteindelijk 9 kilo aangekocht van het CSV.
[...]
Gelet op de geplande eindaankoop op 4 maart 2014 van een nog nader te bepalen hoeveelheid hennep welke in ieder geval niet meer zal zijn dan 100 kilo, wordt er middels dit proces-verbaal een bevel pseudokoop aangevraagd voor een aankoop van maximaal 100 kilogram hennep [...].”
3.3.
Bespreking verweren
(...)
3.3.4.
Talloncriterium (punt d)
Volgens de raadsman is verdachte door de WOD-ers gebracht tot het begaan van strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet daarop niet reeds tevoren was gericht.
Wat betreft het verweer van de raadsman dat sprake is van ondermaatse verslaglegging door de WOD-ers overweegt het hof het volgende. De inhoud van de verslagen geeft het hof geen reden om te twijfelen aan de inhoud, de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid daarvan, ook niet naar aanleiding van de verschillende (Nederlands en Duits) gebezigde talen. De verslagen van A-3553 en A-2101 verschillen weliswaar op detailniveau, hetgeen de verslagen overigens eerder betrouwbaarder dan onbetrouwbaar maakt, maar zijn op hoofdlijnen gelijkluidend. Het hof merkt in dit verband nog op dat de artikelen 126j en 126i Sv de inzet van buitenlandse opsporingsambtenaren mogelijk maken en dat daaraan geen bijzondere eisen worden gesteld.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat geen sprake is geweest van het door verdachte uit eigen beweging aanbieden van hennep en van het reeds beschikbaar hebben daarvan. De WOD-ers hebben niet passief gehandeld zoals het EHRM eist, zo heeft de raadsman gesteld. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het feit dat de WOD-ers aan verdachte hebben gevraagd of hij wiet kon leveren, maakt niet dat sprake is van uitlokking als bedoeld in artikel 126i, tweede lid, Sv. Het is immers inherent aan het doen van een pseudokoop dat de pseudokopers aangeven het verboden middel te willen kopen. Een pseudokoper mag bij het doen van de pseudokoop een actieve rol vervullen om geloofwaardig te zijn, zolang hij de verdachte maar niet verleidt tot strafbare gedragingen waarop zijn opzet niet reeds tevoren was gericht. Daarvan is in onderhavige zaak geen sprake.
Uit de processen-verbaal van de WOD-ers blijkt immers dat verdachtes opzet reeds tevoren was gericht op de verkoop van hennep. Zo is er is bij de tweede bezichtiging van de panden van [betrokkene 1] op 7 juni 2013 door de WOD-ers een hennepgeur geroken. A-3553 heeft voorts in zijn proces-verbaal opgemaakt op 17 september 2013 vermeld:
“Nadat A-2101 had aangegeven dat het gesprek van [verdachte] op 20 juni 2013 over de te behalen verdiensten met betrekking tot hennep, hem wel aangesproken had en zich afvroeg wat [verdachte] voor hem zou kunnen betekenen, hoorde ik [verdachte] vragen of A-2101 stekken of het complete eindproduct wilde hebben. Hierop antwoordde A-2101 dat hij het eindproduct wilde hebben. Ik hoorde dat [verdachte] hierop zei dat dit geen probleem was en A-2101 maar moest zeggen hoeveel hij nodig had. [verdachte] voegde er aan toe dat elke week of elke twee weken 10 à 20 kilogram geen probleem was. Hij kon deze hoeveelheid normaliter binnen 2 dagen leveren. Momenteel kon hij het zelfs dezelfde dag leveren, daar hij op dit moment over een grote hoeveelheid kon beschikken. Voor hoeveelheden van bijvoorbeeld 50 kilogram had hij normaliter een week nodig, zo hoorde ik hem zeggen. Op de vraag van A-2101 hoeveel er per kilogram betaald moest worden, hoorde ik [verdachte] antwoorden dat er verschillende kwaliteiten waren. Voor de betere kwaliteit Hees wit, diende er 5000 euro per kilogram betaald te worden en voor de mindere kwaliteit PP, diende er tussen de 4300 en 4400 euro per kilogram betaald te worden. [verdachte] voegde er aan toe dat de Hees wit een opbrengst van 7000 euro per kilogram zou hebben en de PP een opbrengst van 6000 euro per kilogram.
Nadat A-2101 de vraag van [verdachte] beantwoord had voor welk deel van Duitsland het bestemd was en ik voor A-2101 geantwoord had met Beieren, hoorde ik [verdachte] zeggen dat in dit deel van Duitsland de Hees wit een opbrengst van 9000 tot 9500 zou hebben. [verdachte] adviseerde A-2101 beide kwaliteiten te proberen bij zijn afnemers, ofschoon hij volgens zijn zeggen al wel wist welke kwaliteit A-2101 in het vervolg zou willen hebben.
A-2101 gaf vervolgens aan van beide kwaliteiten 5 kilogram af te willen nemen en vroeg [verdachte] hoe de procedure bij de levering zou verlopen. [verdachte] gaf aan dat alles mogelijk was. Voor [verdachte] was het akkoord indien het geld afgegeven zou worden bij de growshop en dat koeriers de hennep zouden bezorgen op een door A-2101 aangegeven plaats. Ook vertelde [verdachte] dat het mogelijk was het geld af te geven bij [betrokkene 1] en dat zijn koeriers de hennep vervolgens zouden afleveren op de door A-2101 aangegeven plaats. Het liefst had [verdachte] het geld namelijk niet in de growshop. [betrokkene 1] was volledig op de hoogte van wat er gebeurde in de growshop en was voor 100 % te vertrouwen, zo hoorde ik [verdachte] zeggen. De hennep zou sowieso niet geleverd worden vanuit de growshop vertelde [verdachte] . Hij voegde er aan toe dat hij dit te riskant vond en dat de hennep opgeslagen werd in een opslag in de stad en van daaruit bezorgd zou worden door zijn mensen. Dit was de gebruikelijke procedure volgens [verdachte] .”
Vervolgens is door de WOD-ers met [verdachte] overeengekomen om omstreeks 15 oktober 2013 5 kilogram Hees wit en de 5 kilogram PP af te nemen.
Uit het voorgaande blijkt dat bij verdachte reeds voorafgaand aan de eerste pseudokoop sprake was van opzet op de verkoop en uitvoer van hennep. Verdachte verklaarde uit eigen beweging dat het geen probleem was om elke week 10 à 20 kilogram hennep te leveren. Ook gaf [verdachte] direct informatie over de verschillende kwaliteiten, kon hij direct de prijzen noemen en kon hij gedetailleerd aangeven op welke wijze de levering zou kunnen verlopen. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij het te riskant vond om de hennep te leveren vanuit de growshop en dat het de gebruikelijke wijze was dat de hennep werd geleverd vanuit een opslag in de stad. Uit het voorgaande blijkt dat het leveren van hennep ‘corebusiness’ was van verdachte.
Tot slot overweegt het hof nog het volgende ten aanzien van het verweer van de verdediging dat niet zou zijn voldaan aan de procedurele waarborgen die volgen uit artikel 6 EVRM omdat de WOD-ers niet op de inhoudelijke zitting zijn gehoord.
De WOD-ers zijn in eerste aanleg bij de rechter-commissaris gehoord waarbij de verdediging haar ondervragingsrecht ten volle heeft kunnen effectueren. De werkwijze ten aanzien van het horen van de WOD-ers bij de rechter-commissaris is ook de in Nederland gangbare praktijk. Voorts is door de raadsman noch op de regiezitting noch op de inhoudelijke zitting verzocht om de WOD-ers bij het hof nogmaals te horen en heeft de raadsman niet concreet aangegeven op welke punten de WOD-ers niet zijn bevraagd bij de rechter-commissaris dan wel welke vragen hij nog zou willen stellen. Daarnaast heeft de verdediging de juistheid van de feitelijk door de WOD-ers gedane en in de observatieverslagen omschreven waarnemingen niet betwist. Anders dan de raadsman heeft gesteld, is naar het oordeel van het hof, door het in aanwezigheid van de verdediging uitgebreid verhoren van de WOD-ers bij de rechter-commissaris, voldaan aan de procedurele waarborgen ten einde het uitlokkingsverweer te kunnen toetsen.
3.3.5
Conclusie
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof de verweren van de raadsman. Er is geen sprake van vormverzuimen die dienen te leiden tot niet-ontvankelijkheidsverklaring van het OM dan wel tot bewijsuitsluiting.”
3.3.1
Artikel 126i van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“1. In het geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar:
a. goederen afneemt van de verdachte,
(...)
2. De opsporingsambtenaar mag bij de tenuitvoerlegging van het bevel een verdachte niet brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.”
3.3.2
Op grond van artikel 126i lid 2 Sv mag de opsporingsambtenaar bij de uitvoering van (onder meer) het bevel om goederen af te nemen de verdachte niet tot andere strafbare feiten brengen dan waarop het opzet van de verdachte al tevoren was gericht. Dit voorschrift strekt mede tot bescherming van het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Het Europees hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) heeft in dit verband overwogen dat “the use of special investigative methods – in particular, undercover techniques – cannot in itself infringe the right to a fair trial. However, on account of the risk of police incitement entailed by such techniques, their use must be kept within clear limits” (EHRM 5 februari 2008, nr. 74420/01 (Ramanauskas tegen Litouwen), overweging 51). Over deze “clear limits” heeft het EHRM in de zaak Ramanauskas verder overwogen:
“54. Furthermore, while the use of undercover agents may be tolerated provided that it is subject to clear restrictions and safeguards, the public interest cannot justify the use of evidence obtained as a result of police incitement, as to do so would expose the accused to the risk of being definitively deprived of a fair trial from the outset (...).
55. Police incitement occurs where the officers involved – whether members of the security forces or persons acting on their instructions – do not confine themselves to investigating criminal activity in an essentially passive manner, but exert such an influence on the subject as to incite the commission of an offence that would otherwise not have been committed, in order to make it possible to establish the offence, that is, to provide evidence and institute a prosecution (...).”
3.3.3
Over de vraag of sprake is van “police incitement” en in hoeverre het optreden van opsporingsambtenaren “essentially passive” is, heeft het EHRM in zijn uitspraak van 15 oktober 2020, nr. 40495/15 (Akbay e.a. tegen Duitsland) overwogen:
“111. When faced with a plea of police incitement, or entrapment, the Court will attempt to establish, as a first step, whether there has been such incitement or entrapment (substantive test of incitement (...)).
(...)
113. In order to distinguish police incitement, or entrapment, from the use of legitimate undercover techniques in criminal investigations, the Court has developed the following criteria.
114. In deciding whether the investigation was “essentially passive” the Court will examine the reasons underlying the covert operation and the conduct of the authorities carrying it out. The Court will rely on whether there were objective suspicions that the applicant had been involved in criminal activity or was predisposed to commit a criminal offence (see Bannikova, cited above, § 38).
115. The Court has found in that context, in particular, that the national authorities had no good reason to suspect a person of prior involvement in drug trafficking where he had no criminal record, no preliminary investigation had been opened against him and there was nothing to suggest that he had a predisposition to become involved in drug dealing until he was approached by the police (see Teixeira de Castro, cited above, § 38; confirmed in Edwards and Lewis v. the United Kingdom [GC], nos. 39647/98 and 40461/98, §§ 46 and 48, ECHR 2004–X; Khudobin v. Russia, no. 59696/00, § 129, ECHR 2006–XII (extracts); Ramanauskas, cited above, § 56; and Bannikova, cited above, § 39; see also Pyrgiotakis, cited above, § 21). The following may, depending on the circumstances of a particular case, be considered indicative of pre-existing criminal activity or intent: the applicant’s demonstrated familiarity with the current prices for drugs and ability to obtain drugs at short notice (compare Shannon v. the United Kingdom (dec.), no. 67537/01, ECHR 2004–IV); and the applicant’s pecuniary gain from the transaction (see Khudobin, cited above, § 134, and Bannikova, cited above, § 42).
116. When drawing the line between legitimate infiltration by the police and incitement to commit an offence, the Court will further examine the question of whether the applicant was subjected to pressure to commit the offence. In drug cases it has found the abandonment of a passive attitude by the investigating authorities to be associated with such conduct as taking the initiative in contacting the applicant, renewing the offer despite his or her initial refusal, insistent prompting, raising the price beyond average or appealing to the applicant’s compassion by mentioning withdrawal symptoms (see, among other authorities, Bannikova, cited above, § 47, and Veselov and Others v. Russia, nos. 23200/10 and 2 others, § 92, 2 October 2012).
117. The Court has further recognised that a person can also be subjected to entrapment if he or she was not directly in contact with the police officers working undercover, but had been involved in the offence by an accomplice who had been directly incited to commit an offence by the police (compare Lalas v. Lithuania, no. 13109/04, §§ 41 et seq., 1 March 2011). There has been entrapment, as opposed to legitimate undercover techniques in criminal investigations, in these circumstances if the acts of the police represented an inducement to commit the offence for this further person as well (compare Lalas, cited above, § 45, and Grba v. Croatia, no. 47074/12, § 95, 23 November 2017). The Court has taken into account in this connection whether it was foreseeable for the police that the person directly incited to commit the offence was likely to contact other persons to participate in the offence, whether that person’s activities were also determined by the conduct of the police officers and whether the persons involved were considered accomplices in the offence by the domestic courts (compare Lalas, cited above, § 45; see also Ciprian Vlăduț and Ioan Florin Pop v. Romania, nos. 43490/07 and 44304/07, §§ 84-94, 16 July 2015, in which the Court appears to have considered that both the applicant directly in contact with the undercover agent and his accomplice were incited to commit a drug offence).
118. When applying the above criteria, the Court places the burden of proof on the authorities. It falls to the prosecution to prove that there was no incitement, provided that the defendant’s allegations are not wholly improbable. In practice, the authorities may be prevented from discharging this burden by the absence of formal authorisation and supervision of the undercover operation (see Bannikova, cited above, § 48). The Court has emphasised in that context the need for a clear and foreseeable procedure for authorising investigative measures, as well as for their proper supervision. It has considered judicial supervision the most appropriate means in cases of covert operations (see Bannikova, cited above, §§ 49-50, and Matanović, cited above, § 124; compare Edwards and Lewis, cited above, §§ 46 and 48).
119. Where, under the substantive test of incitement, on the basis of the available information the Court has been able to find with a sufficient degree of certainty that the domestic authorities investigated the applicant’s activities in an essentially passive manner and did not incite him or her to commit an offence, that would normally be sufficient for the Court to conclude that the subsequent use in the criminal proceedings against the applicant of the evidence obtained by the undercover measure does not raise an issue under Article 6 § 1 of the Convention (see, for instance, Scholer, cited above , § 90, and Matanović, cited above, § 133).”
3.3.4
Over de rechterlijke toetsing in geval van een beroep door de verdediging op het instigatieverbod houdt de uitspraak van het EHRM in de zaak Akbay e.a. tegen Duitsland in:
“120. In order to determine whether the trial was fair, the Court has further clarified in its more recent case-law that it will be necessary to proceed, as a second step, with a procedural test of incitement not only if the Court’s findings under the substantive test are inconclusive owing to a lack of information in the file, the lack of disclosure or contradictions in the parties’ interpretations of events, but also if the Court finds, on the basis of the substantive test, that an applicant was subjected to incitement (see Matanović, cited above, § 134, and Ramanauskas v. Lithuania (no. 2), no. 55146/14, § 62, 20 February 2018).
121. The Court applies this procedural test in order to determine whether the necessary steps to uncover the circumstances of an arguable plea of incitement were taken by the domestic courts and whether in the case of a finding that there has been incitement, or in a case in which the prosecution failed to prove that there was no incitement, the relevant inferences were drawn in accordance with the Convention (see Ramanauskas, cited above, § 70; Ciprian Vlăduț and Ioan Florin Pop, cited above, §§ 87-88; and Matanović, cited above, § 135).
122. While the Court will generally leave it to the domestic authorities to decide what procedure is to be followed when the courts are faced with a plea of incitement, it has indicated that the domestic courts must deal with an entrapment complaint in a manner compatible with the right to a fair hearing where the complaint of incitement constitutes a substantive defence, places the court under a duty to either stay the proceedings as an abuse of process or to exclude any evidence obtained by entrapment, or leads to similar consequences (compare Bannikova, cited above, §§ 54-56; Matanović, cited above, § 126; and Ramanauskas (no. 2), cited above, § 59).
123. The Court has reiterated in its well-established case-law in this context, in particular, that the public interest in the fight against crime cannot justify the use of evidence obtained as a result of police incitement, as to do so would expose the accused to the risk of being definitively deprived of a fair trial from the outset (see, inter alia, Teixeira de Castro, cited above, §§ 35-36; Edwards and Lewis, cited above, §§ 46 and 48; Vanyan, cited above, § 46; Ramanauskas, cited above, § 54; Bannikova, cited above, § 34; and Furcht, cited above, §§ 47 and 64). For the trial to be fair within the meaning of Article 6 § 1 of the Convention, all evidence obtained as a result of police incitement must be excluded or a procedure with similar consequences must apply (see Lagutin and Others v. Russia, nos. 6228/09 and 4 others, § 117, 24 April 2014, with further references, and Furcht, cited above, § 64). A person cannot be punished for a criminal activity (or a part thereof) which was the result of incitement on the part of the State authorities (see Grba, cited above, § 103).
124. The Court has therefore held that where an applicant’s conviction for an offence was based on evidence obtained by police incitement, even a considerable mitigation of the applicant’s sentence cannot be regarded as a procedure with similar consequences to the exclusion of the impugned evidence (see Furcht, cited above, §§ 68-69). Moreover, it has clarified that a confession to an offence committed as a result of incitement cannot eradicate either the incitement or its effects (see Ramanauskas, cited above, § 72, and Bannikova, cited above, § 60).”
3.4.1
Het hof heeft op grond van het door het hof geciteerde proces-verbaal van 17 september 2013 vastgesteld dat de verdachte uit eigen beweging – al voordat door verbalisanten aan de verdachte was gevraagd of hij wiet kon leveren – heeft verklaard dat het voor hem geen probleem was om elke week of elke twee weken 10 à 20 kilogram hennep te leveren, hij deze hoeveelheid normaliter binnen twee dagen kon leveren en hij voor hoeveelheden van 50 kilogram normaliter een week nodig had. Verder heeft het hof vastgesteld dat de verdachte direct informatie gaf over de verschillende kwaliteiten van hennep, hij direct de prijzen kon noemen en hij gedetailleerd kon aangeven op welke wijze de levering van de hennep zou kunnen verlopen. Ten slotte heeft het hof vastgesteld dat de verdachte heeft verklaard dat hij het te riskant vond om de hennep te leveren vanuit de growshop waarvan de verdachte eigenaar was en het de gebruikelijke werkwijze was dat de hennep werd geleverd vanuit een opslag in de stad.
3.4.2
Het hof heeft op basis van deze vaststellingen geoordeeld dat het leveren van hennep “corebusiness” was van de verdachte en dat bij de verdachte al voorafgaand aan de eerste pseudokoop op 16 oktober 2013 sprake was van opzet op de verkoop en uitvoer van hennep, zodat de verdachte niet is gebracht tot het begaan van andere strafbare feiten dan waarop zijn opzet al tevoren was gericht. Dit oordeel getuigt – gelet op artikel 126i lid 2 Sv en de onder 3.3 weergegeven rechtspraak van het EHRM – niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is, ook in het licht van wat de verdediging heeft aangevoerd over de uitlokking van de verdachte door de opsporingsambtenaren, toereikend gemotiveerd.
3.4.3
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat niet is voldaan aan de procedurele waarborgen die volgen uit artikel 6 EVRM, heeft het hof vastgesteld dat de verbalisanten in het WOD-traject in eerste aanleg bij de rechter-commissaris zijn gehoord waarbij de verdediging haar ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen, de verdediging niet heeft verzocht deze getuigen nogmaals te horen of heeft benoemd op welke punten de WOD-ers niet zijn bevraagd, en de verdediging de juistheid van de feitelijk door de verbalisanten gedane en in de observatieverslagen omschreven waarnemingen niet heeft betwist. Het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat is voldaan aan de procedurele waarborgen om het uitlokkingsverweer te kunnen toetsen, getuigt – mede gelet op wat onder 3.3.4 is overwogen – niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
3.5
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3.6
Het cassatiemiddel faalt.

4.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof de verklaringen van [betrokkene 1] voor het bewijs heeft gebruikt, terwijl de verdediging geen effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen.
4.2.1
Uit de stukken blijkt dat de raadsman van de verdachte bij appelschriftuur heeft verzocht [betrokkene 1] als getuige te horen. Deze appelschriftuur houdt over dit verzoek onder meer in:
“Het gaat hier steeds om getuigen die reeds in eerste aanleg zijn opgeroepen door de rechter-commissaris, maar die zich allen op hun verschoningsrecht hebben beroepen.
(...)
T.a.v. deze getuigen geldt dat zij zeer veel gesprekken hebben bijgewoond met de WOD-ers zodat zij allereerst gelden als toets-getuigen voor de processen-verbaal, maar vooral omdat zij kunnen verklaren over wat besproken is dat mogelijk niet is gerelateerd, maar wel van belang voor het Tallon-criterium. [betrokkene 1] heeft ook belastend verklaard zodat het van belang is om hem over zijn verklaringen te kunnen ondervragen. Daarbij zal het met name gaan om de hennep die is tenlastegelegd onder feit 4 (aangetroffen in zijn vastgoed).”
4.2.2
Het hof heeft dit verzoek ingewilligd en [betrokkene 1] is op de terechtzitting van het hof op 23 november 2021 – door middel van een videoverbinding – als getuige gehoord. Op die terechtzitting heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij zich beroept op zijn verschoningsrecht en dat hij bij zijn eerder bij de politie afgelegde verklaringen blijft. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 en 24 november 2021 houdt hierover onder meer in:
“De getuige [betrokkene 1] verklaart als volgt: Ik ben erg gestrest. Ik heb een TIA gehad, waardoor ik niet meer goed uit mijn woorden kom. Ik beroep mij op mijn verschoningsrecht. Ik blijf bij mijn eerder afgelegde verklaringen.
(...)
Op vragen van de raadsman verklaart de getuige [betrokkene 1] : U houdt mij voor dat ik bij de politie niet altijd de waarheid heb verklaard en u vraagt mij hoe u mijn mededeling dat ik bij de politie de waarheid heb verklaard moet begrijpen. Ik beroep mij op mijn verschoningsrecht. Dat zal ik bij alle vragen doen.
(...)
Op vragen van de voorzitter verklaart de getuige [betrokkene 1] : Ik blijf bij mijn verklaring die ik heb afgelegd bij de politie. Mijn latere verklaringen, waarin ik openheid van zaken heb gegeven, dat was de waarheid.”
(...)
In aanvulling op zijn pleitnota voert de raadsman aan:
(...)
Nawoord: ik doe een beroep op de jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van het niet kunnen ondervragen van een getuige. Verklaringen van getuigen die niet door de verdediging konden worden gehoord, kunnen alleen voor het bewijs worden gebruikt als er sprake is van voldoende compensatie of indien die verklaringen steun vinden in ander bewijs. Ik doel dan met name op de verklaringen van [betrokkene 1] (...).”
4.2.3
De bewezenverklaring steunt op de onder 2 weergegeven bewijsvoering, waarvan bewijsmiddelen 31 en 32 de verklaringen van [betrokkene 1] bevatten.
4.3.1
In gevallen waarin de rechter voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, moet de rechter nagaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. (Vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, rechtsoverweging 2.12.2 en 2.12.3, en HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418, rechtsoverweging 2.4.2.)
4.3.2
Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet of slechts in beperkte mate wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd. Als de rechter oordeelt dat (vooralsnog) onvoldoende compenserende factoren hebben bestaan, onderzoekt hij of daartoe alsnog stappen kunnen worden gezet. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring. (Vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, rechtsoverweging 2.12.2.)
4.4.1
Het hof heeft de door [betrokkene 1] op 26 en 27 maart 2014 bij de politie afgelegde verklaringen voor het bewijs gebruikt (bewijsmiddelen 31 en 32). Voor de beoordeling van de klacht dat het hof, door deze verklaringen voor het bewijs van in het bijzonder het onder 4 bewezenverklaarde te gebruiken, heeft miskend dat het proces in zijn geheel daarmee niet voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, is het volgende van belang.
4.4.2
Het hof heeft het verzoek van de verdediging om [betrokkene 1] als getuige te horen toegewezen. Bij dat verhoor heeft [betrokkene 1] zich beroepen op zijn verschoningsrecht. [betrokkene 1] heeft echter wel – mede naar aanleiding van vragen van de raadsman van de verdachte – verklaard dat hij blijft bij de “latere verklaringen, waarin ik openheid van zaken heb gegeven” en dat die bij de politie afgelegde verklaringen “de waarheid” betreffen. Daaruit volgt dat de mogelijkheid tot het uitoefenen van het ondervragingsrecht niet volledig heeft ontbroken als gevolg van het beroep op het verschoningsrecht, maar dat de uitoefening van het ondervragingsrecht slechts in beperkte mate is gerealiseerd.
4.4.3
De door [betrokkene 1] op 26 en 27 maart 2014 bij de politie afgelegde verklaringen hebben betrekking op gebeurtenissen die plaatsvonden op 3 en 4 maart 2014 en op de verhuur van een loods aan de verdachte. In de cassatieschriftuur wordt naar voren gebracht dat het hof de bewezenverklaring van in het bijzonder feit 4 in beslissende mate op die verklaringen heeft aangenomen. Uit de onder 2 weergegeven bewijsvoering volgt echter dat het hof de in de bewezenverklaring opgenomen gedragingen van de verdachte op 3 en 4 maart 2014 heeft aangenomen op grond van meerdere andere bewijsmiddelen, die steun geven aan de hiervoor genoemde verklaringen van [betrokkene 1] (zie in het bijzonder bewijsmiddelen 14-22, 29 en 33-34). Daaruit volgt ook dat het hof de betrouwbaarheid van de betreffende verklaringen van [betrokkene 1] en de bruikbaarheid daarvan voor het bewijs in onderlinge samenhang met door anderen afgelegde verklaringen heeft beschouwd. Waar het gaat om de verklaringen van de verbalisanten in het WOD-traject, is nog van belang dat zij in eerste aanleg bij de rechter-commissaris zijn gehoord waarbij de verdediging het ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen.
4.4.4
Gelet op het vorenstaande heeft het hof – zonder miskenning van wat onder 4.3 is vooropgesteld over de toetsing of het proces als geheel eerlijk is verlopen – de door [betrokkene 1] op 26 en 27 maart 2014 bij de politie afgelegde verklaringen voor het bewijs kunnen gebruiken.
4.5
Het cassatiemiddel faalt.

5.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van dertig maanden.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 29 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 mei 2024.