ECLI:NL:RBDHA:2024:2158
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 11 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 31 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren, maar eiser zelf niet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft.
De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Spanje gedaan, dat is aanvaard. Eiser betoogt dat de termijn voor het indienen van zijn vingerafdrukken in Eurodac is overschreden, maar de rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris tijdig heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Spanje die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden wijzen op onevenredige hardheid bij overdracht aan Spanje. De rechtbank bevestigt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te worden genomen.
De uitspraak is gedaan door rechter J.M. Emaus, in aanwezigheid van griffier C.G.H. van der Holst, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.