ECLI:NL:RBDHA:2024:21542

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
NL24.44886
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 14 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft.

De rechtbank baseert haar oordeel op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft op 12 oktober 2023 illegaal via Kroatië de EU binnengekomen en daar op dezelfde dag een asielverzoek ingediend. Nederland heeft op 18 juli 2024 Kroatië verzocht eiser terug te nemen, wat op 1 augustus 2024 door Kroatië is geaccepteerd. Eiser betoogt dat hij niet veilig is in Kroatië vanwege eerdere pushbacks en een gebrek aan opvang, maar de rechtbank oordeelt dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Kroatië.

De rechtbank concludeert dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij erop kan vertrouwen dat Kroatië de asielaanvraag van eiser op een correcte manier zal behandelen. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de minister zouden dwingen om de aanvraag onverplicht te behandelen. De rechtbank wijst erop dat de persoonlijke ervaringen van eiser niet voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is van onevenredige hardheid bij de overdracht aan Kroatië. De uitspraak eindigt met de mededeling dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44886

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2024 in de zaak tussen

[naam] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 12 oktober 2023 illegaal via Kroatië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd en aldaar op dezelfde dag een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft daarom op 18 juli 2024 de autoriteiten van Kroatië verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening. Op 1 augustus 2024 zijn de autoriteiten van Kroatië hiermee akkoord gegaan op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
Is Kroatië verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiser?
5. Eiser betoogt dat gezien de inhoud van het claimakkoord van de Kroatische autoriteiten er niet vanuit kan worden gegaan dat hij aldaar opgenomen zal worden in de asielprocedure. Eiser heeft namelijk in Kroatië te maken gehad met een pushback naar Bosnië en heeft een brief ontvangen dat hij het land moest verlaten, zonder dat hij is opgenomen in de asielprocedure en is gehoord. [2]
5.1.
Dit betoog slaagt niet. Op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening is de lidstaat waarbij het verzoek om internationale bescherming is ingediend, verplicht om, op de in de artikelen 23, 24, 25 en 29 bepaalde voorwaarden en met het oog op afronding van de procedure tot bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, over te gaan tot terugname van de verzoeker die zich zonder verblijfstitel in een andere lidstaat ophoudt, of daar opnieuw een verzoek heeft ingediend na zijn eerste, in een andere lidstaat ingediend verzoek te hebben ingetrokken tijdens de procedure tot bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is. De rechtbank stelt vast dat de Kroatische autoriteiten het claimverzoek van Nederland op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening hebben geaccepteerd. Daarmee hebben de Kroatische autoriteiten erkend dat Kroatië, als de lidstaat waar het eerste verzoek om internationale bescherming is ingediend, moet vaststellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek. [3] Dit betekent niet dat er aanleiding bestaat om aan te nemen dat Kroatië eiser gaat terugsturen naar Turkije of Bosnië. Eiser heeft ook niet op andere wijze aannemelijk gemaakt dat Kroatië hem naar Turkije of Bosnië gaat sturen. Uit het arrest van het Europees Hof van Justitie van 2 april 2019 [4] volgt dat een vreemdeling in beginsel overgedragen kan worden, wanneer een aangezochte lidstaat een claimverzoek accordeert op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening, zonder dat de verantwoordelijkheid van de aangezochte lidstaat voor de behandeling van het verzoek vooraf is vastgesteld. De omstandigheid dat de Kroatische autoriteiten nog niet hebben vastgesteld dat zij daadwerkelijk verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, betekent dus niet dat eiser niet mag worden overgedragen aan Kroatië. De minister mag, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, erop vertrouwen dat de Kroatische autoriteiten volgens de geldende internationale wet- en regelgeving eiser zal behandelen. Dit is recentelijk bevestigd in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [5] De verwijzing naar de brief van VluchtelingenWerk Nederland en het rapport van Centre for Peace Studies van 19 januari 2024 (CPS), maakt het oordeel ook niet anders. Deze stukken zijn namelijk betrokken bij de hiervoor genoemde recente rechtspraak over het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit deze stukken volgt niet dat Kroatië stelselmatig terugkerende asielzoekers uitzet naar gebieden waar het niet veilig is.
Mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt dat ten aanzien van Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er concrete aanwijzingen zijn dat in Kroatië sprake is van pushbacks, een tekort aan opvangplekken bestaat en dat deze problemen van structurele aard zijn. Eiser heeft te maken gehad met een pushback en hij heeft een brief ontvangen dat hij het land moest verlaten. Ter onderbouwing benoemt eiser dat volgens een rapport van het CPS [6] en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle [7] , asielzoekers, die op grond van de Dublinverordening naar Kroatië worden gestuurd, niet kunnen worden onderscheiden van andere asielzoekers die in Kroatië aanwezig zijn en het niet kan worden uitgesloten dat ook de Dublinterugkeerders slachtoffer worden van pushbacks. Eiser stelt dat vanwege het tekort aan opvangplekken en het niet kunnen onderscheiden van Dublinterugkeerders en asielzoekers het niet is uit te sluiten dat Dublinterugkeerders te maken krijgen met systeemfouten. [8] Overdracht aan Kroatië zou dus betekenen dat er een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 4 van het EU-Handvest en artikel 3 van het EVRM. De minister had volgens eiser daarom opnieuw onderzoek moeten doen naar de situatie waarin Dublinterugkeerders na overdracht aan Kroatië in terecht komen. [9]
6.1.
Dit betoog slaagt niet. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2024 [10] mag de minister bij de toepassing van de Dublinverordening voor Kroatië nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië waarvan de minister niet onkundig kon zijn en op grond waarvan hij de in die zaak betrokken vreemdeling niet had mogen overdragen aan Kroatië. Deze rechtbank en zittingsplaats is recent ook tot datzelfde oordeel gekomen. [11] In deze uitspraken zijn de door eiser genoemde bronnen en uitspraken betrokken. Daarom bestaat in dit geval geen aanleiding voor een ander oordeel. De persoonlijke ervaringen van eiser bieden ook geen grond voor het oordeel dat sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. De minister wijst er hierbij terecht op dat niet gebleken is dat eiser bij voorkomende problemen niet kan klagen bij de Kroatische autoriteiten.
6.2.
De stelling van eiser dat als hij wordt overgedragen aan Kroatië, dit vervolgens zou leiden tot een schending van het refoulementverbod, maakt het oordeel niet anders. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat een verschil in toelating- en beschermingsbeleid niet relevant is bij de toets van de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit. In het kader van een Dublinprocedure kan namelijk geen beroep (meer) worden gedaan op indirect refoulement wanneer is aangenomen dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2023. [12]
Had de minister de asielaanvraag onverplicht moeten behandelen?
7. Eiser voert aan dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft te maken gehad met een pushback en mishandelingen. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij, gelet op de persoonlijke ervaringen van eiser, de asielaanvraag niet onverplicht moet behandelen.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft niet ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. [13] De aangevoerde omstandigheden hebben betrekking op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Deze persoonlijke ervaringen in Kroatië zijn daarnaast al door de minister in de besluitvorming betrokken bij de beoordeling of nog mag worden uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister hoeft dezelfde persoonlijke ervaringen in dat geval niet nogmaals te toetsen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. [14] Eiser heeft geen andere omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, waardoor de minister de asielaanvraag van eiser aan zich moet trekken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 13 juni 2024 en Centre for Peace Studies (CPS) van 19 januari 2024.
3.ABRvS 1 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1812.
4.ECLI:EU:C:2019:280.
5.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
6.Het rapport ‘Dublin regulation and its application in Croatia’ van 19 januari 2024.
7.Rb. Den Haag (zp Zwolle), 21 oktober 2024, NL24.39263 (niet gepubliceerd).
8.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195, r.o. 57 (
9.ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455.
10.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037
11.Rechtbank Den Haag (zp Arnhem), 8 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16284.
12.ECLI:EU:C:2023:934.
13.Dat staat in artikel 17 van de Dublinverordening, nader ingevuld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
14.ABRvS 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.