ECLI:NL:RBDHA:2024:21438

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
NL24.47437 en NL24.47752
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren en nieuwe maatregel van bewaring in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 18 december 2024 uitspraak gedaan in twee beroepen van eiser tegen de maatregel van bewaring. Eiser, die stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben, heeft asiel aangevraagd en is in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. De minister van Asiel en Migratie had op 16 oktober 2024 een maatregel van bewaring opgelegd, die op 29 november 2024 werd omgezet in een nieuwe maatregel. Eiser heeft tegen beide maatregelen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de asielaanvraag van eiser en dat de maatregel van bewaring op juiste gronden is opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser heeft niet aangetoond dat de maatregel onrechtmatig is geweest en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een lichter middel dan bewaring toe te passen. De rechtbank heeft de verzoeken om schadevergoeding afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.47437 en NL24.47752

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

1. De minister heeft op 16 oktober 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij ook verzocht om schadevergoeding. Dit beroep staat geregistreerd onder zaaknummer NL24.47437.
1.2.
De minister heeft de opgelegde maatregel met ingang van 29 november 2024 opgeheven en aansluitend een nieuwe maatregel opgelegd. De grondslag voor deze nieuwe maatregel van bewaring is artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vw.
1.3.
Eiser heeft tegen deze maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Dit beroep staat geregistreerd onder NL24.47752.
1.4.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 december 2024, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op
[geboortedatum].
3. De rechtbank zal eerst het beroep gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring bespreken. Vervolgens zal de rechtbank het beroep gericht tegen de nieuwe maatregel van bewaring bespreken.
Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring - NL24.47437
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 6 november 2024 [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 1 november 2024.
4.1.
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling van de bewaring zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank als de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft op 6 november 2024 een asielaanvraag ingediend. Op diezelfde dag heeft de minister een besluit op grond van artikel 3.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) genomen en aangegeven dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van zijn asielaanvraag. Op 26 november 2024 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam een voorlopige voorziening, connex aan het bezwaar tegen het artikel 3.1 Vb besluit toegewezen. [2] Het dictum is op 26 november 2024 aan partijen meegedeeld. Op 27 november 2024 om 10:34 uur is vervolgens de uitspraak in het openbaar uitgesproken en bekendgemaakt. Naar aanleiding van de mededeling van het dictum op 26 november 2024 aan partijen is de geplande uitzetting van 27 november 2024 geannuleerd. Deze annulering is op 27 november 2024 om 7:50 uur per e-mail aan de gemachtigde bevestigd.
Standpunten eiser
6. Eiser stelt dat hij sinds de bekendmaking van het dictum op 26 november 2024, rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 aanhef en onder h van de Vw. De minister dient volgens eiser binnen 48 uur over te gaan tot een grondslagwijziging. [3] Dat is in zijn geval niet gebeurd. Op het moment van het instellen van beroep was het al de derde dag sinds de bekendmaking van het dictum. Voor zover ervan uit moet worden gegaan dat de uitspraak inzake de voorlopige voorziening eerst op 27 november 2024 is bekend gemaakt stelt eiser zich op het standpunt dat ook dan de termijn van 48 uur al was verstreken. Nu de uitspraak op 27 november 2024 om 10:34 uur is geüpload en de maatregel pas op
29 november 2024 om 16:10 uur is omgezet. Gelet op het voorgaande, is het voortduren van de maatregel onrechtmatig, vanaf 28 november 2024, maar anders in ieder geval met ingang van 29 november 2024.
Oordeel rechtbank
7. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring tijdig is omgezet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de minister twee dagen heeft om de maatregel van bewaring om te zetten. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de maatregel van bewaring binnen 48 uur na bekendmaking van de uitspraak inzake de voorlopige voorziening omgezet had moeten worden. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 mei 2024 volgt dat de termijn die de minister heeft voor omzetting van de maatregel twee dagen bedraagt. [4]
7.1.
Uit de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, blijkt dat de uitspraak op 27 november 2024 in het openbaar is uitgesproken en bekend is gemaakt. Hieruit volgt dat de termijn van 2 dagen eerst op 27 november 2024 is gaan lopen. Dat het dictum eerder telefonisch is medegedeeld maakt niet dat daarmee de uitspraak bekend is gemaakt. De minister had daarom tot en met 29 november 2024 om de maatregel van bewaring op te heffen, dan wel om te zetten in nieuwe maatregel. De minister heeft de maatregel van bewaring dus tijdig omgezet.
7.2.
Het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring is ongegrond.
Beroep tegen nieuwe maatregel van bewaring - NL24.47752
8. De minister heeft de nieuwe maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond) en c (c-grond), van de Vw. Als aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de minister zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van eisers asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (b-grond). De minister heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8.1.
Daarnaast heeft de minister in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) al de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen (c-grond).
8.2.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend is toe te passen.
8.3.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
8.4.
De minister heeft lichte grond 4b op de zitting laten vallen.
Voortraject
9. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig. De vraag naar de tijdigheid van de omzetting is in het hiervoor beoordeelde beroep al besproken.
Grondslag
10. Eiser stelt dat de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam in haar uitspraak van 27 november 2024 heeft aangegeven dat de opvolgende aanvraag van eiser nieuwe elementen of bevindingen bevat, waar de minister zich over dient uit te laten. Eiser dient nader over zijn asielmotieven te worden gehoord. Het voortduren van de maatregel of een grondslagwijziging is om die reden niet opportuun. Eiser stelt verder dat, omdat er een nationaliteitsverklaring voor handen is, de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw onrechtmatig is. Eiser voert aan dat er geen nader onderzoek nodig is naar gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Eiser stelt tot slot dat hij de asielaanvraag niet heeft ingediend om uitzetting te frustreren, maar dat hij nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. [5] De rechtbank volgt de stelling van eiser dat er geen onderzoek nodig is naar gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag dan ook niet. Een nationaliteitsverklaring is onvoldoende voor de conclusie dat bewaring op grond van artikel 59b, aanhef en onder b van de Vw kan worden opgelegd.
10.2.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat ook artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw (c-grond) terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Eiser werd al voor het opleggen van de huidige maatregel in bewaring gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn en heeft ook al toegang tot de asielprocedure gehad. Eiser heeft zich verzet tegen zijn uitzetting naar Nigeria op
6 november 2024, zodat hij de gezagvoerder hem van boord liet halen. Eiser heeft diezelfde dag asiel aangevraagd. Het is aannemelijk dat eiser dit op het laatste moment heeft gedaan om zijn terugkeer te frustreren. Dat de rechtbank Den Haag zittingsplaats Amsterdam van oordeel is dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden in de aanvraag van eiser maakt dit oordeel niet anders. Eiser is eerder in de gelegenheid geweest zijn asielwens kenbaar te maken en heeft ervoor gekozen dit op het laatste moment, tijdens zijn uitzetting, te doen.
Gronden
11. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 4a en 4d in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat er voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De grond 4c laat de rechtbank onbesproken.
11.1.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling van
25 maart 2020 [6] volgt dat, om zware gronden aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. Eiser heeft de feitelijk juistheid van de zware gronden 3a, 3b en 3c niet betwist, maar enkel gesteld dat deze gronden in het licht van de nieuwe asielaanvraag anders gewogen zouden moeten worden. Deze gronden zijn daarbij ook in de uitspraak van 6 november 2024 rechtmatig bevonden. [7] De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken nu de feitelijke juistheid niet is betwist. De rechtbank is van oordeel dat grond 3d ook feitelijk juist is, daartoe overweegt de rechtbank dat eiser zelf geen actie heeft ondernomen om een identificerend document te verkrijgen. Het feit dat er sprake is van een nationaliteitsbevestiging naar aanleiding van een presentatie maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat ook de gronden 4a en 4d terecht aan eiser zijn tegengeworpen. De rechtbank overweegt daartoe dat een
W-document geen document is als bedoeld in artikel 4:21 van het Vb en dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Lichter middel
12. Eiser betoogt dat hij detentieongeschikt is. Eiser stelt dat dit volgt uit het door hem overgelegde medisch patiëntendossier. De bewaring is daarom van meet af aan onrechtmatig. Eiser stelt daarnaast dat hij bij een vriendin kan verblijven die heeft aangegeven voor hem te willen zorgen en dat zij hier ook in staat toe is omdat zij van beroep zorgverlener is. Eiser stelt daarnaast dat de minister in de maatregel onvoldoende aandacht heeft besteed aan zijn psychische problemen. Zo is in de maatregel opgenomen dat eiser het niet zo nauw neemt met zijn asielaanvraag vanwege zijn gedrag tijdens het LMA-gehoor. Eiser voert aan dat zijn gedrag tijdens het LMA-gehoor niets te maken had met het al dan niet serieus nemen van zijn asielaanvraag, maar dat dit laat zien dat hij psychische problemen heeft. Zijn gedrag onderbouwt daarmee zijn detentieongeschiktheid.
12.1.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, de plicht tot terugkeer die volgt uit de beschikking van 16 september 2021, het feit dat eiser niet meewerkt aan terugkeer en niet wil terugkeren naar Nigeria, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De minister heeft eisers belangen kenbaar betrokken bij de maatregel en aangegeven dat eiser in het detentiecentrum medische hulp kan krijgen, die gelijk is aan de medische hulp in de vrije maatschappij. Ook heeft de minister in de maatregel de medische en psychische problemen van eiser betrokken en hierbij overwogen dat er in de detentie- en uitzetcentra gespecialiseerde zorg aanwezig is. Mocht onvoldoende zorg aan eiser worden gegeven dan kan hij ook worden overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis, een penitentiair centrum of een gezondheidsinstelling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister aldus terecht geen lichter middel aan eiser opgelegd.
Voortvarend werken aan de asielaanvraag
13. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn asielaanvraag. Eiser verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond [8] en stelt dat daaruit volgt dat de minister zes weken heeft om onderzoek te doen naar de asielaanvraag, maar dat deze zes weken geen vrijbrief zijn om eiser gedurende die tijd in bewaring te houden en geen onderzoek te verrichten naar zijn asielaanvraag.
13.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de asielaanvraag van eiser. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiser in het kader van zijn asielaanvraag nader is gehoord op 29 november 2024 en dat de minister op 10 december 2024 een voornemen heeft uitgebracht in het kader van de asielaanvraag. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat de minister gedurende zes weken geen onderzoek verricht naar de asielaanvraag. Het voornemen is er, maar er is nog geen besluit zodat de asielaanvraag van eiser is daarmee nog in onderzoek. De rechtbank ziet in de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, geen aanleiding voor een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

14. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die over de voortduring van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, van de Vw gaat, staat geen rechtsmiddel open.
Tegen deze uitspraak voor zover die over de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vw gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL24.41559
2.NL24.45992.
3.Eiser verwijst hierbij naar standaard jurisprudentie van de Afdeling.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.
7.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen 6 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:18149, r.o. 7.
8.Uitspraak van 6 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:14301.