ECLI:NL:RBDHA:2024:20926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.13622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op opvang voor asielzoeker en haar minderjarige kind in het kader van de Rva 2005

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2024 uitspraak gedaan over de vraag of eiseres, een asielzoekster van Somalische nationaliteit, en haar minderjarige Nederlandse kind recht hadden op opvang bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). Eiseres had eerder een asielvergunning, maar deze was ingetrokken, waardoor zij dakloos was geraakt. Ze had een aanvraag gedaan op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, wat haar tijdelijk recht op opvang gaf tot zes weken na haar bevalling op 14 mei 2024. Het COa had haar echter per brief van 21 augustus 2024 medegedeeld dat haar Rva-verstrekkingen waren beëindigd en dat zij het asielzoekerscentrum moest verlaten. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat er sprake was van een inhumane noodsituatie en dat het COa haar en haar kind opvang moest bieden.

De rechtbank oordeelde dat de brief van het COa wel degelijk als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moest worden beschouwd, omdat het een mededeling betrof die rechtsgevolgen had. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht meer had op Rva-verstrekkingen, omdat zij niet langer onder de relevante categorieën viel. Bovendien was er geen acute medische noodsituatie aangetoond die het COa verplichtte om opvang te bieden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht had op de gevraagde opvang en dat het COa de verstrekkingen terecht had beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/13622

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa

(gemachtigde: mr. H.P. Kallenbach).

Inleiding

1. Bij brief van 21 augustus 2024 heeft het COa eiseres bericht dat met ingang van
23 juli 2024 haar Rva [1] -verstrekkingen zijn verstreken en dat eiseres binnen 5 dagen na uitreiking van de beschikking het asielzoekerscentrum dient te verlaten.
1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze brief en verzocht om een voorlopige voorziening, inhoudende dat het COa het besluit schorst en de Rva-voorziening voortzet totdat op het beroep is beslist. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is geregistreerd onder zaaknummer AWB 24/13623.
1.2.
De voorzieningenrechter van deze zittingsplaats heeft op 29 augustus 2024 het verzoek van eiseres toegewezen en heeft bepaald dat de opvang van eiseres en haar dochter niet mag worden beëindigd tot op het beroep is beslist. [2]
1.3.
Op 29 augustus 2024 heeft eiseres gronden van beroep ingediend.
1.4.
Het COa heeft op 26 september 2024 een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 27 september 2024 heeft eiseres gereageerd op het verweerschrift en op
30 september 2024 is een nadere reactie door het COa ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2024 op zitting behandeld. Daarbij was de gemachtigde van het COa aanwezig. Eiseres, haar gemachtigde en A. Ahmed als tolk hebben via digitale verbinding aan de zitting deelgenomen.

Situatie

2. Eiseres had een asielvergunning, deze is ingetrokken. Ze is dakloos geraakt. In verband met haar zwangerschap heeft ze een aanvraag op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) gedaan. Met het besluit van 8 mei 2024 is eiseres van 12 mei 2024 tot zes weken na haar bevalling uitstel van vertrek verleend. Op grond van artikel 3, derde lid, sub f, van de Rva 2005 heeft eiseres gedurende die tijd recht op opvang.
2.1.
Op 14 mei 2024 is eiseres bevallen van een dochter, waardoor haar rechtmatige verblijf, gelet op het besluit van 8 mei 2024, tot 25 juni 2024 liep. Op grond van artikel 7, eerste lid, sub d, van de Rva 2005 eindigt het recht op opvang vier weken nadat het rechtmatig verblijf is geëindigd, in dit geval op 23 juli 2024.
2.2.
Op 19 juli 2024 heeft eiseres verzocht om continuering van de Rva-verstrekkingen. Met de brief van 21 augustus 2024 is haar medegedeeld dat de verstrekkingen niet worden verlengd en dat ze uiterlijk 26 augustus 2024 de opvang dient te verlaten. Na de beslissing van de voorzieningenrechter van 29 augustus 2024 heeft eiseres zich, met haar dochter, op 3 september 2024 bij het COa in Ter Apel gemeld voor opvang. Zij heeft op die datum ook een asielaanvraag ingediend. Ze heeft tussen 26 augustus 2024 en 3 september 2024 geen opvang gehad.
2.3.
Eiseres heeft op 29 mei 2024 een aanvraag voor en EU-verblijfsdocument gedaan met als verblijfsdoel verblijf bij haar Nederlandse kind (Chavez-aanvraag). Niet in geschil is het kind van eiseres de Nederlandse nationaliteit heeft.

Standpunten van partijen

3. Eiseres voert aan dat zij tot een aantal jaren geleden een verblijfsvergunning asiel had. Deze is ingetrokken. Daarna is eiseres bij haar partner ingetrokken. Zij is zwanger geraakt van haar partner. Enige tijd voor de bevalling zijn eiseres en haar partner dakloos geraakt. Eiseres heeft een aanvraag op grond van artikel 64 Vw gedaan en heeft van zes weken voor, tot zes weken na de bevalling recht op Rva-verstrekkingen gekregen. Deze periode is nu voorbij en eiseres staat dus met haar pasgeboren dochtertje op straat en verblijft soms zelfs in een auto. Er is geprobeerd opvang via de gemeente te krijgen, maar die wordt niet gegeven. Nu op geen andere wijze onderdak verkregen kan worden ontstaat er een inhumane noodsituatie in strijd met artikel 3 en 8 van het EVRM [3] en artikel 3 IVRK [4] . Het COa behoort in een dergelijk geval de opvang te continueren.
4. Het COa stelt allereerst dat de brief van 21 augustus 2024 geen besluit is zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het betreft enkel een mededeling aan eiseres dat de opvang van rechtswege is geëindigd. Het is dus niet gericht op een rechtsgevolg. Daarnaast heeft eiseres ondertussen opvang en heeft eiseres geen procesbelang meer bij deze procedure. Verder stelt het COa dat eiseres niet valt binnen de in de Rva 2005 opgenomen situaties zodat ze geen recht heeft op COa-opvang en derhalve op basis van die regeling ook geen opvang hoort te krijgen. Volgens vaste jurisprudentie rust op de Staat onder omstandigheden de zorgtaak om aan niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen onderdak en verzorging te verlenen. In deze situatie gaat het om buitenwettelijke opvang voor eiseres en met name haar Nederlandse kind. Het COa meent dat er geen verplichting op het COa rust om eiseres en haar Nederlandse kind buiten de Rva 2005 opvang te bieden. Deze verantwoordelijkheid ligt niet bij het COa.

Beoordeling door de rechtbank

Is de brief van 21 augustus 2024 een besluit?
5. In de brief van 21 augustus 2024 is opgenomen dat eiseres tot 25 juni 2024 recht had op Rva-verstrekkingen en dat, op grond van artikel 7, eerste lid, sub d, van de Rva 2005, dit recht van rechtswege vier weken na deze datum, te weten op 23 juli 2024 eindigde. Volgens vaste rechtspraak is de feitelijke uitvoering van deze beëindiging, inclusief de mededeling dat verstrekkingen worden beëindigd, geen besluit. [5] Het COa heeft verder in de brief van 21 augustus 2024, nadat eiseres bij brief van 19 juli 2024 had verzocht om continuering van de opvang, getoetst of eiseres en haar baby onder de zeer bijzondere omstandigheden vallen waarbij het COa opvang kan verlenen in een situatie die niet valt onder artikel 3 van de Rva 2005. Wanneer een vreemdeling een verzoek doet om voortzetting van de verstrekkingen, dan geldt volgens de rechtspraak van de Afdeling dat de afwijzing daarvan wel een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. [6]
5.1.
Daarnaast heeft eiseres met de brief van 21 augustus 2024 vijf dagen de tijd gekregen om de opvang te verlaten. Hierdoor verbleven zij tot 26 augustus 2024 rechtmatig in de opvang terwijl de termijn voor het leveren van verstrekkingen reeds van rechtswege was verstreken.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van 21 augustus 2024 dan ook een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De brief is namelijk niet enkel een informatieve mededeling waarin staat dat het recht op opvang voor eiseres op 23 juli 2024 van rechtswege is geëindigd.
Is er procesbelang?
6. Procesbelang ontbreekt in beginsel als dat wat eiseres met haar beroep wil bereiken, niet langer nodig is of niet langer met deze procedure kan worden bereikt. Eiseres heeft op dit moment opvang en gemiste opvang kan niet met terugwerkende kracht worden verleend. Echter, op grond van de Rva 2005 houden verstrekkingen meer in dan alleen opvang. Rva-verstrekkingen houden namelijk ook in dat de vreemdeling een bedrag aan zakgeld per week ontvangt als zij recht heeft op Rva-verstrekkingen. Mocht het COa eiseres in de in geding zijnde periode (van 26 augustus 2024 tot 3 september 2024) ten onrechte geen opvang hebben geboden dan kan eiseres aanspraak maken op een bedrag aan gemist zakgeld, dat onderdeel uitmaakt van de Rva-verstrekkingen. De rechtbank neemt dan ook procesbelang aan.
Heeft eiseres recht op COa-opvang?
7. Aan het COa zijn specifieke taken en bevoegdheden opgedragen met betrekking tot de materiële en immateriële opvang van asielzoekers en met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen. Het COa heeft niet als taak en bevoegdheid in algemene zin vreemdelingen die zulks behoeven, opvang te verlenen. Uitsluitend in de gevallen voorzien in de Rva 2005 kunnen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen jegens het COa aanspraak maken op verstrekkingen, waaronder opvang. [7]
Vast staat dat eiseres ten tijde van het doen van de aanvraag uit hoofde van artikel 64 van de Vw geen asielaanvraag had ingediend. Zij viel niet onder een categorie asielzoekers of daaraan gelijkgestelden waarvoor opvang op grond van de Rva 2005 werd geboden. Enkel door het besluit van 8 mei 2024 viel zij op grond van artikel 3, derde lid, sub f van de Rva 2005 onder de categorie die gelijkgesteld is aan de asielzoekers waarvoor door het COa wordt voorzien in opvang. Nu eiseres na verloop van de termijn volgend uit het besluit van 8 mei 2024, niet langer onder een van de categorieën genoemd in de Rva 2005 valt kan zij geen aanspraak meer maken op verstrekkingen. Het COa heeft de Rva-verstrekkingen van eiseres daarom in beginsel terecht beëindigd.
7.1.
Zoals de Afdeling meermaals heeft overwogen, houdt de in artikel 3 van de Wet COa neergelegde wettelijke taak van het COa echter ook in dat het COa, hoewel een vreemdeling geen aanspraak heeft op verstrekkingen bij of krachtens de Wet COa, opvang verleent in zeer bijzondere omstandigheden, zoals in geval van een acute medische noodsituatie, die tot feitelijke opvang nopen, voor zover deze omstandigheden niet vallen onder het bereik van de categorieën van artikel 3 van de Rva 2005. [8] Onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2014 [9] volgt dat voor het beantwoorden van de vraag of zich een zodanige situatie voordoet, het COa beoordeelt of een vreemdeling lijdt aan een stoornis waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling in deze fase van de stoornis zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van geestelijke of lichamelijke schade. Het is dan aan eiseres om aannemelijk te maken aan de hand van concrete en recente medische documentatie dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden. Er zijn echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van een acute medische noodsituatie die gekoppeld is aan de opvangvoorziening van het COa. Voor zover eiseres daarbij doelt op het feit dat zij recent bevallen is van een kind, is daar in het systeem van de Rva een voorziening voor getroffen nu haar aanvraag op grond van artikel 64 van de Vw tot zes weken na de bevalling is gehonoreerd. Hierdoor had zij in die periode recht op opvang op grond van de Rva 2005. Het COa heeft terecht overwogen dat verder niet is gebleken van een acute medische noodsituatie die tot gevolg heeft dat opvang moet worden geboden. Daarnaast heeft het kind de Nederlandse nationaliteit waardoor zij buiten de reikwijdte van de Rva 2005 valt. De stelling van eiseres dat het recht op verstrekkingen behoort te worden gecontinueerd nu zij en haar baby geen vast verblijfsadres hebben, doet aan het vorenstaande niet af.
7.2.
Op welke wijze eiseres en haar minderjarige Nederlandse kind buiten de Rva 2005 om opvang zouden kunnen krijgen, valt buiten de omvang van dit geding, zodat de rechtbank zich daarover niet kan uitlaten.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier, op 13 december 2024.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Regeling verstrekkingen asielzoeker en andere categorieën vreemdelingen 2005.
3.Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
4.Internationale Verdrag inzak de Rechten van het Kind.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 6 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18457.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT6656, r.o. 2.4.2.
7.Uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:86.
8.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 22 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2099, en van 22 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1015.