ECLI:NL:RBDHA:2023:18457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
AWB 21/5413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in asielopvangzaken en de kwalificatie van een brief als besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De eiser, die in een asielzoekerscentrum verbleef, had beroep ingesteld tegen een brief van het COA waarin werd medegedeeld dat zijn opvang op 15 september 2021 zou eindigen. De rechtbank diende te beoordelen of deze brief kwalificeerde als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of zij bevoegd was om het beroep te behandelen.

De rechtbank concludeerde dat de brief van 2 september 2021 geen besluit was, omdat het enkel een mededeling betrof van een reeds intredend rechtsgevolg dat voortvloeide uit een eerder besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Hierdoor kon de eiser geen beroep instellen bij de bestuursrechter, en verklaarde de rechtbank zich onbevoegd. De rechtbank lichtte toe dat de wet- en regelgeving omtrent asielopvang en de verantwoordelijkheden van het COA in deze context van belang zijn.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om te begrijpen welke rechtsmiddelen beschikbaar zijn en onder welke omstandigheden zij beroep kunnen instellen. De rechtbank gaf ook aan dat de praktijk rondom de opvang van asielzoekers complex is en dat de verantwoordelijkheden van verschillende bestuursorganen duidelijk moeten zijn. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5413
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder

(gemachtigde: mr. H.P. Kallenbach).

Procesverloop

Bij brief van 2 september 2021 heeft verweerder eiser bericht dat op 15 september 2021 zijn opvang wordt beëindigd en hij op deze datum de COa-locatie moet verlaten.
Eiser heeft tegen deze brief beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2022 op zitting behandeld. Eisers gemachtigde was daar via een beeldverbinding bij, verweerders gemachtigde mr. E. de Jong was aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Eiser heeft daarop een schriftelijk reactie op het verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 31 maart 2022 op zitting voortgezet. Eisers gemachtigde en verweerders gemachtigde mr. L. Verhaegh waren daarbij aanwezig.
Na deze zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak voor verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 23 september 2022 op zitting behandeld. De gemachtigden van eiser en verweerder waren daarbij aanwezig.

Overwegingen

Inleiding

1. Eiser verblijft in een asielzoekerscentrum. Op 27 november 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris) eisers asielaanvraag afgewezen en hem daarbij ook geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. In een uitspraak van 23 juli 2021
1heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, geoordeeld dat de afwijzing van eisers asielaanvraag terecht is, maar dat eisers beroep tegen het niet verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw gegrond is. Met deze uitspraak is de afwijzing van eisers asielaanvraag vast komen te staan. Op 17 augustus 2021 heeft de staatssecretaris een nieuw besluit genomen over de verlening aan eiser van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw en dit weer afgewezen. Vervolgens heeft verweerder eiser in de brief van 2 september 2021 bericht dat zijn opvang op 15 september 2021 wordt beëindigd.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank allereerst of eiser tegen deze brief beroep kon instellen bij de bestuursrechter en de rechtbank bevoegd is van dat beroep kennis te nemen.
2. De wet- en regelgeving die in deze uitspraak wordt genoemd, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Het oordeel van de rechtbank

3. De rechtbank concludeert dat verweerders brief van 2 september 2021 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en ook geen met een beschikking gelijk te stellen handeling. Eiser kon daarom tegen deze brief geen beroep instellen bij de bestuursrechter en de rechtbank is niet bevoegd om over het ingestelde beroep te beslissen. De rechtbank verklaart zich daarom onbevoegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Is de brief van 2 september 2021 een besluit of gelijk te stellen met een beschikking?
4.1
Het besluit van 17 augustus 2021, waarin de staatssecretaris de verlening aan eiser van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw afwijst, heeft tot gevolg dat eisers recht op opvang vier weken later eindigt. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva). In zijn brief van 2 september 2021 heeft verweerder eiser uitsluitend mededeling gedaan van dit - van rechtswege - intredende rechtsgevolg. De brief is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
De brief is, anders dan eiser heeft gesteld, evenmin een - rechtens relevante - met een beschikking gelijkgestelde handeling in de zin van artikel 5, tweede lid, van de Wet COa. Het rechtsgevolg waarvan verweerder in zijn brief mededeling heeft gedaan, was immers al ontstaan met het besluit van de staatssecretaris van 17 augustus 2021.
4.2
Eiser kan zich ook niet met succes beroepen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juni 2022.
2In de zaak waarover deze uitspraak gaat, had verweerder onverplicht en zonder juridische grond daarvoor, een vreemdeling gedurende veertien maanden verstrekkingen verleend. De Afdeling maakt uit de gang van zaken op dat verweerder kennelijk een herbeoordeling van de verstrekkingen van de vreemdeling heeft gedaan. Onder die omstandigheden merkt de Afdeling de mededeling van verweerder dat hij de verstrekkingen zal beëindigen aan als een handeling van verweerder ten aanzien van de vreemdeling als zodanig, verricht in het kader van de beëindiging van de verstrekkingen bij of krachtens de Wet COa, en dus als een met een beschikking gelijk te stellen feitelijke handeling in de zin van artikel 5, tweede lid, van de Wet COa.
In het geval van eiser is echter geen sprake van een vergelijkbare gang van zaken. Verweerder heeft eiser er alleen op gewezen dat zijn opvang op 15 september 2021 wordt beëindigd als gevolg van het besluit van de staatssecretaris van 17 augustus 2021, waarin de verlening van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw is afgewezen. Een eigen herbeoordeling van verweerder van de verstrekkingen van eiser is daaraan niet te pas gekomen.
4.3
Eisers stelling dat de Staat op grond van de Terugkeerrichtlijn verplicht is hem opvang te bieden, kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Ook als het zo is dat op de Nederlandse Staat in dit geval de verplichting rust om aan eiser opvang te bieden, is het niet aan verweerder maar aan de staatssecretaris om uitvoering te geven aan een uit de Terugkeerrichtlijn voortvloeiende en op de Nederlandse Staat rustende zorgplicht. Verweerder is namelijk een zelfstandig bestuursorgaan, waaraan specifieke taken en bevoegdheden zijn opgedragen met betrekking tot de materiële en immateriële opvang van in de Rva aangewezen asielzoekers. En eiser behoort niet meer tot de categorie aangewezen asielzoekers die in aanmerking komen voor de door verweerder te verzorgen opvang. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2014.
3
Conclusie en gevolgen
5. Omdat verweerders brief van 2 september 2021 geen besluit is en geen met een beschikking gelijk te stellen handeling, kon eiser tegen die brief geen beroep instellen bij de bestuursrechter. De rechtbank is daarom onbevoegd om dit beroep te behandelen en daarover een uitspraak te doen. Aan al wat eiser verder heeft aangevoerd, komt de rechtbank dan ook niet meer toe.
Ten overvloede: de praktijk
6. In deze procedure is de vraag gerezen tot wie eiser zich moest wenden voor continuering van zijn opvang tijdens de procedure tegen het besluit van de staatsecretaris van 17 augustus 2021 waarin de verlening van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw is afgewezen. Eiser heeft daartoe zowel naast zijn bezwaar tegen het besluit van 17 augustus 2021 als naast zijn beroep tegen verweerders brief van 2 september 2021 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Op het verzoek naast zijn bezwaar tegen het besluit van 17 augustus 2021 is de voorziening getroffen dat hij niet mocht worden uitgezet totdat op zijn bezwaar is beslist.
4Op het verzoek naast zijn beroep tegen verweerders brief van 2 september 2021 is de voorziening getroffen dat hem opvang of verstrekkingen moeten worden verleend totdat de rechtbank heeft beslist op het beroep.
5Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij de volgende gedragslijn hanteert:
‘Het is mogelijk dat de vreemdeling bezwaar of beroep aantekent tegen een afwijzend besluit op grond van artikel 64 van de Vw. Ook kan de vreemdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank. Wanneer hij of zij gelijktijdig een verzoek om een voorlopige voorziening indient om in afwachting van dat rechtsmiddel opvang te verkrijgen, kan de rechter het verzoek om een voorlopige voorziening toe- of afwijzen. Het indienen van dit verzoek om een voorlopige voorziening geeft geen recht op opvang. Dit kan alleen als de vreemdeling verzoekt dat hij wordt behandeld als ware hem uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw. Het is ook noodzakelijk dat de IND zich niet verzet tegen het toewijzen van het verzoek om een voorlopige voorziening, en dat in het dictum van de uitspraak van de voorzieningenrechter is opgenomen dat de vreemdeling moet worden behandeld als ware hem uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw.’
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat bij deze beslissing geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, en mr. E.I. Terborg-Wijnaldum en mr. H. Battjes, leden, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2023.
griffier voorzitter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
(…)
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 8
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
(…)
j. indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64;
(…)
Artikel 64
Uitzetting blijft achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers
Artikel 5
(…)
2. In afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 worden handelingen van het COA ten aanzien van een vreemdeling als zodanig die worden verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens deze wet, voor de toepassing van deze wet met een beschikking gelijkgesteld. De afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vreemdelingenwet 2000 zijn op die beschikking van toepassing.
(…)
Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005
Artikel 1
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
d. asielzoeker: een vreemdeling wiens vrijheid niet rechtens is ontnomen, door wie of ten behoeve van wie een asielaanvraag is ingediend;
(…)
Artikel 3
1. Het COA draagt zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening.
2. Tot de in het eerste lid bedoelde categorieën asielzoekers aan wie opvang wordt geboden behoren:
a .de asielzoeker als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d van deze regeling;
(…)
3. Met de in het vorige lid bedoelde categorieën asielzoekers worden gelijkgesteld:
(…)
g. de vreemdeling aan wie in verband met het onderzoek naar de feitelijke toegankelijkheid van de noodzakelijke zorg in zijn land van herkomst voorlopig uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend in afwachting van de definitieve beslissing op zijn verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000;
(…)
Artikel 7
1. Het recht op opvang eindigt in de volgende gevallen:
(…)
d. indien het een asielzoeker betreft aan wie met toepassing van artikel 3, derde lid, aanhef en onder f en g van deze regeling opvang is geboden: vier weken nadat het rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 is geëindigd;
(…)

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL20.20515.
4.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 14 september 2021, zaaknummer: NL21.13415.
5.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 16 september 2021, zaaknummer AWB 21/5414.