ECLI:NL:RBDHA:2024:20905

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
NL24.41117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 12 december 2024, wordt het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 21 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser nagenoeg een herhaling zijn van eerdere zienswijzen. Eiser stelt dat de minister onvoldoende is ingegaan op zijn specifieke omstandigheden en dat er systeemfouten zijn in de opvangvoorzieningen in Bulgarije. De rechtbank oordeelt echter dat de minister in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd heeft ingegaan op de stellingen van eiser en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije.

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41117

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.41118. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, dit staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 2 juli 2024 bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek op 4 juli 2024, op grond van artikel 18, eerste lid en onder b van de Dublinverordening aanvaard.
5. Eiser verwijst allereerst naar de zienswijze van 29 juli 2024 en stelt dat de inhoud daarvan als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
5.1.
Daarnaast stelt eiser dat het voornemen van 15 juli 2024 een standaard voornemen betreft waarin op geen enkele wijze is ingegaan op de situatie van eiser en hetgeen hij tijdens het Dublinaanmeldgehoor van 18 juni 2024 naar voren heeft gebracht. Eiser verwijst naar de Memorie van Toelichting bij de algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vw), waaruit volgt dat de voornemenprocedure moet waarborgen dat de rechter in beroep een voldoende gegevens omvattend dossier krijgt op basis waarvan hij kan oordelen of de genomen beslissing in stand kan blijven of niet. Door het voornemen onvoldoende toe te spitsen op de door eiser afgelegde verklaringen in het aanmeldgehoor, ontneemt de minister de mogelijkheid van partijen om van standpunt te wisselen met betrekking tot de feiten in de Dublinprocedure. Eiser is van mening dat het voornemen niet deugdelijk is gemotiveerd, nu er niet inhoudelijk is ingegaan op zijn specifieke omstandigheden en verklaringen.
5.2.
Eiser voert daarnaast aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eiser is in Bulgarije naar een gesloten opvang gebracht en heeft onder druk zijn vingerafdrukken moeten afstaan. Daarnaast is hij getuige geweest van de mishandeling van andere asielzoekers door de Bulgaarse autoriteiten. Er werd tegen eiser geschreeuwd en hij werd onder psychologische druk gezet. Ook werd eiser in Bulgarije niet bijgestaan door een advocaat. Eiser verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 augustus 2023 [3] , waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten bij terugkeer in Bulgarije geen toegang tot opvang hebben. De Afdeling heeft zich echter niet uitgelaten over de opvang voorzieningen, detentie en rechtsbijstand. De meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle heeft hierover in twee uitspraken geoordeeld dat hierin fundamentele systeemfouten zijn gelegen die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid bereiken. [4] Zonder nader onderzoek en nadere motivering kan de minister dus niet stellen dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag worden gegaan.
5.3.
Op de minister rust volgens eiser de plicht om uit eigen beweging te onderzoeken of in de ontvangende lidstaat sprake is van systeemfouten in de opvangvoorzieningen en de asielprocedure. Eiser verwijst daarbij naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 14 maart 2017 inzake Ilias en Ahmed tegen Hongarije. De minister kan in dit kader dus niet volstaan met verwijzingen naar algemene landeninformatie, maar moet alle overgelegde en algemeen beschikbare informatie over bijvoorbeeld detentie, het ontbreken van rechtsbijstand en het mogelijk niet kunnen indienen van een opvolgende asielaanvraag kenbaar betrekken in het overdrachtsbesluit. Zowel uit het voornemen noch de beschikking blijkt dat de minister dit heeft gedaan.
5.4.
Eiser is van mening dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Er is namelijk sprake van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Daarnaast zou uitzetting naar Syrië een schending van artikel 3 van het EVRM opleveren en dient, gelet op het risico op indirect refoulement, ook om die reden de minister de aanvraag van eiser in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Ook van belang is dat eiser tezamen met zijn 10-jarige neefje, de zoon van zijn zus, naar Nederland is gevlucht. Er is sprake van een afhankelijkheidsrelatie en de minister is hier ten onrechte in het voornemen niet op ingegaan.
5.5.
Dat geen toepassing is gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening is daarnaast volgens eiser onvoldoende gemotiveerd. De minister dient in zowel het voornemen als het bestreden besluit uitdrukkelijk te benoemen welke feiten en omstandigheden zij heeft betrokken bij de beslissing om geen toepassing te geven aan de bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht te behandelen zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. Ook hiervan blijkt niet in zowel het voornemen als het bestreden besluit.
6. De rechtbank constateert dat de beroepsgronden van eiser nagenoeg een herhaling zijn van wat in de zienswijze van 29 juli 2024 is gesteld. De minister is naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank overweegt in dat verband dat de minister in het bestreden besluit uitgebreid is ingegaan op de stellingen van eiser ten aanzien van het voornemen en de opvangvoorzieningen, rechtsbijstand en detentieomstandigheden in Bulgarije. Door de minister is voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom ten aanzien van Bulgarije uit kan worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister heeft de door eiser genoemde jurisprudentie daarbij betrokken en in dat verband verwezen naar een aantal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waarin uitdrukkelijk is ingegaan op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Bulgarije [5] en in het bijzonder de omstandigheden in detentie, de opvangvoorzieningen en de toegang tot rechtsbijstand [6] . De minister heeft daarbij terecht overwogen dat in de door eiser genoemde uitspraken geen wezenlijk ander beeld wordt geschetst en deze dateren van voor bovengenoemde Afdelingsuitspraken en daarin. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor een ander oordeel. Tot slot is naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit ook voldoende gemotiveerd ingegaan op de gestelde afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van het minderjarige neefje van eiser, en waarom dit geen geslaagd beroep op artikel 16 dan wel 17 van de Dublinverordening heeft opgeleverd. De beroepsgronden van eiser slagen niet.

Conclusie

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Uitspraak van 26 april 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1502 en van 23 mei 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1829.
6.16 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3806), 13 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3796), 29 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3646), 11 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3434) en 8 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3424).