ECLI:NL:RBDHA:2024:2069

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
NL23.16037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 20 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. De staatssecretaris had op 31 mei 2023 besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, wat eiser aanvecht. De rechtbank behandelt het beroep op 1 februari 2024, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig zijn.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat er in Kroatië een reëel risico bestaat op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft geen recente en relevante informatie overgelegd die zijn claims ondersteunt.

Daarnaast wordt het beroep van eiser op artikel 17 van de Dublinverordening besproken. Eiser stelt dat er bijzondere omstandigheden zijn die de staatssecretaris zouden moeten dwingen om zijn aanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een relatie heeft met zijn partner die rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16037

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Sinoo),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R. Radema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 31 mei 2023 waarin de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland eerst bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan omdat uit Eurodac was gebleken dat eiser daar op 20 december 2022 een asielaanvraag had ingediend. Zwitserland heeft dit verzoek afgewezen, omdat aan eiser was opgedragen om terug te keren naar Kroatië op grond van de Dublinverordening
.Vervolgens heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan omdat uit Eurodac was gebleken dat eiser daar op 14 december 2022 een asielverzoek had ingediend. Kroatië heeft dit verzoek, na heroverweging, aanvaard.
4.1.
De staatssecretaris heeft geen reden gezien om van de overdracht van eiser aan Kroatië af te zien. Er zijn geen aanwijzingen dat eiser in Kroatië een reëel risico zal lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest. Ook is geen sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser getuigt van een onevenredige hardheid, aldus de staatssecretaris.
Mag de staatssecretaris voor Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat voor Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij beroept zich op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 6 juni 2023 [2] , waaruit volgt dat de staatssecretaris zonder nader onderzoek niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië uit mag gaan. Eiser heeft diverse artikelen ingebracht met informatie over de situatie voor vluchtelingen in Kroatië. [3] Ook wijst hij op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 2 juni 2023 [4] . Hierin wijst de rechter een voorlopige voorziening toe, in een Dublin-Kroatië zaak, in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel [5] . Verder heeft eiser in het gehoor verklaard dat hij in Kroatië is mishandeld (geslagen) en moet volgens hem van de juistheid van deze informatie worden uitgegaan. Van hem kan niet worden verlangd dat hij klaagt bij de Kroatische autoriteiten, gelet op wat hij heeft meegemaakt en de overgelegde informatie.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid voor andere lidstaten, waaronder Kroatië, uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit ligt anders, als sprake is van een fundamentele systeemfout in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van
13 september 2023 geoordeeld dat voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, gelet op het door de staatssecretaris verrichte onderzoek naar de situatie van Dublinterugkeerders in Kroatië [6] . Volgens deze uitspraak lopen overgedragen Dublinterugkeerders niet het risico om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. Hierom al kan het beroep van eiser op de onder 5. genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, niet slagen. Het oordeel van de Afdeling over het door de staatssecretaris verrichte onderzoek dateert namelijk van ná de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam. In de door eiser ingebrachte artikelen ziet de rechtbank geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. De artikelen dateren van voor de uitspraak van de Afdeling en schetsen geen wezenlijk ander beeld dan de landeninformatie die in die uitspraak van de Afdeling is betrokken. Uit de artikelen blijkt niet dat ook Dublinterugkeerders het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling daarvan. Eiser heeft verder geen andere, recente informatie overgelegd. Met zijn verklaringen over wat hij heeft meegemaakt heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat er ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat hij dit niet heeft onderbouwd. Hij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij voorkomende problemen niet of niet op effectieve wijze kan klagen bij de Kroatische autoriteiten. Eiser heeft geen inspanningen verricht om zijn klachten kenbaar te maken en uit de informatie blijkt ook niet dat hij hiertoe niet de mogelijkheid heeft. De verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van zittingsplaats Roermond, maakt het oordeel van de rechtbank ook niet anders. De rechtbank volgt het oordeel van de Afdeling in de uitspraak van 13 september 2023, die geen aanleiding ziet om de beantwoording van de prejudiciële vragen af te wachten.
Had de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich moeten trekken?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich had moeten trekken vanwege bijzondere omstandigheden. Zijn partner met rechtmatig verblijf in Nederland heeft recent een miskraam gehad en behoeft de steun en zorg van eiser. Als onderbouwing heeft eiser een kopie van het Italiaanse paspoort van zijn partner overgelegd en een medisch verslag betreffende zijn partner. Eiser wijst verder op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 19 december 2023, waarin de rechtbank van oordeel is dat de staatssecretaris de negatieve gebeurtenissen in Kroatië moet betrekken bij de vraag of hij de aanvraag onverplicht aan zich moet trekken [7] .
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij geen aanleiding ziet om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser met de overgelegde documenten niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een (met een huwelijk gelijk te stellen) relatie onderhoudt met de gestelde partner. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor Dublin op 18 februari 2023 namelijk nog verklaard dat hij alleenstaand is en de relatie was ook nog niet aangevoerd in de eerste beroepsgronden van 8 juni 2023. Uit het overgelegde paspoort blijkt alleen de identiteit van de gestelde partner, maar hieruit kan niet worden opgemaakt dat sprake is van een relatie. Bovendien volgt hieruit ook niet dat de gestelde partner rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De staatssecretaris heeft het rechtmatig verblijf ook anderszins niet vast kunnen stellen. Uit de medische informatie blijkt niet dat eiser de vrucht bij de gestelde partner heeft verwekt of dat hij de partner was die aanwezig was bij het consult in het ziekenhuis. Ook blijkt hieruit niet dat de gestelde partner zorg en steun van eiser nodig heeft en dat dit alleen door eiser en alleen in Nederland zou kunnen worden gegeven. Overigens zou de staatssecretaris ook niet gehouden zijn om de aanvraag onverplicht aan zich te trekken als de gezinsband en het rechtmatig verblijf van de gestelde partner in Nederland aannemelijk zou zijn gemaakt. De staatssecretaris wijst er namelijk niet ten onrechte op dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de Dublinverordening niet is bedoeld als middel om gezinshereniging te realiseren [8] . Het bestaan van een gezinsband hoeft voor de staatssecretaris dan ook geen reden zijn om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
6.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat eisers beroep op de onder 6. genoemde uitspraak van zittingsplaats Haarlem niet kan slagen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet van betekenis zijn voor de beoordeling of zich bijzondere individuele omstandigheden voordoen die ertoe leiden dat een overdracht aan Kroatië getuigt van onevenredige hardheid [9] . De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd over zijn behandeling door de Kroatische autoriteiten tijdens zijn verblijf aldaar, zien op de vraag of Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt en dat deze omstandigheden daarom niet van betekenis kunnen zijn bij de beoordeling of de staatssecretaris gebruik zou moeten maken van zijn in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening neergelegde bevoegdheid. De staatssecretaris heeft dus geen aanleiding hoeven te zien om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken.
Zienswijze herhaald en ingelast
7. Eiser heeft voor het overige verzocht hetgeen eerder in de zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de staatssecretaris hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser in beroep niet toelicht waarom de reactie van de staatssecretaris tekortschiet, kan de enkele verwijzing niet leiden tot het daarmee door hem nagestreefde resultaat. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Artikel van nieuwsbureau ANF van 29 januari 2021, “Marteling en deportatie van Koerdische vluchtelingen in Kroatië”; Artikel van Bianet van 13 juni 2020, “De Kroatische politie martelt vluchtelingen”.
5.Bij uitspraak van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
8.Uitspraak van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:893.
9.Uitspraak van14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.