In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 20 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. De staatssecretaris had op 31 mei 2023 besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, wat eiser aanvecht. De rechtbank behandelt het beroep op 1 februari 2024, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig zijn.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat er in Kroatië een reëel risico bestaat op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft geen recente en relevante informatie overgelegd die zijn claims ondersteunt.
Daarnaast wordt het beroep van eiser op artikel 17 van de Dublinverordening besproken. Eiser stelt dat er bijzondere omstandigheden zijn die de staatssecretaris zouden moeten dwingen om zijn aanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een relatie heeft met zijn partner die rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.