ECLI:NL:RBDHA:2024:20170
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-overdracht naar Frankrijk
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend nadat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling werd genomen. De minister stelde dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser betoogt dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, vanwege een gebrek aan opvang- en medische voorzieningen. Hij verwijst naar een AIDA-rapport van mei 2024 dat deze tekortkomingen in het Franse systeem onderbouwt.
De rechtbank oordeelt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten hun verplichtingen jegens asielzoekers nakomen. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de situatie in Frankrijk dermate ernstig is dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een schending van zijn rechten. De rechtbank wijst erop dat eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigen dat de problemen in het Franse opvangsysteem niet van dien aard zijn dat dit het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnt.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.