ECLI:NL:RBDHA:2024:19491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
NL24.44724
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de rechtmatigheid van de staandehouding

Op 25 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser was op 13 november 2024 staande gehouden door de politie in 's-Gravenhage, waarbij hij geen identificatie kon tonen. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring, die was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de staandehouding en de gronden voor de bewaring. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding op een niet-vreemdelingrechtelijke grondslag was uitgevoerd, namelijk ter uitvoering van de Algemene Plaatselijke Verordening. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor bewaring feitelijk juist waren, en dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had geen identificerend reisdocument en had eerder een terugkeerbesluit ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom geen lichter middel dan bewaring was toegepast, en dat de medische en psychische problematiek van eiser niet leidde tot detentieongeschiktheid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44724

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1981 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Voortraject
2. Eiser voert aan dat niet is vast te stellen hoe de staande- en aanhouding is verlopen en op welke wettelijke grondslag dit heeft plaatsgevonden. Het document waaruit blijkt dat eiser is staande- en aangehouden is namelijk niet ondertekend. Zodoende is voor eiser niet vast te stellen of sprake is van een strafrechtelijke of (verkapt) vreemdelingrechtelijke aanleiding om eiser staande te houden.
3. De rechtbank stelt vast dat het op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van staandehouding/overbrenging/overdracht van 13 november 2024 het volgende vermeldt:
“Op woensdag 13 november 2024 om 08:05 uur te 's-Gravenhage bevonden wij ons Op
woensdag 13 november 2024, waren wij verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], in
politie-uniform gekleed en belast met het afhandelen van noodhulpmeldingen in het
verzorgingsgebied van Zuiderpark te 's-Gravenhage. Wij reden in een opvallend [1]
politievoertuig.
Diezelfde dag, omstreeks 08:00 uur, reden wij op het parkeerterrein van
[voetbalvereniging]. Ons is bekend dat op dit parkeerterrein veel overlast is van
personen die in voertuigen slapen. Wij zagen een voertuig geparkeerd staan voorzien
van [kenteken]. Wij zagen dat dit voertuig ingeslagen ramen had en dat er
aluminiumfolie op de ramen zat. Dit voertuig was duidelijk niet meer in staat om te
rijden. Wij zagen dat er een manspersoon uit de linker passagiersportier kwam lopen.
Hierop deze betrokkene staande gehouden. Betrokkene was niet in het bezit van enig
identificatiebewijs. Wij vroegen aan betrokkene of hij zijn naam en geboortedatum
wilde opschrijven. Hier gaf hij gehoor aan. Hierop deze gegevens opgezocht in het
politiesysteem. In het politiesysteem bevond zich een foto van betrokkene. Aan de
hand van deze foto hebben wij de identiteit van betrokkene vastgesteld en bleek hij
te zijn:
** [eiser] geboren op [datum] 1981 te Onbekend (Marokko) **
[eiser] kwam in het systeem naar voren als verwijderbaar. Hierop telefonisch contact
opgenomen met AVIM. Wij kregen het verzoek of wij [eiser] naar hun afdeling konden
brengen.

Niet-vreemdelingrechtelijke aanleiding

Op woensdag 13 november 2024 om 08:05 uur te 's-Gravenhage hielden wij deze persoon
staande en vorderden wij op grond van een niet-vreemdelingrechtelijke politietaak,
namelijk ter uitvoering van de Algemene Plaatselijke Verordening, de inzage van het
identiteitsdocument.”
4. Eiser merkt terecht op dat het proces-verbaal niet is ondertekend door de verbalisanten. Ook kan de rechtbank eiser volgen in zijn stelling dat de opmaak van het proces-verbaal door de getypte weergave van het politielogo wat ongebruikelijk voorkomt. De rechtbank ziet daarin echter geen aanleiding om het document niet langer aan te merken als een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal en evenmin aanleiding om niet van de juistheid van de inhoud daarvan uit te gaan. Het proces-verbaal bevat namelijk wel de namen van de verbalisanten en tevens opstellers van het proces-verbaal, alsmede de datum waarop het proces-verbaal is opgemaakt. Ook is inzichtelijk gemaakt onder welke omstandigheden de staandehouding van eiser heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt daarom uit voormeld proces-verbaal genoegzaam dat eiser op 13 november 2024 vanwege een niet-vreemdelingrechtelijke aanleiding is staandegehouden, namelijk ter uitvoering van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [2] volgt dat het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. Dit betekent dat de rechtbank de staandehouding van eiser in deze bewaringsprocedure niet op rechtmatigheid kan beoordelen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
De maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d: niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn/haar identiteit en
nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De zware grond 3d heeft verweerder op de zitting laten vallen.
7. Eiser betwist alle zware en lichte gronden. Eiser voert dat niet inzichtelijk is geworden op welke wijze eiser Europa is ingereisd. Dat eiser zijn paspoort en identiteitskaart heeft verscheurd is niet gebleken. Eiser heeft zich daarnaast niet onttrokken aan het toezicht. Er is sprake van psychische problematiek zodat de zware grond 3b niet aan hem kan worden tegengeworpen. In dat verband speelt ook dat de zware grond 3c niet aan hem kan worden tegengeworpen. Eiser wist niet dat op hem een terugkeerverplichting rustte. Ook de zware grond 3i kan niet aan hem worden tegengeworpen. Eiser vreest er namelijk voor om terug te keren naar zijn land van herkomst.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 volgt dat, om de zware gronden 3a, 3b, en 3c aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. [3] De rechtbank is van oordeel dat deze zware gronden feitelijk juist zijn. Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een identificerend reisdocument. Tijdens het vertrekgesprek van 15 oktober 2024 met de Dienst Terugkeer & Vertrek heeft eiser bovendien verklaard dat hij zijn paspoort en identiteitskaart in Griekenland heeft verscheurd en verbrand. Hieruit volgt dat eiser niet op voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd. Ook de zware gronden 3b en 3c zijn feitelijk juist. Eiser heeft geen melding gemaakt van zijn onrechtmatig verblijf. Daarnaast is bij afwijzing van zijn asielaanvraag op 25 juli 2022 een terugkeerbesluit opgelegd en is op 10 februari 2024 een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd. De gestelde psychische problemen van eiser doen aan de feitelijke juistheid van deze zware gronden niet af.
9. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a, 3b en 3c reeds de conclusie rechtvaardigen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken of de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring naar het oordeel van de rechtbank dragen. [4] Wat is aangevoerd over de zware grond 3i en de lichte gronden behoeft daarom geen bespreking meer.
Lichter middel
10. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel dan bewaring is toegepast. Er is sprake van medische en psychische problematiek en medicijngebruik. Verweerder heeft dat niet betrokken bij de beoordeling of een lichter middel kon worden toegepast. Eiser beroept zich op een drietal uitspraken van deze rechtbank. [5]
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het risico op onttrekking, zoals voortvloeit uit de gronden van bewaring, te ondervangen. Verweerder heeft, anders dan eiser stelt, in de maatregel van bewaring betrokken dat eiser heeft verklaard dat hij ziek is en medicatie gebruikt. Verweerder heeft zich in dat verband terecht op het standpunt gesteld dat niet gebleken is eiser hierdoor detentieongeschikt is omdat de beschikbare zorg in detentie gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. De rechtbank betrekt bovendien dat eiser zijn gestelde medische problematiek niet heeft onderbouwd. Het beroep van eiser op de drie uitspraken slaagt om die reden al niet.
Zicht op uitzetting
12. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Marokko binnen een redelijke termijn. Eiser is dit jaar al voor de derde keer in bewaring gesteld en hij wacht al negen maanden tevergeefs op antwoord van de Marokkaanse autoriteiten. Eiser verwacht niet dat de Marokkaanse autoriteiten voor eiser een laissez-passer(lp) zullen afgeven.
13. De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 14 november 2022 [6] en 8 augustus 2023. [7]
De rechtbank ziet in het geval van eiser geen aanleiding om daar van af te wijken. Op 14 februari 2024 is voor eiser een lp aangevraagd bij de Marokkaanse autoriteiten. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat er maandelijks wordt gerappelleerd. Ook is volgens verweerder op 18 november 2024 de regievoerder gevraagd om contact op te nemen met de Marokkaanse ambassade om op individueel niveau voor eiser te rappelleren. Er zijn geen signalen dat ten behoeve van eiser geen laissez passer zal worden verstrekt. Eiser zou het uitzettingstraject mogelijk zelf kunnen bespoedigen door daaraan zijn (volledige) medewerking te verlenen. Hoewel eiser in de laatste vertrekgesprekken verklaard terug te willen naar Marokko is niet gebleken welke handelingen eiser daadwerkelijk heeft verricht om zijn vertrek te realiseren of in ieder geval te bespoedigen. In een zodanig geval mag het zicht op uitzetting volgens vaste rechtspraak in beginsel worden aangenomen.
Ambtshalve toetsing
14. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 25 november 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voor de volledigheid vermeldt de rechtbank dat in het pv zelf de ‘d’ in dit woord is weggevallen. Ten behoeve van de leesbaarheid is dat in deze uitspraak gecorrigeerd.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 27 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:274, en
3.Zie de uitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4.Op grond van artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb.
5.Zittingsplaats Roermond, ECLI:NL:RBDHA:2022:11952, zittingsplaats Utrecht, ECLI:NL:RBDHA:2022:14730 en ECLI:NL:RBDHA:2020:14264.