Niet-vreemdelingrechtelijke aanleiding
Op woensdag 13 november 2024 om 08:05 uur te 's-Gravenhage hielden wij deze persoon
staande en vorderden wij op grond van een niet-vreemdelingrechtelijke politietaak,
namelijk ter uitvoering van de Algemene Plaatselijke Verordening, de inzage van het
identiteitsdocument.”
4. Eiser merkt terecht op dat het proces-verbaal niet is ondertekend door de verbalisanten. Ook kan de rechtbank eiser volgen in zijn stelling dat de opmaak van het proces-verbaal door de getypte weergave van het politielogo wat ongebruikelijk voorkomt. De rechtbank ziet daarin echter geen aanleiding om het document niet langer aan te merken als een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal en evenmin aanleiding om niet van de juistheid van de inhoud daarvan uit te gaan. Het proces-verbaal bevat namelijk wel de namen van de verbalisanten en tevens opstellers van het proces-verbaal, alsmede de datum waarop het proces-verbaal is opgemaakt. Ook is inzichtelijk gemaakt onder welke omstandigheden de staandehouding van eiser heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt daarom uit voormeld proces-verbaal genoegzaam dat eiser op 13 november 2024 vanwege een niet-vreemdelingrechtelijke aanleiding is staandegehouden, namelijk ter uitvoering van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)volgt dat het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. Dit betekent dat de rechtbank de staandehouding van eiser in deze bewaringsprocedure niet op rechtmatigheid kan beoordelen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
De maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d: niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn/haar identiteit en
nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De zware grond 3d heeft verweerder op de zitting laten vallen.
7. Eiser betwist alle zware en lichte gronden. Eiser voert dat niet inzichtelijk is geworden op welke wijze eiser Europa is ingereisd. Dat eiser zijn paspoort en identiteitskaart heeft verscheurd is niet gebleken. Eiser heeft zich daarnaast niet onttrokken aan het toezicht. Er is sprake van psychische problematiek zodat de zware grond 3b niet aan hem kan worden tegengeworpen. In dat verband speelt ook dat de zware grond 3c niet aan hem kan worden tegengeworpen. Eiser wist niet dat op hem een terugkeerverplichting rustte. Ook de zware grond 3i kan niet aan hem worden tegengeworpen. Eiser vreest er namelijk voor om terug te keren naar zijn land van herkomst.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 volgt dat, om de zware gronden 3a, 3b, en 3c aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn.De rechtbank is van oordeel dat deze zware gronden feitelijk juist zijn. Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een identificerend reisdocument. Tijdens het vertrekgesprek van 15 oktober 2024 met de Dienst Terugkeer & Vertrek heeft eiser bovendien verklaard dat hij zijn paspoort en identiteitskaart in Griekenland heeft verscheurd en verbrand. Hieruit volgt dat eiser niet op voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd. Ook de zware gronden 3b en 3c zijn feitelijk juist. Eiser heeft geen melding gemaakt van zijn onrechtmatig verblijf. Daarnaast is bij afwijzing van zijn asielaanvraag op 25 juli 2022 een terugkeerbesluit opgelegd en is op 10 februari 2024 een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd. De gestelde psychische problemen van eiser doen aan de feitelijke juistheid van deze zware gronden niet af.
9. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a, 3b en 3c reeds de conclusie rechtvaardigen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken of de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring naar het oordeel van de rechtbank dragen.Wat is aangevoerd over de zware grond 3i en de lichte gronden behoeft daarom geen bespreking meer.
10. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel dan bewaring is toegepast. Er is sprake van medische en psychische problematiek en medicijngebruik. Verweerder heeft dat niet betrokken bij de beoordeling of een lichter middel kon worden toegepast. Eiser beroept zich op een drietal uitspraken van deze rechtbank.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het risico op onttrekking, zoals voortvloeit uit de gronden van bewaring, te ondervangen. Verweerder heeft, anders dan eiser stelt, in de maatregel van bewaring betrokken dat eiser heeft verklaard dat hij ziek is en medicatie gebruikt. Verweerder heeft zich in dat verband terecht op het standpunt gesteld dat niet gebleken is eiser hierdoor detentieongeschikt is omdat de beschikbare zorg in detentie gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. De rechtbank betrekt bovendien dat eiser zijn gestelde medische problematiek niet heeft onderbouwd. Het beroep van eiser op de drie uitspraken slaagt om die reden al niet.
12. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Marokko binnen een redelijke termijn. Eiser is dit jaar al voor de derde keer in bewaring gesteld en hij wacht al negen maanden tevergeefs op antwoord van de Marokkaanse autoriteiten. Eiser verwacht niet dat de Marokkaanse autoriteiten voor eiser een laissez-passer(lp) zullen afgeven.
13. De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 14 november 2022en 8 augustus 2023.
De rechtbank ziet in het geval van eiser geen aanleiding om daar van af te wijken. Op 14 februari 2024 is voor eiser een lp aangevraagd bij de Marokkaanse autoriteiten. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat er maandelijks wordt gerappelleerd. Ook is volgens verweerder op 18 november 2024 de regievoerder gevraagd om contact op te nemen met de Marokkaanse ambassade om op individueel niveau voor eiser te rappelleren. Er zijn geen signalen dat ten behoeve van eiser geen laissez passer zal worden verstrekt. Eiser zou het uitzettingstraject mogelijk zelf kunnen bespoedigen door daaraan zijn (volledige) medewerking te verlenen. Hoewel eiser in de laatste vertrekgesprekken verklaard terug te willen naar Marokko is niet gebleken welke handelingen eiser daadwerkelijk heeft verricht om zijn vertrek te realiseren of in ieder geval te bespoedigen. In een zodanig geval mag het zicht op uitzetting volgens vaste rechtspraak in beginsel worden aangenomen.
14. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.