In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Oezbeekse nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 18 juni 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 29 juni 2022 heeft de verweerder de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2022 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. E. Schoneveld, en de verweerder door mr. M. Lorier.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring is opgeheven. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel is toegepast, ondanks de medische klachten van eiser. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van eiser uitvalt, en kent hem een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 12 dagen, ter hoogte van € 1.260,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.