ECLI:NL:RBDHA:2022:14730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
NL22.12004
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Oezbeekse nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 18 juni 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 29 juni 2022 heeft de verweerder de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2022 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. E. Schoneveld, en de verweerder door mr. M. Lorier.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring is opgeheven. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel is toegepast, ondanks de medische klachten van eiser. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van eiser uitvalt, en kent hem een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 12 dagen, ter hoogte van € 1.260,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.12004
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Schoneveld),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 29 juni 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Oezbeekse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1990.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
Lichter middel
4. Eiser voert aan dat verweerder in de maatregel van bewaring onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel is toegepast. Eiser heeft in het gehoor voor de inbewaringstelling verklaard dat hij medische klachten heeft. Verweerder had moeten motiveren waarom deze medische klachten geen reden gaven om eiser een lichter middel op te leggen.
5. De rechtbank overweegt als volgt. In het gehoor voor de inbewaringstelling heeft eiser verklaard dat hij rugpijn en keelpijn heeft, waar hij medicijnen voor gebruikt. Eiser geeft aan dat hij veel moet bewegen, omdat zijn rugpijn anders erger wordt. Daarnaast heeft eiser verklaard dat zijn psychologische toestand slecht is. Er is hem tijdens het gehoor medegedeeld dat in het detentiecentrum een arts aanwezig is.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd die zouden moeten leiden tot het toepassen van een lichter middel. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een motiveringsgebrek in de maatregel van bewaring, gelet op de verklaringen van eiser.
7. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling pas onrechtmatig indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.1 Verweerder heeft geen belangen gesteld die aanleiding kunnen geven om aan voornoemd gebrek voorbij te gaan en hiervan is ook niet op een andere manier gebleken. Gelet hierop valt de belangenafweging in het voordeel van eiser uit.
8. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
9. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 2
x € 130,- (verblijf politiecel) en 10 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.260,-.
1. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 20 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:157.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.260,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
26 juli 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rchtspraak.nl
Mr. J.G. Nicholson M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.