ECLI:NL:RBDHA:2024:19087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
NL24.39897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 11 oktober 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 7 november 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat Duitsland niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank wijst erop dat de minister in zijn besluit heeft aangegeven dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank beschouwt een tegenstrijdigheid in het besluit van de minister als een kennelijke verschrijving, maar dit doet niets af aan de inhoud van het besluit.

Eiser heeft ook betoogd dat de minister zijn aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling moet nemen, maar de rechtbank oordeelt dat de omstandigheden die eiser aanvoert niet voldoende bijzonder zijn om hiervan af te wijken. De rechtbank bevestigt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te worden genomen, en dat de beslissing van de minister in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39897

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Demirtas),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer NL24.39898, op 7 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard. [2]
Mag de minister voor Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser betoogt dat er ten aanzien van Duitsland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister concludeert in het besluit van 11 oktober 2024 immers dat eiser met zijn stellingen en verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Eiser kan daarom niet worden overgedragen aan Duitsland en de minister moet zijn asielaanvraag in behandeling nemen.
Toetsingskader
4.1.
Uit artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening volgt dat lidstaten een verzoeker niet mogen overdragen aan de verantwoordelijke lidstaat als ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen waarvan de minister niet onkundig kon zijn en waardoor de verzoeker een reëel risico zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. De minister moet bij zijn beoordeling alle informatie betrekken die door de verzoeker is ingebracht, en ook uit eigen beweging rekening houden met relevante en objectieve informatie waarvan hij kennis heeft. [3]
Oordeel van de rechtbank
4.2.
De rechtbank volgt het standpunt van de minister ter zitting dat uit het bestreden besluit niet volgt dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat voor Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het klopt weliswaar dat de minister onder de conclusie op pagina vier van het bestreden besluit heeft opgeschreven dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Dit beschouwt de rechtbank echter als een kennelijke verschrijving. Gelet op de inhoud van het besluit had dit ook voor eiser duidelijk moeten zijn. De minister heeft namelijk onderaan pagina drie van het besluit opgeschreven dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Op pagina vier bevestigt de minister dit nogmaals door zich op het standpunt te stellen dat eisers enkele verklaring ten aanzien van zijn ervaring in Duitsland, niet leidt tot de conclusie dat hij bij overdracht naar Duitsland een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Dat het woord ‘niet’ per ongeluk is weggevallen in de conclusie doet geen afbreuk aan de inhoud van het besluit van de minister. In zoverre slaagt de beroepsgrond niet.
4.3.
Het betoog dat de minister voor Duitsland niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel slaagt ook niet. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), volgt namelijk dat ten aanzien van Duitsland mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [4] Met eisers verklaringen dat hem in Duitsland een aantal vragen zijn gesteld, dat hij gedwongen werd om zijn vingerafdrukken af te staan en dat hij een paar dagen in het AZC heeft verbleven, is niet gebleken dat er in Duitsland sprake is van structurele problemen in de asielprocedure en in de opvangvoorzieningen.
Daarbij is van belang dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn van toepassing zijn op de Duitse asielprocedure. Indien eiser meent dat de Duitse autoriteiten zich niet aan deze richtlijnen houden of in het geval van zich voordoende problemen, is het aan hem om hierover te klagen bij de Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat die mogelijkheid voor eiser niet bestond of bestaat. Daarnaast garanderen de Duitse autoriteiten middels het uitdrukkelijke claimakkoord dat eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling wordt genomen in lijn met de Europese richtlijnen. De minister mag ook in het geval van eiser voor Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister in de bijzondere omstandigheden van eiser aanleiding moeten zien om de asielaanvraag in behandeling te nemen?
5. Eiser betoogt dat de minister zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling moet nemen. Nederland is vanwege eisers ervaringen in Duitsland verantwoordelijk voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Ter zitting voegt eiser hieraan toe dat het altijd zijn doel is geweest om naar Nederland te reizen en dat familie van hem in Nederland woont.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet voldoende bijzonder zijn voor het onverplicht behandelen van eisers asielaanvraag. De omstandigheden hebben betrekking op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Duitsland zijn internationale verplichtingen met betrekking tot de opvang(voorzieningen) niet nakomt. Deze omstandigheden heeft de minister al voldoende betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5]
Voor wat betreft eisers beroep op artikel 17, tweede lid van de Dublinverordening, stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat dit artikel ziet op een overdracht naar een andere lidstaat om familierelaties te verenigen op humanitaire gronden. Dit slaagt in de zaak van eiser niet. Eiser heeft ter zitting zonder verdere onderbouwing gesteld dat hij familieleden in Nederland heeft wonen, maar tijdens zijn aanmeldgehoor heeft hij verklaard dat familieleden van hem in Europa wonen, waaronder neven in Duitsland en familieleden in andere landen waar hij geen contact mee heeft. [6] De minister heeft in deze omstandigheden niet ten onrechte geen aanleiding gezien om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Ook maakt eisers wens om in Nederland te blijven en zijn stelling dat hij altijd het doel had om naar Nederland te reizen, niet dat Nederland de asielaanvraag aan zich had moeten trekken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening.
3.Dit toetsingskader volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 (arrest X), ECLI:EU:C:2024:195, en de uitspraak van de ABRvS van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455.
4.Vergelijk ABRvS van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3291, van 26 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:913 en van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4107.
5.ABRvS 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860.
6.Pagina 4 en 5 van het Aanmeldgehoor Dublin.