ECLI:NL:RBDHA:2024:19087
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 11 oktober 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 7 november 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat Duitsland niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank wijst erop dat de minister in zijn besluit heeft aangegeven dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank beschouwt een tegenstrijdigheid in het besluit van de minister als een kennelijke verschrijving, maar dit doet niets af aan de inhoud van het besluit.
Eiser heeft ook betoogd dat de minister zijn aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling moet nemen, maar de rechtbank oordeelt dat de omstandigheden die eiser aanvoert niet voldoende bijzonder zijn om hiervan af te wijken. De rechtbank bevestigt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te worden genomen, en dat de beslissing van de minister in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.