ECLI:NL:RBDHA:2024:18864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
23/5906
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en beëindiging van bijstandsuitkering op basis van waargenomen werkzaamheden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en beëindiging van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en de afwijzing van een nieuwe aanvraag om bijstand. Eiser, die sinds 15 april 2014 bijstand ontving, heeft zijn uitkering zien intrekken vanwege vermoedelijke werkzaamheden in een pizzeria, waar hij regelmatig werd waargenomen tijdens gebruikelijke arbeidsuren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg terecht heeft geconcludeerd dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn werk. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast bij het college ligt, maar dat het college voldoende bewijs heeft geleverd van de aanwezigheid van eiser op de werkplek, wat de intrekking van de bijstand rechtvaardigt. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij geen op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de intrekking en beëindiging van de bijstand standhouden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5906

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, het college
(gemachtigde: A. Kanhai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en beëindiging van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en afwijzing van een nieuwe aanvraag om bijstand.
1.1.
Bij besluit van 2 januari 2023 (primair besluit 1) heeft het college de bijstand van eiser en zijn ex-partner [naam] ( [naam] ) ingetrokken vanaf 27 september 2022, en beëindigd per 2 januari 2023.
1.2.
Bij besluit van 2 februari 2023 (primair besluit 2) heeft het college de bijstandsaanvraag van eiser van 22 februari 2023 afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 8 juni 2023 (primair besluit 3) heeft het college de primaire besluiten 1 en 2 ingetrokken en de rechtsgevolgen in stand gelaten. De intrekking is gewijzigd naar de periode van 27 september 2022 tot en met 1 januari 2023.
1.4.
Met het bestreden besluit van 19 juli 2023 op de bezwaren van eiser is het college bij de intrekking, beëindiging en afwijzing van de nieuwe bijstandsaanvraag gebleven.
1.5.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben gemachtigden van partijen deelgenomen.

Wat aan de procedure vooraf ging

2. Eiser en [naam] ( [naam] ) zijn ongehuwd en hebben samen vier kinderen. Eiser en [naam] ontvingen sinds 15 april 2014 bijstand naar de norm van gehuwden op het uitkeringsadres. Eiser is om medische redenen door het college vrijgesteld van de verplichting tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie.
2.1.
Naar aanleiding van de relatiebreuk tussen eiser en [naam] heeft de rechtbank op 19 april 2022 in een kort geding uitgesproken dat met ingang van 25 april 2022 eiser en [naam] om en om in de woning op het uitkeringsadres zullen verblijven met de kinderen om voor de kinderen te zorgen.
2.2.
Eiser heeft vervolgens het college verzocht om de bijstand apart uit te keren aan hem en [naam] . Met ingang van 1 juli 2022 ontvingen eiser en [naam] de bijstandsnorm voor gehuwden gesplitst.
2.3.
Naar aanleiding van een anonieme melding dat eiser dagelijks werkt in [bedrijfsnaam] te [plaatsnaam] en de sleutel heeft van de zaak om te openen, heeft het college onderzoek gedaan naar het recht op bijstand van eiser. In dat kader hebben sociale rechercheurs administratief onderzoek gedaan, bijna dagelijks waarnemingen verricht in de periode van 27 september 2022 tot en met 16 december 2022 bij [bedrijfsnaam] ( [bedrijfsnaam] ) en het uitkeringsadres en eiser verhoord op 16 december 2022. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 21 december 2022.
2.4.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft het college bij het primaire besluit 1 de bijstand van eiser en [naam] ingetrokken vanaf 27 september 2022 en beëindigd vanaf 2 januari 2023.
2.5.
Vervolgens hebben eiser en [naam] zich afzonderlijk gemeld bij het college om bijstand aan te vragen naar de norm van een alleenstaande. Na intern overleg heeft het college besloten dat eiser en [naam] voor de Pw gezien worden als een gezamenlijke huishouding waardoor eiser en [naam] samen een aanvraag om bijstand in moeten dienen. Op 22 februari 2023 heeft een intake gesprek plaatsgevonden. Naar aanleiding van de nieuwe aanvraag heeft zijn er waarnemingen verricht bij het uitkeringsadres en bij de [bedrijfsnaam] op 15 en 16 februari 2023. Er is waargenomen dat eiser aanwezig was bij [bedrijfsnaam] op 16 februari 2023.
2.6.
Bij het primaire besluit 2 heeft het college de aanvraag van eiser en [naam] afgewezen omdat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden. Het college heeft daarom de aanvraag, met verwijzing naar het primaire besluit 1, op grond van artikel 4:6 van de van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen.
2.7.
Bij het primaire besluit 3 heeft het college eiser en [naam] vanaf 19 april 2022 aangemerkt als zelfstandige subjecten van bijstand analoog aan de methode van co-ouderschap. De primaire besluiten 1 en 2 worden daarom ingetrokken.
Eiser heeft vanaf 19 april 2022 recht heeft op bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder. Wel wordt de kostendelersnorm bij twee personen toegepast omdat eiser de helft van de maand op een onbekend adres verblijft en hij dit adres ook niet wil verstrekken.
Vanaf 1 januari 2023 is zijn op bijstand beëindigd, omdat is vastgesteld dat hij vanaf 27 september 2022 geen recht meer heeft op bijstand. Eiser heeft immers zijn inlichtingenplicht geschonden door geen melding te maken van zijn werk bij [bedrijfsnaam] .
De reeds betaalde bijstand over de periode dat eiser en [naam] bijstand ontvingen naar de norm van gehuwden, 19 april 2022 tot en met 26 september 2022, wordt verrekend met de nieuw toegekende uitkering. Eiser heeft per saldo teveel bijstand ontvangen over de periode 27 september 2022 tot 1 januari 2023.
De nieuwe aanvraag van eiser wordt voorts afgewezen op grond van artikel 4:6, van de Awb omdat uit onderzoek is gebleken dat eiser nog steeds bij [bedrijfsnaam] werkt. Het college heeft daarom besloten eiser geen bijstand toe te kennen.
2.8.
Bij het bestreden besluit heeft het college, met verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften van 19 juli 2023, de intrekking, beëindiging en afwijzing van de nieuwe aanvraag gehandhaafd. Het primaire besluit 3 heeft het college gewijzigd in die zin dat de intrekkingsperiode wordt gewijzigd naar 27 september 2022 tot en met 1 januari 2023 en de beëindiging vanaf 2 januari 2023. Kort samengevat stelt het college zich op het standpunt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden bij [bedrijfsnaam] . Verder is op 16 februari 2023 waargenomen dat eiser aanwezig was bij de [bedrijfsnaam] . De nieuwe aanvraag is daarom terecht afgewezen nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, aldus het college.

Beoordeling door de rechtbank

De herziening en beëindiging
3. Eiser stelt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. In dat kader stelt hij dat hij geen op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht in [bedrijfsnaam] .
3.1.
De te beoordelen periode is 27 september 2022 tot en met 1 januari 2023.
Het toetsingskader
3.2.
Intrekking en beëindiging van de bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. In dit geval betekent dit dat het college aannemelijk moet maken dat eiser in de periode waar het hier om gaat de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij werkzaamheden verrichtte.
Het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden kan voor het recht op bijstand van belang zijn. Dit hangt niet af van de bedoeling waarmee die werkzaamheden worden verricht. Het maakt ook niet of uit die werkzaamheden inkomsten worden genoten. Voor het recht op bijstand moet namelijk niet alleen rekening worden gehouden met het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook met het inkomen waarover de betrokkene redelijkerwijs kan beschikken. Dit volgt uit artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Pw. Het gaat om werkzaamheden waar gewoonlijk een beloning tegenover staat of waarvoor de betrokkene redelijkerwijs een beloning kan bedingen. Dit is vaste rechtspraak. [1]
De aanwezigheid van een betrokkene op zijn werkplek tijdens gebruikelijke arbeidsuren rechtvaardigt de vooronderstelling dat hij gedurende alle uren waarop hij daar aanwezig is op geld waardeerbare arbeid verricht. Ook dit is vaste rechtspraak. [2] Het is dan aan de betrokkene, in dit geval eiser, om aannemelijk te maken dat dat niet zo was.
3.3.
Niet in geschil is dat eiser tijdens de waarnemingsperiode van 27 september 2022 tot en met 16 december 2022 bijna dagelijks, in totaal 42 keer, is gezien door de sociale rechercheurs in de [bedrijfsnaam] . Er is waargenomen dat hij met een sleutel de deur opent, de bezorgfietsen buitenzet, eten bereidt, klanten helpt in de [bedrijfsnaam] en bestellingen afrekent. Eiser heeft dit ook niet ontkend tijdens het verhoor op 16 december 2022.
De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij geen op geld waardeerbare arbeid heeft verricht gedurende alle uren waarop hij aanwezig was in de [bedrijfsnaam] .
3.4.
Eiser stelt dat het op de weg van het college lag om hem erop te wijzen dat zijn aanwezigheid in de [bedrijfsnaam] gevolgen kan hebben voor zijn recht op bijstand. Voor zover eiser daarmee betoogt dat het hem niet valt te verwijten dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden, faalt de beroepsgrond. De inlichtingenverplichting is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Uitsluitend moet worden beoordeeld of eiser de op geld waardeerbare werkzaamheden had moeten melden en dit heeft nagelaten. [3]
3.5.
Het beroep op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 november 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:10446 slaagt ook niet. Van belang is dat, anders dan in de aangehaalde uitspraak, eiser nou juist geen melding heeft gedaan van zijn gestelde ‘sociaalmaatschappelijke activiteiten’ bij de [bedrijfsnaam] . Reeds daarom faalt de beroepsgrond dat het college eiser had moeten vragen die activiteiten (bij de [bedrijfsnaam] ) toe te lichten.
3.6.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd.
De afwijzing van de nieuwe aanvraag
4. Eiser voert aan dat het college in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel de nieuwe aanvraag heeft afgewezen.
4.1.
Naar vaste rechtspraak ligt het in een geval waarin een nieuwe aanvraag voorligt na een eerdere beëindiging of intrekking van de bijstand of een eerdere afwijzing van een bijstandsaanvraag, in het algemeen op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat zich sinds die beëindiging, intrekking of afwijzing een relevante wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan, in die zin dat inmiddels wel wordt voldaan aan de vereisten om voor algemene of bijzondere bijstand in aanmerking te komen. Er bestaat geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken.
4.2.
Gelet op de waarnemingen op 16 februari 2023, waarbij is gezien dat eiser omstreeks 10:15 uur zijn auto heeft geparkeerd achter de [bedrijfsnaam] en vervolgens naar binnen is gegaan en hij om 14:50 uur nog steeds in de [bedrijfsnaam] was, heeft het college de aanvraag kunnen afwijzen. Dat het gaat om een enkele waarneming is niet van belang. Bij een aanvraag rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat sprake is van gewijzigde omstandigheden op eiser. Daar is hij in het licht van de waarnemingen niet in geslaagd. Anders dan eiser stelt is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een onrechtmatige waarneming. Het college is bevoegd om op grond van artikel 53a, van de Pw onderzoek te doen. De rechtbank is van oordeel dat het college juist zorgvuldig heeft gehandeld door waarnemingen te verrichten voordat is beslist op de nieuwe aanvraag van eiser. Dat het evenredigheidsbeginsel tot toewijzing van de aanvraag had moeten leiden heeft eiser verder niet onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1460.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 16 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:80.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 6 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1089.