ECLI:NL:CRVB:2024:1460
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot op geld waardeerbare werkzaamheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant over de periode van 12 november 2022 tot en met 30 november 2022. De intrekking was gebaseerd op het feit dat appellant geen melding had gemaakt van op geld waardeerbare werkzaamheden die hij verrichtte bij een kapperszaak. Appellant stelde dat het om een werkstage ging en dat hij pas melding hoefde te maken als hij een contract en inkomsten zou ontvangen. De Raad oordeelde echter dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, omdat hij het dagelijks bestuur niet duidelijk had geïnformeerd over de werkzaamheden die hij verrichtte. Het enkel informeren van een medewerker over zijn voornemen om te gaan werken was onvoldoende. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het bestreden besluit in stand had gelaten. Hierdoor blijft de terugvordering van de bijstand van € 795,25 bruto van kracht. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden van appellant bij de kapperszaak op geld waardeerbaar waren en dat hij dit had moeten melden, ongeacht de aard van de werkzaamheden. De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers.