ECLI:NL:RBROT:2023:10446

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
ROT 23/2720
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering door het college van burgemeester en wethouders na vermeende op geld waardeerbare activiteiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 9 november 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering behandeld. Eiseres, die sinds 1 januari 2015 een bijstandsuitkering ontvangt, had haar recht op bijstand opgeschort en ingetrokken gezien de vermeende schending van de inlichtingenplicht. Het college van burgemeester en wethouders had vastgesteld dat eiseres op geld waardeerbare activiteiten had verricht zonder deze te melden, wat leidde tot de opschorting van haar bijstandsuitkering per 1 augustus 2022. De rechtbank oordeelt dat het opschortingsbesluit onterecht is genomen, omdat eiseres niet in gebreke was met het aanleveren van informatie. De rechtbank vernietigt het opschortingsbesluit en het daaropvolgende intrekkingsbesluit, waardoor het recht op bijstand van eiseres per 1 augustus 2022 herleeft. Daarnaast wordt het college opgedragen om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres tegen de intrekking van de bijstandsuitkering over de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 juli 2022, evenals de terugvordering van de bijstand en de premies. De rechtbank concludeert dat eiseres haar inlichtingenplicht niet heeft geschonden en dat de activiteiten die zij verrichtte niet als op geld waardeerbare arbeid kunnen worden aangemerkt. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor het college om adequaat te communiceren met bijstandsontvangers over hun verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2720

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer,
en

het college van burgemeester en wethouders van [plaats] , het college,

gemachtigde: mr. J.F. Jim.

De procedure

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen onder meer de intrekking van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en de daarmee gemoeide terugvordering.
1.2.
Bij besluit van 28 juli 2022 heeft het college het recht op bijstand van eiseres met ingang van 1 augustus 2022 opgeschort omdat zij de bij brief van 27 juni 2022 gevraagde gegevens niet voor 1 augustus 2022 had aangeleverd (het opschortingsbesluit). Bij besluit van 25 augustus 2022 heeft het college het recht op bijstand per 1 augustus 2022 ingetrokken op de grond dat eiseres ook binnen de nieuwe termijn de gevraagde gegevens niet heeft aangeleverd (intrekkingsbesluit 1).
1.3.
Bij besluit van 29 augustus 2022 heeft het college het recht op bijstand van eiseres over de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 juli 2022 herzien naar nihil (lees: ingetrokken) op de grond dat sprake is geweest van op geld waardeerbare arbeid en het recht op bijstand daardoor niet is vast te stellen (intrekkingsbesluit 2). Bij datzelfde besluit heeft het college van eiseres de over deze periode betaalde bijstand teruggevorderd (het terugvorderingsbesluit). Bij een tweede besluit van 29 augustus 2022 heeft het college ook de over deze bijstand betaalde premies en belasting van eiseres teruggevorderd (het bruteringsbesluit).
1.4.
Met het besluit van 21 maart 2023 heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de genoemde besluiten ongegrond verklaard en deze besluiten gehandhaafd (het bestreden besluit).
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 op een zitting behandeld. Eiseres heeft hieraan deelgenomen, bijgestaan door mr. L. Orie, een kantoorgenoot van haar gemachtigde, en vergezeld van [persoon A] , haar begeleidster van [naam organisatie] . Namens het college is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door mr. S.J.R. Monkau.

Het geschil

Inleiding
2.1.
Eiseres (geboren in 1962) ontvangt vanaf 1 januari 2015 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande kostendeler. Eiseres stond van 4 mei 2016 tot en met 14 april 2021 onder bewind. Eiseres woont samen met een meerderjarige zoon; haar twee andere meerderjarige kinderen zijn uitwonend.
2.2.
Eiseres heeft op 10 maart 2018 een stichting opgericht, “ [naam stichting 1] ”. Uit de zogenoemde RAAK-rapportages in het dossier volgt dat eiseres de oprichting hiervan bij het college heeft gemeld. Zij heeft verteld dat de stichting een kringloop/kledingwinkel exploiteert. Uit de verkopen van de winkel wordt voedsel ingekocht waarvan pakketten worden gemaakt. Deze worden elke vrijdag uitgedeeld aan door buurtwerk geselecteerde bewoners. Ook heeft eiseres verteld dat zij voor haar stichting voor ongeveer 30 uur per week als vrijwilliger werkzaam is. Verder heeft zij gemeld dat zij, in aanvulling hierop, op vrijwillige basis buurtactiviteiten organiseert, in samenwerking met buurtwerk.
2.3.
Na een signaal van de Belastingdienst op 30 maart 2022 heeft het college geconstateerd dat de saldi op de bankrekeningen van eiseres in de jaren 2017 tot en met 2020 de voor haar geldende vermogensgrens overschreden (€ 6.769,- bij een grens van € 5.940,- in 2017, € 10.406,- bij een grens van € 6.020,- in 2018, € 9.936,- bij een grens van € 6.120,- in 2019 en € 13.779,- bij een grens van € 6.225,- in 2020). Naar aanleiding hiervan heeft het college bij eiseres afschriften van haar bank- en spaarrekeningen opgevraagd over de jaren 2019 tot en met 2022. Het college heeft geconstateerd dat in de periode van 28 februari 2019 tot en met 15 juni 2022 op de INGrekening * [nummer] van eiseres (die tot 16 april 2021 in gebruik was als leefgeldrekening) in totaal € 44.463,58 is bijgeschreven in de vorm van 55 kasstortingen en bijschrijvingen van derden. Deze stortingen en bijschrijvingen heeft eiseres niet gemeld. De bijschrijvingen van derden betreffen onder meer subsidies die zijn verleend door stichting [naam stichting 2] , stichting [naam stichting 3] en stichting [naam stichting 4] (soms onder vermelding van projecten, zoals “Culturele uitwisseling jong en oud dossiernummer [dossiernummer] ”). Ter zitting heeft het college toegelicht dat aan (een deel van) deze subsidiebetalingen besluiten van het college ten grondslag liggen. Het college heeft vastgesteld dat de bijgeschreven bedragen vervolgens grotendeels contant zijn opgenomen.
2.4.
Bij brief van 27 juni 2022 heeft het college eiseres gevraagd om uiterlijk 4 juli 2022 verklaringen over de 55 kasstortingen en bijschrijvingen aan te leveren. Daarnaast diende eiseres verklaringen in te leveren van de personen die het geld op haar rekening
hebben gestort en moest eiseres aan de hand van de bankafschriften het verband tussen de kasstortingen en de eerdere opnames aantonen.
2.5.
Bij besluit van 28 juli 2022 heeft het college de bijstandsuitkering per 1 augustus opgeschort omdat het college de gegevens waarom in de brief van 27 juni 2022 was gevraagd, niet had ontvangen (het opschortingsbesluit). Het college heeft opnieuw verzocht om toezending van de gevraagde informatie, nu uiterlijk 5 augustus 2022.
2.6.
Op 10 augustus 2022 heeft eiseres gebeld met de mededeling dat zij het opschortingsbesluit wel, maar de brief van 27 juni 2022 niet heeft ontvangen. Hierop heeft het college eiseres deze brief op 11 augustus 2022 per e-mail toegestuurd.
2.7.
Nadat weer niets van eiseres was ontvangen, heeft het college bij besluit van 25 augustus 2022 het recht op bijstand per 1 augustus 2022 ingetrokken op de grond dat eiseres, ondanks het opschortingsbesluit, de gevraagde informatie niet heeft toegestuurd (intrekkingsbesluit 1; zie artikel 54, vierde lid, van de Pw).
2.8.
Het college heeft zich na onderzoek op het standpunt gesteld dat eiseres vanaf 1 februari 2019 op geld waardeerbare arbeid heeft verricht, wat zij niet heeft gemeld, en dat het recht op bijstand over die periode niet kan worden vastgesteld. Om die reden heeft het college bij besluit van 29 augustus 2022 het recht op bijstand van eiseres ingetrokken over de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 juli 2022 (intrekkingsbesluit 2) en de betaalde bijstand (€ 44.445,61) van haar teruggevorderd (het terugvorderingsbesluit). Verder zijn bij besluit van 29 augustus 2022 de over de bijstand betaalde premies en belasting (€ 9.548,43) van haar teruggevorderd (het bruteringsbesluit).
Besluiten die geen onderwerp zijn van deze procedure
3.1.
Bij besluit van 10 oktober 2022 heeft het college eiseres een boete opgelegd van € 6.000,- omdat eiseres de stortingen en bijschrijvingen in de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 juli 2022 niet heeft gemeld. Hiertegen heeft eiseres geen bezwaar gemaakt.
3.2.
Na een aanvankelijke afwijzing heeft het college bij besluit van 6 juni 2023 eiseres opnieuw een bijstandsuitkering toegekend, met ingang van 31 augustus 2022. Daarbij is overwogen dat de situatie van eiseres per die datum is veranderd in de zin dat zij nog wel werkzaam is voor haar stichting, maar geen buurtactiviteiten meer organiseert.
Standpunt van het college in het bestreden besluit4.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand van eiseres terecht per 1 augustus 2022 is opgeschort en ingetrokken omdat eiseres de gevraagde informatie niet binnen de gegeven termijnen heeft verstrekt. Welke informatie van eiseres werd gevraagd, was volgens het college helder.
4.2.
Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand over de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 juli 2022 terecht is ingetrokken. Het werk dat eiseres sinds 2018 heeft verricht voor de door haar opgerichte stichting alsook voor de sociaalmaatschappelijke projecten, moet volgens het college als op geld waardeerbare arbeid worden aangemerkt (met uitzondering van haar werk voor de voedselbank). Dit gezien de omvang van de activiteiten (30 uur per week; tienduizenden euro’s aan omzet, de 55 onverklaard gebleven bijschrijvingen) en het periodieke, niet-incidentele karakter van de activiteiten. Eiseres kon, naar de normen in het maatschappelijke en economische verkeer, redelijkerwijs voor deze activiteiten inkomen bedingen en dus over inkomen beschikken. Eiseres heeft hierbij haar inlichtingenplicht geschonden. Zij heeft de financiële aard en de tijdsbesteding met betrekking tot de activiteiten voor derden, bezien in samenhang met de tijdsbesteding voor de overige genoemde activiteiten en de periodieke en in omvang aanmerkelijke bedragen en stortingen op haar bankrekening, nooit gemeld. Het recht op bijstand over de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 juli 2022 kan volgens het college niet alsnog worden vastgesteld. Niet duidelijk is hoe de urenverdeling over de verschillende werkzaamheden was omdat een objectieve en controleerbare (uren)administratie ontbreekt. De verdiensten kunnen daarom niet worden geschat.
4.3.
Omdat eiseres haar inlichtingenplicht schond, was het college verplicht de betaalde bijstand terug te vorderen en kon in redelijkheid ook worden besloten de daarover betaalde belasting en premies terug te vorderen. De hoogte daarvan is volgens het college juist berekend.
Wat eiseres daartegen aanvoert in beroep5.1. Tegen intrekkingsbesluit 1 voert eiseres aan dat zij de brief van 27 juni 2022 pas op 11 augustus 2022 heeft ontvangen, zodat zij daarop niet binnen de gestelde termijn heeft kunnen reageren. Het college heeft daarom de uitkering ten onrechte opgeschort. Eiseres heeft niet op het verzoek om verklaringen gereageerd omdat duidelijk was van wie de bijschrijvingen afkomstig waren en zij niet over de gevraagde verklaringen van derden beschikte.
5.2.
Tegen intrekkingsbesluit 2 voert eiseres aan dat zij haar inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Zij heeft het college er steeds van op de hoogte gesteld dat zij op vrijwillige basis voor haar stichting werkte en buurtactiviteiten organiseerde. Zij heeft hier nooit iets mee verdiend. De opbrengsten uit de kringloopactiviteiten van haar stichting zijn gebruikt voor het kopen van voedselpakketten, die gratis werden uitgedeeld. Voor de buurtactiviteiten heeft de gemeente [naam gemeente] zelf subsidies toegekend en de verantwoording daarvan door eiseres goedgekeurd. Eiseres heeft daar niets aan overgehouden.
5.3.
De berekening van het teruggevorderde bedrag is onduidelijk, daarom betwist eiseres de hoogte daarvan. Verder kon het college in redelijkheid niet ook de betaalde belasting en premies terugvorderen, nu eiseres haar inlichtingenplicht niet heeft geschonden.

Beoordeling door de rechtbank

Het opschortingsbesluit en intrekkingsbesluit 1
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het opschortingsbesluit ten onrechte is genomen, zodat ook intrekkingsbesluit 1 niet kan standhouden.
6.2.
In het dossier bevindt zich een telefoonnotitie waaruit volgt dat eiseres op 10 augustus 2022, na ontvangst van het opschortingsbesluit, met het college contact heeft opgenomen. Zij heeft in dit telefoongesprek gezegd dat zij het opschortingsbesluit van 28 juli 2022 wel, maar de brief van 27 juni 2022 niet heeft ontvangen. De brief van 27 juni 2022 is niet aangetekend verstuurd en het college heeft ter zitting verklaard niet aannemelijk te kunnen maken dat deze brief is verzonden. Er kan dus niet van worden uitgegaan dat eiseres ten tijde van het opschortingsbesluit in gebreke was gebleven met het verstrekken van informatie.
6.3.
Dat betekent dat het college niet bevoegd was om, op grond van artikel 54, eerste lid, van de Pw, het recht op bijstand per 1 augustus 2022 op te schorten. Omdat geen sprake is van een deugdelijk genomen opschortingsbesluit, kon het college vervolgens niet aan artikel 54, vierde lid, van de Pw de bevoegdheid ontlenen om het recht op bijstand met ingang van de datum van de opschorting in te trekken.
6.4.
Het beroep is in zoverre gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit, voor zover daarbij het opschortingsbesluit en intrekkingsbesluit 1 zijn gehandhaafd, vernietigen.
Intrekkingsbesluit 2
7.1.
Het college heeft zijn besluit tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres over de periode 1 februari 2019 tot en met 31 juli 2022 gebaseerd op het standpunt dat eiseres in deze periode op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht die zij niet bij het college heeft gemeld.
7.2.
Het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten is een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, en dus moeten worden gemeld, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Voor de verlening van bijstand is namelijk niet alleen van belang het inkomen waarover een betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken (zie artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Pw). Het gaat bij op geld waardeerbare activiteiten om werkzaamheden waar normaliter een beloning tegenover staat of die de betrokkene daarvoor redelijkerwijs kan bedingen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1229.
7.3.
De rechtbank volgt het college niet in zijn standpunt dat eiseres de door haar verrichte activiteiten niet heeft gemeld. Zij heeft het college op de hoogte gesteld van de oprichting van haar stichting en meermaals doorgegeven dat zij via deze stichting werkt voor een voedselbank en een kringloop/kledingwinkel (ongeveer 30 uur per week). Daarnaast heeft eiseres gemeld dat zij, in samenwerking met buurtwerk, buurtactiviteiten organiseert.
7.4.
Zo is in het ‘Overzicht contacten RAAK’ over een gesprek met eiseres op 30 mei 2018 vermeld:
“(…) Wz is een doener. Zij is zeer actief voor het gebied [naam gebied] . (…)
Vrijwilligersactiviteiten
Wz kookt bij [naam buurthuis] . (…) Ze kookt 2 dagdelen van woensdag en vrijdag 10.30 tot 15.00 uur: koken voor de wijk voor klein budget.
Wz heeft een voedsel- en kledingbank [naam stichting 1] . De locatie is [straatnaam] . De gemeente [naam gemeente] (gebiedscommissie) ondersteunt het project financieel. De voedsel- en kleding bank deelt het gebouw met scootmobielclub “de blijde rijders”. Op 10 maart 2018 was de officiële opening van de voedsel- en kleding bank. Wz is per week van maandag t/m vrijdag ongeveer 30 uur actief voor de voedsel- en kleding bank.
[persoon B] van Buurtwerk doet de intakegesprekken voor een doorverwijzing naar wz voor een voedselpakket.
Tevens heeft wz ‘ [naam vereniging] ’ opgezet. Dit zijn regelmatig activiteiten voor vrouwen. Bv. voorlichtingsavonden, beautydagen. De locaties van Buurtwerk worden gebruikt.”
In een verslag van een telefoongesprek van 10 juni 2020 is vermeld:
“Motivatie/tegenprestatie: WZ verricht vrijwilligerswerk bij buurtwerk en organiseert activiteiten voor buurtbewoners. WZ verricht ook vrijwilligerswerk in het voedselbank 2x per week. De voedselbank is op eigen initiatief opgezet door wz. WZ vindt het fijn om bezig te blijven, het geeft wz ook voldoening om wat goeds terug te doen. WZ geeft aan dat ze dit naar vermogen doet en zal blijven doen.”
Ook uit de verslagen van gesprekken in 2021 en 2022 blijkt dat eiseres open is geweest over zowel haar werkzaamheden voor de voedselbank en de kringloop/kledingwinkel als over haar betrokkenheid bij de organisatie van sociaalmaatschappelijke activiteiten.
7.5.
Het college heeft eiseres er niet op gewezen dat het verrichten van deze activiteiten gevolgen voor haar bijstandsuitkering kan hebben. Het college heeft deze activiteiten zelfs geduid als tegenprestatie (kennelijk in de zin van artikel 9, eerste lid, onder c, van de Pw; zie hiervoor het verslag van het gesprek op 10 juni 2020). Voor zover het college eiseres tegenwerpt dat de omvang van haar sociaalmaatschappelijke activiteiten niet bekend was, is van belang dat het college eiseres op geen enkel moment heeft gevraagd die activiteiten nader toe te lichten.
7.6.
Voor wat betreft de door eiseres verrichte activiteiten is van een schending van de inlichtingenplicht dus geen sprake. Verder oordeelt de rechtbank dat het college niet tot intrekking van de bijstandsuitkering heeft kunnen overgaan op de grond dat sprake is van op geld waardeerbare activiteiten. In de gegeven omstandigheden, en vooral gelet op wat eiseres vanaf 2018 over die activiteiten heeft gemeld, acht de rechtbank dat in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Dat op de bankrekening van eiseres geldbedragen zijn bijgeschreven (met name door subsidievertrekkers, zie hiervoor in 2.3) en dat eiseres deze bijschrijvingen niet heeft gemeld, leidt niet tot een ander oordeel omdat deze omstandigheden op zichzelf onvoldoende zijn voor de conclusie dat sprake is van op geld waardeerbare activiteiten. Overigens heeft het college ter zitting bevestigd dat hij niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd of willen leggen dat de genoemde geldbedragen als inkomsten moeten worden aangemerkt.
7.7.
Het college heeft een beroep gedaan op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1229. In die zaak had de bijstandsgerechtigde verklaard dat hij voor de door hem opgerichte stichting vier uur per week op vrijwillige basis pianoles gaf aan verstandelijk gehandicapte kinderen. Later is gebleken dat de stichting een muziekschool exploiteerde waar de bijstandsgerechtigde drie dagen per week piano-, keyboard- en zangles gaf tegen tarieven van € 15,- per half uur of € 60,- per maand en dat hij aan de lessen en administratieve werkzaamheden voor de stichting vijftien uur per week besteedde. De rechtbank oordeelt dat die zaak niet met de situatie van eiseres vergelijkbaar is, alleen al niet omdat niet is gebleken dat eiseres het college onjuiste informatie heeft verschaft over haar activiteiten.
7.8.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep ook gegrond is voor zover dat is gericht tegen de handhaving van intrekkingsbesluit 2. De rechtbank zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen.
Het terugvorderingsbesluit en het bruteringsbesluit
8. Nu het bestreden besluit ten aanzien van de handhaving van intrekkingsbesluit 2 niet kan standhouden, geldt hetzelfde voor het terugvorderingsbesluit en het bruteringsbesluit omdat deze besluiten met intrekkingsbesluit 2 samenhangen. Ook in zoverre is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit, voor zover daarbij deze besluiten zijn gehandhaafd, vernietigen.

Conclusie en gevolgen

9.1.
Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
9.2.
Ten aanzien van het opschortingsbesluit en intrekkingsbesluit 1 zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door deze besluiten te herroepen, nu duidelijk is geworden dat het college niet bevoegd was deze besluiten te nemen en handhaving van de besluiten op een andere grondslag niet voor de hand ligt. Dit betekent dat het recht op bijstand van eiseres per 1 augustus 2022 herleeft.
9.3.
Ten aanzien van intrekkingsbesluit 2 moet het college opnieuw op het bezwaar van eiseres beslissen. De rechtbank zal ten aanzien van dit besluit niet zelf in de zaak voorzien omdat zij niet kan uitsluiten dat het college, mede gelet op de op de bankrekening van eiseres bijgeschreven geldbedragen, op een andere grondslag (gedeeltelijk) de intrekking wil handhaven dan wel de bijstandsuitkering wil herzien. Omdat het college in dat geval nader onderzoek zal moeten doen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een bestuurlijke lus. Ook over het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit en het bruteringsbesluit zal het college opnieuw moeten beslissen, nu deze besluiten samenhangen met intrekkingsbesluit 2.
9.4.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden. Verder zal de rechtbank het college veroordelen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.868,- (1 punt voor het bezwaarschrift tegen intrekkingsbesluit 1 en het daaronder liggende opschortingsbesluit, 1 punt voor de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het beroepschrift tegen het bestreden besluit en 1 punt voor de zitting van de rechtbank, met een waarde per punt van € 597,- in bezwaar en € 837,- in beroep en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het opschortingsbesluit en intrekkingsbesluit 1 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • draagt het college op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres tegen intrekkingsbesluit 2, het terugvorderingsbesluit en het bruteringsbesluit;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.868,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2023.
de griffier is
verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar
de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waaropdeze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.