Overwegingen
1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit. Hij heeft een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne gehad die geldig was tot en met 31 augustus 2022. In beroep heeft eiser een kopie van deze verblijfsvergunning overgelegd. Eiser heeft verklaard dat hij in Oekraïne heeft gestudeerd, maar dat hij na het uitbreken van de oorlog is vertrokken. Hij is de grens met Polen overgestoken en vervolgens doorgereisd naar Nederland. Hij heeft een paspoort
overgelegd waarin een uitreisstempel van Oekraïne te zien is en een inreisstempel van Polen van 26 februari 2022. In Nederland heeft eiser op 11 mei 2022 een asielaanvraag gedaan.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Verweerder heeft een
claimverzoek voor overname gestuurd aan de Poolse autoriteiten met als grondslag artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. De Poolse autoriteiten hebben het claimverzoek geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
3. Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij voert aan dat Polen niet verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Polen kan niet verantwoordelijk worden gesteld op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening en ook niet op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening is niet van toepassing omdat geen sprake is van een illegale inreis. Eiser staat niet met een illegale inreis of op een andere manier geregistreerd in Eurodac. Hij heeft een uitreisstempel uit Oekraïne en een inreisstempel van Polen van 26 februari 2022. Een inreisstempel impliceert dat sprake was van een legale inreis. Eiser was net als de velen die met hem vluchtten uit Oekraïne niet visumplichtig, zo blijkt hieruit. De verantwoordelijkheid van Polen kan ook niet op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening worden vastgesteld. Dit artikel is alleen van toepassing in een terugnamesituatie. Eiser heeft echter geen asielaanvraag ingediend in Polen. Dat Polen het verzoek heeft geaccepteerd maakt niet uit, omdat de verantwoordelijkheidsvaststelling in volle omvang betwist kan worden. Ook verder blijkt niet dat Polen verantwoordelijk gesteld kan worden op gronden van de Dublinverordening, dus moet verweerder de asielaanvraag van eiser inhoudelijk in behandeling nemen.
Het standpunt van verweerder
4. Verweerder heeft op de zitting zijn standpunt gehandhaafd dat Polen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Verweerder heeft alle beschikbare relevante informatie in het claimverzoek aan Polen vermeld, waaronder de omstandigheid dat eiser een inreisstempel van Polen in zijn paspoort heeft van 26 februari 2022. Polen heeft vervolgens het claimverzoek geaccepteerd en daarmee staat de verantwoordelijkheid van Polen vast. Verweerder kan niet in de systemen van de Poolse autoriteiten kijken en daarom niet beoordelen waarom de Poolse autoriteiten het claimverzoek hebben geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Eiser kan de verantwoordelijkheidsvaststelling niet in Nederland aanvechten. Hij kan dit alleen in Polen doen.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser ten onrechte op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening heeft geclaimd bij Polen en ten onrechte niet heeft onderkend dat verweerder op basis van de criteria uit de Dublinverordening zelf verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot deze conclusie komt.
6. De rechtbank overweegt dat uit de Dublinverordening volgt dat de lidstaat waar het eerste asielverzoek wordt gedaan, verantwoordelijk is voor de behandeling van die asielaanvraag als op basis van de in de verordening vastgestelde criteria geen verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen.1 Een van de criteria op basis waarvan een lidstaat verantwoordelijk kan worden gehouden voor de asielaanvraag, is wanneer de
1. Zie artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
vreemdeling illegaal de grens van een lidstaat heeft overschreden. Dit staat als volgt beschreven in artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening:
‘Wanneer is vastgesteld aan de hand van bewijsmiddelen of indirect bewijs, zoals omschreven in de twee in artikel 22, lid 3, van de Dublinverordening genoemde lijsten, inclusief de gegevens zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 603/2013 (de uitvoeringsverordening), dat een verzoeker op illegale wijze de grens van een lidstaat heeft overschreden via het land, de zee of de lucht of komende vanuit een derde land, de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming berust bij die lidstaat. Die verantwoordelijkheid eindigt twaalf maanden na de datum waarop de illegale grensoverschrijding heeft plaatsgevonden.’’
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen geldig overnameverzoek aan Polen heeft gedaan, omdat eiser met de informatie hij heeft overgelegd aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake was van illegale grensoverschrijding in Polen en dat verweerder verantwoordelijk is voor zijn asielverzoek. Eiser heeft bij zijn asielaanvraag een geldig paspoort overgelegd met daarin een inreisstempel van Polen van 26 februari 2022. Hieruit volgt het vermoeden dat sprake is van een legale inreis in Polen. Dit wordt versterkt door het gegeven dat in het Eurodacsysteem niet is geregistreerd dat eiser de grens met Polen op illegale wijze heeft overschreden. Daarbij stelt eiser terecht dat de Poolse autoriteiten het claimverzoek niet hebben geaccepteerd op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening, waaruit kan worden afgeleid dat de Poolse autoriteiten van mening zijn dat geen sprake is van een illegale inreis. Verweerder heeft verder niet onderbouwd aan de hand van bewijsmiddelen of indirect bewijs dat er in het geval van eiser wel sprake is van illegale grensoverschrijding in Polen in de zin van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening.
8. Verder heeft verweerder ook niet onderbouwd dat Polen op grond van een andere bepaling van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor het asielverzoek van eiser. De rechtbank overweegt daarbij dat de bepaling waarop Polen het claimverzoek heeft geaccepteerd, artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening, in het geval van eiser niet aan de orde is, omdat niet is gebleken dat eiser in Polen een asielaanvraag heeft gedaan.
9. Omdat verweerder op basis van de beschikbare informatie eiser niet kon claimen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening, is het niet van belang dat de Poolse autoriteiten het claimverzoek hebben geaccepteerd. Uit de uitspraken van de ABRvS van onder meer 19 juli 20212 en 24 augustus 20173 volgt niet dat het accepteren van het claimverzoek door Polen, ook al is dat op een andere grond dan in het claimverzoek is vermeld, beslissend is voor de verantwoordelijkheidsvaststelling. Deze uitspraken zien op situaties waarin sprake was van verschillende grondslagen van claimverzoeken en claimakkoorden van overname of terugname, maar niet op de situatie dat een lidstaat niet een rechtsgeldig overname- of terugnameverzoek kon doen.
10. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat in het geval van eiser sprake is van een overname- of terugnamesituatie. Op basis van de verantwoordelijkheidscriteria uit de Dublinverordening is de Nederlandse staat
dan ook verantwoordelijk voor het asielverzoek van eiser, omdat eiser in Nederland zijn asielverzoek heeft ingediend. Dit betekent dat het beroep van eiser gegrond is en dat verweerder het asielverzoek van eiser in behandeling moet nemen.
11. Omdat de voorgaande beroepsgrond van eiser slaagt, komt de rechtbank niet meer toe aan de bespreking van de andere beroepsgronden die zien op de Richtlijn tijdelijke bescherming en het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat verweerder wordt opgedragen om het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).