ECLI:NL:RBDHA:2024:18454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
NL24.36842
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Moldavische Roma gezinnen; beoordeling van motiveringsgebrek en rechtsgevolgen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van een Moldavisch Roma gezin tegen de afwijzing van hun asielaanvragen door de minister van Asiel en Migratie. De aanvragen werden op 18 september 2024 afgewezen als ongegrond, maar de rechtbank oordeelt dat de beroepen gegrond zijn vanwege een motiveringsgebrek in de bestreden besluiten. De rechtbank heeft op 21 oktober 2024 de zaak behandeld en vastgesteld dat de minister onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de in de zienswijze aangehaalde bronnen die de sociale isolatie en discriminatie van Roma in Moldavië onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat de minister de identiteit en herkomst van de eisers geloofwaardig acht, maar niet dat zij vanwege hun afkomst geen toegang hebben tot medische zorg of de arbeidsmarkt. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft onderbouwd dat de problemen van de eisers zo ernstig zijn dat zij niet kunnen functioneren in de maatschappij. De rechtbank vernietigt de besluiten van de minister, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de minister ter zitting zijn motivering heeft hersteld. De eisers krijgen een proceskostenvergoeding van € 1.750,-.

De rechtbank benadrukt dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Moldavië een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM, ondanks de zorgelijke positie van Roma in het land. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat de Moldavische autoriteiten in het algemeen bescherming bieden aan hun burgers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.36842, NL24.36843 en NL24.36844

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] , V-nummer: [nummer 1] , eiser 1,

[naam 2], V-nummer: [nummer 2] , eiseres,
[naam 3], V-nummer: [nummer 3] , eiser 2,
mede namens de minderjarige kinderen:
[naam 4], V-nummer: [nummer 4] ,
[naam 5], V-nummer: [nummer 5] ,
[naam 6], V-nummer: [nummer 6] ,
[naam 7], V-nummer: [nummer 7] ,
allen van Moldavische nationaliteit,
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. T. Volckmann),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen. De minister heeft de aanvragen met de afzonderlijke bestreden besluiten van 18 september 2024 afgewezen als ongegrond. Daarbij is aan eisers voorlopig uitstel van vertrek om medische redenen verleend.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 oktober 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvragen van eisers aan de hand van hun beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepen gegrond zijn, maar dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand kunnen blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming bestreden besluiten
2.2.
Eisers hebben eerder in februari 2018 in Nederland asiel aangevraagd, maar deze aanvragen zijn niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen. Eisers zijn teruggekeerd naar Moldavië in 2020.
2.3.
Op 15 december 2023 hebben eisers opnieuw in Nederland asielaanvragen ingediend. Hieraan hebben zij ten grondslag gelegd dat zij Roma zijn en in Moldavië worden gediscrimineerd. Zo hebben eisers verklaard dat zij geregeld werden uitgescholden en dat eiser 1 geslagen werd door gewone Moldaviërs en door de politie. Eiser heeft als voorbeeld gegeven dat hij tijdens zijn werk (het plukken van appels) is meegenomen op verdenking van diefstal van een telefoon, dat hij tijdens het verhoor is geslagen en daarna is vrijgelaten. Volgens eiser heeft hij hierover geklaagd bij een mensenrechtenorganisatie, maar hebben deze hem niet geholpen. Ook hebben eisers verklaard dat zij geen goede medische behandeling kregen en niet aan officieel werk konden komen. Tot slot hebben eisers verklaard dat eiser 2 op school gepest en geslagen is vanwege zijn afkomst en dat zij de andere kinderen daarom niet naar school hebben gestuurd. Eisers vrezen bij terugkeer opnieuw voor discriminatie en mishandeling en wensen een betere toekomst voor hun kinderen. Tot slot hebben eisers verklaard dat eiser 1 moet worden geopereerd aan zijn heup. Ter onderbouwing hiervan is een brief overgelegd van het SJG ziekenhuis te Weert, van 2 september 2024.
2.4.
De asielrelazen van eisers bevatten volgens de minister de volgende relevante elementen:
  • de identiteit, nationaliteit en herkomst; en
  • problemen vanwege de Roma afkomst.
2.5.
De minister heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig geacht, maar niet dat eisers vanwege hun afkomst geen medische zorg kunnen krijgen of geen toegang hebben tot de arbeidsmarkt. De minister acht wel geloofwaardig dat eisers in Moldavië worden gediscrimineerd en hierdoor problemen hebben ondervonden. De minister acht deze problemen echter onvoldoende zwaarwegend, omdat niet gebleken is dat eisers vanwege discriminatie zo ernstig worden beperkt in hun bestaansmogelijkheden dat het voor hen onmogelijk is op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Ook is het voor eisers volgens de minister mogelijk om bescherming te krijgen van de Moldavische (hogere) autoriteiten. De minister heeft daarom de asielaanvragen afgewezen. Tot slot is aan eisers, voorlopig uitstel van vertrek verleend om medische redenen, totdat een definitieve beoordeling is gemaakt, als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000.
Beroepsgronden
3. Eisers hebben vooropgesteld dat de minister geloofwaardig acht dat sprake is van stelselmatige aanhoudingen van eiser 1 en fysiek geweld door de politie en door de bevolking. Ook heeft de minister geloofwaardig geacht dat de mensenrechtenorganisatie inadequaat heeft gereageerd op de hulpvraag van eiser 1. De minister heeft de aanvragen volgens eisers daarom ten onrechte afgewezen. De verklaringen van eisers passen in het beeld van sociale isolatie en deprivatie van de Roma-bevolking dat naar voren komt uit landeninformatie. De minister is ten onrechte niet gemotiveerd ingegaan op de in de zienswijze aangehaalde bronnen en heeft geen externe geloofwaardigheidsindicatoren betrokken in zijn beoordeling. In dit verband is in de zienswijze ter onderbouwing gewezen op de Werkinstructie (WI) 2014/10 en zijn passages aangehaald uit een rapport van de Verenigde Naties (VN) van 23 mei 2024 en uit het artikel "The Roma community’s battle with discrimination in the Republic of Moldova" van het
Institute for Democracy and Development, van 16 augustus 2024. Daarnaast is de minister ten onrechte niet ingegaan op het punt of sprake is van effectieve implementatie van wetgeving en uitvoering door instanties in Moldavië om de positie van etnische minderheden te verbeteren. Uit de VN-rapportage blijkt volgens eisers dat dit niet het geval is en dat zij worden blootgesteld aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Bij aanvullende gronden hebben eisers verder gewezen op een recente
Case-Law Guidevan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), van 31 augustus 2024 en het
United States Department of State(USDOS) 2023 Country Report on Human Rights Pratices: Moldava. Volgens eisers blijkt hieruit dat de Moldavische autoriteiten het institutioneel racisme ten aanzien van Roma niet alleen in stand houden, maar hiervan tevens deel uitmaken. De minister had daarom de verplichting om nader onderzoek te doen naar de mishandeling van eiser 1 en zijn behandeling door de autoriteiten. De minister heeft dit onvoldoende gedaan volgens eisers.
Overwegingen rechtbank
4.1.
Eisers hebben terecht aangevoerd dat de minister in de bestreden besluiten niet gemotiveerd is ingegaan op de in de zienswijze aangehaalde bronnen. De minister heeft enkel het rapport van de VN benoemd en heeft zich onverkort op het standpunt gesteld dat eisers niet hebben onderbouwd dat in Moldavië sprake is van institutionele discriminatie of waarom dit op hen van toepassing is. De rechtbank is van oordeel dat de minister in de bestreden besluiten hiermee onvoldoende is ingegaan op de inhoud van het rapport van de VN en de stelling van eisers dat hun verklaringen overeenkomen met deze informatie. Evenmin blijkt uit de bestreden besluiten dat de minister het artikel van 16 augustus 2024 heeft betrokken in zijn beoordeling.
4.2.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de minister zich in de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het niet geloofwaardig is dat eisers vanwege hun afkomst geen toegang hadden tot medische zorg en de arbeidsmarkt, en dat de geloofwaardig geachte problemen onvoldoende zwaarwegend zijn. Op grond van dit motiveringsgebrek zijn de beroepen gegrond. Dit leidt tot vernietiging van de besluiten, voor zover hierin de asielaanvragen van eisers zijn afgewezen.
4.3.
Ter zitting is de minister ingegaan op de door eisers in de zienswijze en in de gronden van beroep aangehaalde landeninformatie. Ook heeft de minister zijn standpunten over de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid hieraan gerelateerd. De rechtbank acht de aanvullend gegeven motivering voldoende draagkrachtig en ziet daarin aanleiding om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten. [1] Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Landeninformatie
5.1.
De minister heeft ter zitting allereerst gewezen op verschillende uitspraken waarin landeninformatie van ProAsyl en het Flüchtlingsrat Berlin van februari 2022, van Vluchtelingenwerk Nederland van mei 2024 en het rapport van USDOS waar eisers zich op beroepen is betrokken. [2] Deze landeninformatie heeft in de rechtspraak niet geleid tot het oordeel dat Roma in Moldavië te vrezen hebben voor een schending van artikel 3 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich vervolgens terecht op het standpunt gesteld dat uit de stukken waarop eisers zich beroepen, hetzelfde beeld naar voren komt over de positie van Roma in Moldavië als in de landeninformatie die is betrokken in de verschillende uitspraken waar de minister naar verwijst. De rechtbank ziet geen aanleiding in dit geval tot een ander oordeel te komen dan in die uitspraken. De minister heeft zich hierover niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat weliswaar sprake is van een zorgelijke positie voor Roma in Moldavië, maar dat hieruit niet volgt dat eisers vanwege hun afkomst een gegronde vrees voor vervolging hebben of een reëel risico op ernstige schade lopen in hun land van herkomst.
Geloofwaardigheid
5.2.
De rechtbank is meer in het bijzonder van oordeel dat de minister niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eisers vanwege hun afkomst geen toegang zouden hebben tot medische zorg of de arbeidsmarkt. Daartoe heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat dit niet uit de verklaringen van eisers volgt. Eiser 1 heeft verklaard dat artsen in Moldavië voor een behandeling veel geld vroegen, dat dit voor iedereen in Moldavië geldt en dat hij wel geopereerd zou kunnen worden als hij voldoende geld had. De minister heeft de verklaring van eiser 1 dat een Oekraïense kennis van hem wel een medische behandeling heeft gekregen bovendien onvoldoende mogen achten, omdat eiser 1 niet nader heeft toegelicht of onderbouwd dat sprake is van medisch gelijke gevallen. Ook heeft de minister mogen betrekken dat eiseres verklaard heeft dat zij wel toegang tot medische zorg had en in het ziekenhuis is bevallen van haar kinderen. Daarnaast hebben eisers verklaard dat zij incidenteel onofficieel werk hadden en heeft eiseres verklaard dat zij, enkel omdat zij ongeschoold is, geen officieel werk kon krijgen. [3] De minister heeft daarom niet ten onrechte gesteld dat eisers het causale verband niet aannemelijk hebben gemaakt. De rechtbank volgt eisers niet in de betoog dat dit volgt uit de landeninformatie waarop zij zich beroepen, gelet op de wisselende verklaringen van eisers in dit verband.
Zwaarwegendheid
5.3.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen eerst door de minister moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient hij de informatie over de algemene situatie in een land van herkomst te betrekken. Indien de minister die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden. [4]
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat de Moldavische autoriteiten in het algemeen bescherming bieden. Ter onderbouwing heeft de minister kunnen wijzen op informatie van Equinet en van het UNHCR over
Law 121, waaruit blijkt dat discriminatie in Moldavië strafbaar is gesteld. De minister heeft zich verder op het standpunt mogen stellen dat eisers problemen, zoals een discriminerende behandeling door de bevolking of de politie, bij verschillende instanties kunnen aankaarten. Daartoe heeft de minister met onderbouwing gewezen op de
Equality Council, op de Nationale Ombudsman in Moldavië en de
Interethnic Relations Agency. Ook heeft de minister gewezen op een artikel van de
Human Rights Guide, waarin is toegelicht welke stappen eisers kunnen ondernemen om in Moldavië om bescherming te verzoeken.
5.5.
Eisers kunnen zich voor bescherming tot de (hogere) Moldavische autoriteiten wenden en zij hebben naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat dit bij voorbaat zinloos is. Dit blijkt niet zonder meer uit het door eisers aangehaalde VN-rapport, het rapport van USDOS of het artikel van 16 augustus 2024. Eisers hebben zelf verklaard dat de politie heeft ingegrepen naar aanleiding van een aangifte van de mishandeling op school, waarvan eiser 2 het slachtoffer was. De minister heeft verder aan eisers kunnen tegenwerpen dat niet is onderbouwd dat eiser 1 tevergeefs aangifte heeft proberen te doen van mishandeling door medeburgers. Ook heeft de minister aan eisers kunnen tegenwerpen dat zij, daarnaar gevraagd, hebben aangegeven zich niet te hebben beklaagd bij de (hogere) autoriteiten over het handelen van de politie jegens eiser 1. De minister heeft de verklaring van eiser 1 dat hij dit bij een (niet nader benoemde) mensenrechtenorganisatie heeft aangekaart en dat zij hem niet hebben geholpen, onvoldoende kunnen achten, omdat hieruit niet blijkt dat het gehele Moldavische overheidsapparaat, waaronder de hiervoor genoemde instanties, eisers niet willen of kunnen beschermen.
5.6.
Tot slot is de rechtbank met de minister van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanwege discriminatie zo ernstig werden beperkt in hun bestaansmogelijkheden dat het onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Uit de verklaringen van eisers blijkt namelijk dat zij in Moldavië beschikten over onderdak en toegang tot een huisarts en scholing hadden. Ook zijn eisers in het bezit gesteld van identiteitsdocumenten, konden zij probleemloos Moldavië in- en uitreizen en ontvingen zij uitkeringen. De rechtbank volgt eisers daarom niet in het betoog dat sprake is van gegronde vrees voor institutionele discriminatie en schending van artikel 3 van het EVRM. Dit oordeel vindt ook ondersteuning in de uitspraak van deze rechtbank van 9 juli 2024, in hoger beroep bevestigd door de Afdeling, waarnaar de minister heeft verwezen. [5]
6. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eisers niet in de stelling dat de minister geen externe geloofwaardigheidsindicatoren heeft betrokken in zijn beoordeling. Ook volgt de rechtbank eisers niet in de stellingen dat geen sprake is van een effectieve bescherming in Moldavië en dat bij terugkeer een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM bestaat. Tot slot volgt de rechtbank eisers niet in het betoog dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mishandeling van eiser 1 door de politie en de in dit verband aangehaalde
Case Law Guideen jurisprudentie van het EHRM.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn gegrond, omdat de bestreden besluiten een motiveringsgebrek bevatten en in strijd zijn genomen met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten, voor zover hierin de asielaanvragen van eisers zijn afgewezen. Gelet op wat onder rechtsoverweging 5.1. tot en met 5.6. is overwogen, laat de rechtbank uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand. Artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb, maakt dit mogelijk. De minister heeft het motiveringsgebrek namelijk op zitting hersteld. Dit betekent dat de afwijzing van de asielaanvragen van eisers feitelijk in stand blijft.
8. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting nu het samenhangende zaken betreft, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 18 september 2024, voor zover hierin de asielaanvragen van eisers zijn afgewezen;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de besluiten voor zover vernietigd, geheel in stand blijven;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. Eckert, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 22 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13730, van zittingsplaats Middelburg van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16555.
3.Pagina 11 van het nader gehoor van eiseres op 11 september 2024.
4.Zie de uitspraak van 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2087.
5.Zie de uitspraak van rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2024:10629, en van de Afdeling van 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3125.