ECLI:NL:RBDHA:2024:17863
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Palestijn of persoon van onbekende nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op 27 april 2024. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit is genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat de verantwoordelijkheid voor asielaanvragen bij de lidstaat ligt waar de asielzoeker voor het eerst asiel heeft aangevraagd.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 oktober 2024 in Breda, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Eiser betwistte het besluit van verweerder en voerde aan dat Kroatië niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij eerder te maken had gehad met een pushback en detentie in Kroatië. De rechtbank overwoog dat, hoewel eiser's eerdere ervaringen in Kroatië zorgwekkend zijn, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in dit geval wel kan worden toegepast.
De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende had aangetoond dat Kroatië zich aan internationale verdragen zal houden en dat eiser toegang zal krijgen tot de asielprocedure. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.