ECLI:NL:RBDHA:2024:9333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
NL23.22934 en NL23.22940
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 12 juni 2024, zijn de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen op 9 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de asielaanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 29 maart 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en op 2 april 2024 een schorsingsbeslissing aan partijen gezonden. De staatssecretaris heeft op 3 april 2024 aanvullende motivering in het digitale dossier geplaatst, maar geen van beide partijen heeft gebruik gemaakt van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvragen in stand blijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op basis van de Dublinverordening niet verplicht was om de aanvragen in behandeling te nemen, aangezien Kroatië als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. Eisers betoogden dat de staatssecretaris niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan, omdat zij vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest bij terugkeer naar Kroatië. De rechtbank oordeelde echter dat eisers niet voldoende objectieve informatie hebben verstrekt om aan te tonen dat zij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico lopen op een met deze artikelen strijdige behandeling.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat de belangen van de minderjarige kinderen in de beoordeling zijn betrokken en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en hen in de proceskosten niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.22934 en NL23.22940

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaken tussen

[eiser], v-nummer: [nummer 1], eiser

[eiseres],v-nummer: [nummer 2], eiseres
en hun minderjarige kinderen,
[kind 1],
[kind 2],
[kind 3], en
[kind 4],
samen: eisers
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. D. Gökcan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van de verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 9 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, mr. E. Berger als waarnemer van de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.2.
De rechtbank heeft op verzoek van de staatssecretaris het onderzoek ter zitting geschorst en op 2 april 2024 de schorsingsbeslissing aan partijen gezonden. De staatssecretaris heeft op 3 april 2024 een aanvullende motivering in het digitale dossier geplaatst. Geen van beide partijen heeft vervolgens binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, nadat zij hier schriftelijk op zijn gewezen, waarna de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.
1.3.
Eisers hebben hangende hun beroepen tegen de besluiten van 9 augustus 2023 allebei een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Het verzoek van eiser is met de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 augustus 2023 toegewezen. [1] Het verzoek van eiseres, mede namens de minderjarige kinderen, is met de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 21 december 2023 toegewezen. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de bestreden besluiten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van de besluiten
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië de verzoeken om terugname gedaan. [4] Kroatië heeft deze verzoeken aanvaard. [5]
Mag de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eisers betogen dat de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië in het algemeen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Zij vrezen bij terugkeer naar Kroatië terecht te komen in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Er is sprake van structurele tekortkomingen in (de toegang tot) de Kroatische asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Ook kan in het specifieke geval van eisers niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan, zij hebben in Kroatië een mensonterende behandeling ondergaan. De staatssecretaris acht de verklaringen over wat zij in Kroatië hebben meegemaakt ten onrechte onaannemelijk. Daarnaast heeft de staatssecretaris ten onrechte nagelaten om zelfstandig onderzoek te verrichten, terwijl deze verplichting wel op hem rust(te). Ter onderbouwing verwijzen eisers naar het arrest X van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 [6] en naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 27 maart 2024 [7] .
4.1.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in beginsel van uitgaan dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is daarom aan eisers om het vermoeden dat Kroatië niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet aan de hand van objectieve aanknopingspunten te weerleggen. Als blijkt dat sprake is van structurele tekortkomingen dan moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest te vallen. [8]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aan de hand van objectieve (landen)informatie aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico lopen op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Dit oordeel legt de rechtbank hieronder verder uit.
4.3.
In de uitspraak van 13 september 2023 [9] heeft de Afdeling geoordeeld dat de pushbacks in Kroatië geen aanleiding (meer) vormen om te twijfelen of ten aanzien van Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit oordeel is daarna meerdere keren door de Afdeling herhaald, bijvoorbeeld in haar recente uitspraak van 7 maart 2024. [10] Uit de uitspraak van 13 september 2023 volgt dat de staatssecretaris op adequate en afdoende wijze invulling heeft gegeven aan de uitvoering van zijn onderzoeksplicht. Uit de informatie die in het onderzoek is verkregen volgt naar het oordeel van de Afdeling namelijk dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. De Kroatische autoriteiten verklaren aanvullend ook dat zij bereid zijn om in voorkomende gevallen individuele garanties af te geven. Uit de uitspraak van 13 september 2023 volgt zodoende dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat Dublinclaimanten als vreemdeling niet worden opgenomen in de nationale asielprocedure. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat Dublinclaimanten zelf te vrezen hebben voor pushbacks. Gelet op deze uitspraak kan de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië in beginsel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan. Het is aan eisers om het tegendeel aannemelijk te maken. Daarvoor kunnen zij objectieve landeninformatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem van Kroatië overleggen of verklaringen afleggen over eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Kroatië.
4.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding om van de oordelen en de conclusies van de Afdeling af te wijken. Eisers leggen ter onderbouwing van hun betoog dat Dublinclaimanten bij overdracht aan Kroatië risico lopen op pushbacks, verschillende documenten over/halen informatie aan. Het gaat onder andere om informatie van het Kroatische Centre for Peace Studies van 19 januari 2024, het EUAA factsheet, het Blackbook of Pushbacks van Border Violence Monitoring Network van 18 december 2022 en een maandelijkse update van het Blackbook van januari 2023 en van maart 2023, informatie van de EU Ombudsman, informatie van de European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) van 8 juni 2023 en het AIDA rapport Update 2022.
Met betrekking tot de informatie van Centre for Peace Studies van 19 januari 2024 en de andere informatie waarop eisers een beroep doen stelt de rechtbank vast dat hieruit geen ander beeld van de situatie van Dublinclaimanten in Kroatië blijkt dan de informatie die door de Afdeling in de uitspraak van 13 september 2023 en laatst op 7 maart 2024 is betrokken.
4.5.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat eisers met hun verklaringen over wat hen gesteld zelf in Kroatië is overkomen evenmin aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij overdracht, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Zo stellen eisers dat zij in Kroatië in een bloedhete auto en container opgesloten zaten, uitgehongerd waren en niet naar het toilet mochten. De staatssecretaris stelt zich echter terecht op het standpunt dat eisers deze ervaringen in Kroatië en de gestelde mensonterende behandeling, niet aannemelijk hebben gemaakt. De staatssecretaris heeft anders dan eisers betogen dan ook geen toepassing gegeven aan een verkeerd toetsingskader of een onmogelijke bewijslast opgelegd door een dergelijke onderbouwing (met documenten) van hen te verlangen. Daarbij is van belang dat eisers in Kroatië zelf niet aan pushbacks zijn onderworpen. Ook keren zij terug als Dublinclaimant en zullen zij gecoördineerd worden overgedragen. De Kroatische autoriteiten garanderen dat Dublinclaimanten toegang hebben tot de opvangvoorzieningen en de gezondheidszorg. Ook zijn de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn van toepassing op de asiel- en opvangprocedure in Kroatië.
Gelet hierop komen eisers niet terecht in een situatie zoals omschreven in het arrest M.H. en anderen v. Kroatië van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [11] , zodat eisers beroep op dit arrest niet slaagt. In het geval eisers problemen ondervinden in de asielprocedure en opvangvoorzieningen – of in de toegang daartoe – kunnen zij zich wenden tot de (hogere) Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat eisers niet kunnen klagen of dat klagen zinloos is, eisers hebben dit niet aannemelijk gemaakt. Ook in dit kader slaagt hun beroep op het arrest M.H. en anderen v. Kroatië niet.
4.6.
Deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft prejudiciële vragen gesteld over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze vragen zijn door het Hof op 29 februari 2024 beantwoord, waarna zittingsplaats ’s-Hertogenbosch op 27 maart 2024 uitspraak heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat uit het arrest van het Hof volgt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel deelbaar is. In het arrest van 29 februari 2024 oordeelt het Hof dat het feit dat de verantwoordelijke lidstaat – in het geval van eisers Kroatië – overgaat tot pushbacks en bewaring aan zijn grensposten van derdelanders die aan de grens een asielverzoek willen indienen, op zichzelf niet aan de weg staat aan de overdracht van een asielzoeker aan die betreffende lidstaat. Er moet wél worden afgezien van het overdragen van een asielzoeker wanneer er ernstige, op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de over te dragen asielzoeker een reëel risico loopt om onderworpen te worden aan de hierboven genoemde praktijken. In dit geval zou de asielzoeker terecht kunnen komen in een met artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. Er is echter, zoals hiervoor is overwogen, geen aanleiding om aan te nemen dat eisers bij overdracht aan Kroatië risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
Het betoog van eisers dat gelet op dit arrest van het Hof en de uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch sprake is van een verzwaarde onderzoeksplicht aan de zijde van de staatssecretaris, slaagt niet. Uit het arrest volgt verder dat het nog steeds aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat een andere lidstaat zich niet houdt aan zijn verdragsverplichtingen en dat de onderzoeksplicht van de staatssecretaris daarover, anders dan eisers stellen, niet verder gaat dan het beoordelen en onderzoeken van de informatie die eisers aan de staatssecretaris hebben verstrekt. Eisers zijn daarin niet geslaagd. Het beroep van eisers op de uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 27 maart 2024 slaagt dan ook niet.
4.7.
Gelet op de bovenstaande overwegingen stelt de staatssecretaris zicht terecht op het standpunt dat ten aanzien van Kroatië in zijn algemeenheid en in de specifieke situatie van eisers van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris aanleiding moeten zien om de aanvragen van eisers in behandeling te nemen op grond van artikel 6 en 17 van de Dublinverordening en zijn de belangen van de minderjarigen deugdelijk betrokken?
5. Eisers betogen dat de staatssecretaris hun asielaanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet nemen, omdat overdracht aan Kroatië vanwege hun bijzondere individuele omstandigheden van onevenredige hardheid getuigt.
De belangen van minderjarige kinderen dienen voorop te staan, de staatssecretaris heeft deze belangen gelet op artikel 6 en artikel 17 van de Dublinverordening onvoldoende betrokken in de besluitvorming. De belangen van de kinderen zijn niet in kaart gebracht, er is geen rekening mee gehouden en het is feitelijk onjuist dat niet zou zijn gebleken dat het in het belang van de kinderen is om in Nederland te blijven. Het is in de eerste plaats in het belang van de minderjarige kinderen om in Nederland te blijven gelet op de traumatische en mensonterende gebeurtenissen in Kroatië. In de tweede plaats staan de kinderen in Nederland onder behandeling voor hun trauma’s, overdracht aan Kroatië zorgt ervoor dat hun progressie stil staat. Ook hebben de minderjarige kinderen veel steun aan hun oom die in Nederland verblijft.
5.1.
De staatssecretaris trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. In artikel 6, eerste lid van de Dublinverordening is opgenomen dat lidstaten het belang van het kind voorop stellen bij alle procedures. In het derde lid staat opgenomen dat de lidstaten nauw samenwerken om de belangen van minderjarige kinderen vast te stellen. Als er minderjarige kinderen bij een procedure betrokken zijn, dan betrekt de staatssecretaris hun belangen uitdrukkelijk in de beoordeling. De staatssecretaris gaat bij de belangenafweging onder meer in op de mogelijkheden voor gezinshereniging, het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige kinderen en de standpunten van de minderjarige in overeenstemming met zijn leeftijd en volwassenheid. [12] Dit is ook uiteen gezet in Informatiebericht 2022/77. [13]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris niet ten onrechte geen aanleiding gezien om de asielaanvragen van eisers wegens bijzondere individuele omstandigheden in behandeling te nemen, omdat overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. Uit artikel 6 van de Dublinverordening volgt niet dat de staatssecretaris de asielverzoeken onverplicht in behandeling moet nemen op grond van artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening. De staatssecretaris heeft de belangen van de minderjarige kinderen voldoende in de beoordeling van de asielaanvragen betrokken door zich op het standpunt te stellen dat de minderjarige kinderen in beginsel onder de verantwoordelijkheid van Kroatië vallen, omdat het op grond van artikel 20, derde lid van de Dublinverordening in het belang van de minderjarige kinderen is om bij hun ouders te blijven. De situatie van de minderjarige kinderen is namelijk onlosmakelijk verbonden met de situatie van eisers en de asielaanvragen van eisers vallen gelet op de claimakkoorden onder verantwoordelijkheid van Kroatië. In de situatie van eisers is niet gebleken van omstandigheden die ertoe leiden dat het in het belang van de minderjarige kinderen is om in Nederland te blijven omdat overdracht aan Kroatië de belangen van de minderjarige kinderen schaadt, hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Uit de overgelegde stukken van de jeugdhulppraktijk van december 2023 en januari 2024 volgt - anders dan eisers betogen – namelijk niet dat de kinderen onder medisch specialistische behandeling van een psycholoog of arts staan. Uit de brief blijkt alleen dat zij worden gezien door een vaktherapeut/jeugd en gezinsprofessional van de jeugdhulppraktijk. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan worden uitgegaan dat vergelijkbare zorg in Kroatië beschikbaar is. Daarnaast kunnen eisers toestemming geven voor de uitwisseling van medische gegevens. [14] Verder is er geen sprake van een gelijke zaak, waardoor eisers beroep op de aangehaalde uitspraak van zittingsplaats Haarlem van 19 december 2023 niet slaagt. [15] Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat eisers in Kroatië is overkomen wat zij stellen dat hen is overkomen. In de uitspraak van zittingsplaats Haarlem ging de staatssecretaris wel uit van de gestelde gebeurtenissen. De beroepsgrond slaagt niet.
5.3.
De staatssecretaris stelt zich daarnaast niet ten onrechte op het standpunt dat de oom in Nederland evenmin maakt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. In de eerste plaats hebben eisers de gestelde familieband met de gestelde oom van de minderjarige kinderen (het betreft de gestelde broer van eiseres) niet aannemelijk gemaakt. Eisers hebben niet toegelicht op welke manier de gestelde oom onmisbaar is, ook verblijft de gestelde oom al twintig jaar in Nederland en is in de twee jaar daarvoor geen contact geweest. Verder is de Dublinverordening erop gericht om familie-en gezinsleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden. De Dublinverordening is echter niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familielid in Nederland kan worden verkregen.
Schort de toewijzing van de voorlopige voorziening de overdrachtstermijn op?
6. Eisers betogen dat de voorlopige voorziening in het zaaknummer van eiseres niet is toegewezen in lijn met artikel 27 van de Dublinverordening. Daarom kan de voorlopige voorziening niet worden gezien als een voorziening die de overdrachtstermijn opschort, geen bescherming van het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel.
Omdat de rechtbank op 21 december 2023 – een week voor het verstrijken van de overdrachtstermijn – de voorlopige voorziening heeft toegewezen, heeft het er schijn van dat dit is gebeurd om de overdrachtstermijn op te schorten.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich namelijk terecht op het standpunt dat eisers zelf hebben verzocht om een voorlopige voorziening. Omdat de voorlopige voorziening is toegewezen schort dit de overdrachtstermijn in de lopende bodemprocedure op. De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris en ziet niet in waarom de voorlopige voorziening die binnen de termijn is toegewezen de overdrachtstermijn niet opschort. Eisers betoog ter zitting dat de voorlopige voorziening is bedoeld als rechtsbescherming van de Dublinclaimant en niet als garantie voor de staatssecretaris dat de overdrachtstermijn veilig wordt gesteld, slaagt gelet op het bovenstaande niet.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen geen vergoeding van de door hun gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 29 augustus 2023, zaaknummer NL23.22935.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 21 december 2023, zaaknummer NL23.22941.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.De Nederlandse autoriteiten hebben op 14 juni 2023 (afzonderlijke) claimverzoeken voor eisers uitgezet bij de Kroatische autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid en onder b van de Dublinverordening.
5.De Kroatische autoriteiten hebben de claimverzoeken voor eisers en hun minderjarige kinderen op 28 juni 2023 geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
6.ECLI:EU:C:2024:195.
7.Rb. Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 27 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4267.
8.Het arrest Jawo van het Hof van Justitie, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.
9.ABRvS van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
10.ABRvS van 7 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:978. Zie bijvoorbeeld ook ABRvS van 18 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:161.
11.Zie het arrest van 18 november 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:118JUD001567018.
12.Artikel 6, derde lid, onder a, b en d van de Dublinverordening.
13.Zie informatiebericht (IB) 2022/77.
14.Artikel 32 van de Dublinverordening.
15.Rb. Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 19 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21350.