ECLI:NL:RBDHA:2024:17842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38739 en AWB NL24/15655
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van asielzoeker in Handhavings- en Toezichtlocatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser, een Iraakse asielzoeker, tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser was op 13 september 2024 geplaatst in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na een incident waarbij hij kokend water over een medebewoner had gegooid, wat leidde tot ernstige verwondingen. Eiser betwistte de motivering van het COa en de minister, en stelde dat de verklaringen van medebewoners niet betrouwbaar waren. De rechtbank oordeelde dat het COa voldoende gemotiveerd had gehandeld en dat de gedragingen van eiser als zeer ernstig werden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de vrijheidsbeperkende maatregel en het plaatsingsbesluit terecht waren opgelegd, en dat er geen aanleiding was voor een lichtere maatregel. Eiser's beroep tegen beide besluiten werd ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukte dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL niet in strijd waren met de artikelen 3 en 8 van het EVRM, en dat de maatregel voldoende was gemotiveerd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/15655 en NL24.38739

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (het COa), het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2024 (hierna: het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 13 september 2024 (de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
De minister heeft de vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven op 8 oktober 2024 opgeheven.
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld. [1]
Eiser heeft op 21 oktober 2024 gronden ingediend. Het COa heeft op 22 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Het COa en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel
1. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 13 september 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen met een zeer grote impact. Volgens het COa zijn deze gedragingen, wat betreft aard en omvang, zodanig ernstig dat zij plaatsing in de HTL rechtvaardigen.
1.1.
Ten aanzien van de gedragingen met een zeer grote impact vermeldt het COa dat eiser op 11 september 2024 op de opvanglocatie in Vlissingen, op enig moment tijdens een ruzie met een medebewoner de waterkoker, die net had gekookt, heeft gepakt en kokend water over de medebewoner heeft gegooid. Deze actie heeft geleid tot ernstige verwondingen bij de medebewoner, die direct medische hulp heeft vereist, aldus de weergave van het COa.
1.2.
De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 13 september 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Ter zake wordt verwezen naar het plaatsingsbesluit van het COa van 13 september 2024 en het incident die daarin staat opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Het plaatsingsbesluit
Het incident zoals vastgelegd in het COa-dossier
2. Eiser betoogt dat het plaatsingsbesluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Uit het verslag van het COa blijkt dat wordt uitgegaan van de verklaringen van de medebewoners A en B, die stellen dat eiser kokend water over medebewoner A heeft gegooid. Eiser ontkent dit en geeft aan dat de waterkoker tijdens het gevecht omver is gevallen. Eiser stelt dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de verklaringen van A en B worden gevolgd en niet die van hemzelf. Volgens eiser zijn A en B met elkaar bevriend en heeft het COA ten onrechte deze verklaringen als betrouwbaar en geloofwaardig aangemerkt.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot de plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident. De stelling van eiser dat hij niet met kokend heet water heeft gegooid, maar dat de waterkoker tijdens het gevecht met zijn medebewoner omver is gevallen, is niet aannemelijk geworden. Deze verklaring strookt niet met de lezing van het slachtoffer en de getuige (medebewoning B). Dat deze personen met elkaar bevriend zijn brengt niet met zich dat aan die verklaringen minder waarde moet worden toegekend en moet worden uitgegaan van de lezing van eiser. Daarbij komt dat de lezing van eiser niet ondersteund wordt door de plekken waar het water is aangetroffen (muren en ramen) en de aard van de verwonding bij het slachtoffer (water in het oog). Het is dan ook voldoende aannemelijk dat de gedragingen, zoals door het COa beschreven en hiervoor onder 1.1 weergegeven, zich hebben voorgedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is het incident terecht aangemerkt als een incident met zeer grote impact en heeft het COa hierin terecht aanleiding gezien om over te gaan tot plaatsing van eiser in de HTL.
Lichter middel
3. Voorts betoogt eiser dat het COa onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er in het onderhavige geval niet is gekozen voor een lichter middel. De standaard overweging dat ‘de in dit gesprek door u gegeven zienswijze naar aanleiding van het voornemen u een maatregel op te leggen, geeft het COa geen aanleiding tot het innemen van een ander standpunt’ is onvoldoende. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats. [2]
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel uitgebreid en afdoende is gemotiveerd. Er is duidelijk beschreven wat er heeft plaatsgevonden en welke impact dit heeft gehad binnen het AZC. Het COa heeft terecht overwogen dat een lichtere maatregel onvoldoende recht zou doen aan de ernst van het incident. Daarnaast zou het de veiligheid niet kunnen waarborgen, geen effectieve gedragsverandering stimuleren en een onwenselijke situatie creëren waarin het vertrouwen in de veiligheid binnen de opvanglocatie verder onder druk komt te staan.
GZA akkoord
4. Eiser betoogt dat niet kan worden vastgesteld of het medisch advies van het GZA alle relevante omstandigheden van eiser in acht heeft genomen. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats [3] , en acht het besluit tot plaatsing dan ook onzorgvuldig voorbereid.
4.1.
De rechtbank constateert dat het GZA op 12 september 2024 akkoord heeft gegeven voor de plaatsing van eiser in de HTL. In dit akkoord is meegedeeld dat er geen medische belemmeringen zijn om de zorg in de HTL over te nemen. Nu eiser zelf geen medische omstandigheden heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende rekening is gehouden met de medische gesteldheid van eiser en heeft het COa hierin zorgvuldig gehandeld. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 december 2023 leidt niet tot een ander oordeel, nu in die zaak niet in geschil was dat eiser te kampen had met diverse en complexe medische en psychiatrische problemen, en het GZA twijfels had geuit over de plaatsing in de HTL.
Leefbaarheid en veiligheid
5. Eiser betoogt ten slotte dat zowel het plaatsingsbesluit als de HTL-maatregel onvoldoende wettelijke basis hebben en dat binnen de HTL onbevoegd geweld wordt gebruikt. Verder voert hij aan dat zijn recht op privéleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, is geschonden door de vergaande inbreuken op zijn vrijheid en privacy, waaronder cameratoezicht, een streng dagprogramma, beperkingen van fysieke vrijheid, verplichte gesprekken, bezoekbeperkingen en een meldplicht. Daarnaast verwijst eiser naar een artikel van A&MR, getiteld "Over geweldgebruik, de ROV-kamer en de vreemde wereld van boa’s," geschreven door de heer Verbaas, en naar de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 april 2023. [4]
5.1.
Ten aanzien van de leefbaarheid en veiligheid op de HTL verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 16 februari 2024. [5] In deze uitspraak heeft de meervoudige kamer van deze zittingsplaats bevestigd dat de HTL een vorm van vrijheidsbeperking is, en geen vrijheidsontneming. Ook is geoordeeld dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL niet zodanig zijn dat de opvang die aldaar wordt geboden in strijd is met de artikelen 3 en/of 8 van het EVRM [6] . In dit kader ziet de rechtbank in eisers betoog geen aanleiding voor een ander oordeel. Ten overvloede wijst de rechtbank ook op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 februari 2023, waarin is geoordeeld dat plaatsing in de HTL geen vrijheidsontneming is. [7]
Conclusie
6. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond
De vrijheidsbeperkende maatregel
7. Eiser betoogt dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet deugdelijk is gemotiveerd en dat de maatregel tegenstrijdigheden bevat. In het plaatsingsbesluit wordt overwogen dat er sprake is van een "beschikking B HTL-maatregel zonder eerdere incidenten." In de vrijheidsbeperkende maatregel wordt echter overwogen dat eiser betrokken is geweest bij meerdere incidenten, waardoor is besloten hem naar de HTL over te plaatsen. Er worden echter geen andere incidenten besproken in het dossier.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de tekst van de maatregel inderdaad melding maakt van meerdere incidenten. Anders dan door eiser wordt gesteld volgt hieruit niet dat de maatregel niet goed is gemotiveerd. Door de verwijzing in de vrijheidsbeperkende maatregel naar het plaatsingsbesluit, is namelijk voldoende duidelijk waar de vrijheidsbeperkende maatregel op is gebaseerd. Daarmee is de vrijheidsbeperkende maatregel voldoende gemotiveerd.
Conclusie
8. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier op 31 oktober 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/15655. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.38739.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 16 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7426.
3.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 27 december 2013, ECLI:NL:RBDHA:2023:20662.
4.Rb. Den Haag, zittingsplaats Roermond, 19 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5603.
5.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 16 februari 2024 , ECLI:RBDHA:2024:1889.
6.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
7.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079, bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3564.