ECLI:NL:RBDHA:2024:17620
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Somalische asielzoeker, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 12 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiser heeft aangevoerd dat Frankrijk handelt in strijd met de Opvangrichtlijn, omdat veel asielzoekers in Frankrijk geen opvang krijgen. Hij verwijst naar rapporten die aantonen dat asielzoekers die terugkeren naar Frankrijk vaak geen opvang ontvangen. Eiser stelt dat hij zelf ook geen opvang heeft gekregen en dat hij in een geïmproviseerd kamp verbleef. Hij betoogt dat de situatie in Frankrijk in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden gehanteerd.
De minister heeft in zijn reactie op de beroepsgronden van eiser gesteld dat, hoewel er problemen zijn met de opvang in Frankrijk, er geen bewijs is dat deze problemen zo structureel zijn dat er een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM bestaat bij overdracht aan Frankrijk. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser nagenoeg een herhaling zijn van eerdere zienswijzen en dat de minister voldoende gemotiveerd is ingegaan op de argumenten van eiser. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond en bevestigt het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen.