ECLI:NL:RBDHA:2024:17573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.19546
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het uitstel van vertrek op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het aan haar verleende uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiseres, die zwanger is, heeft bezwaar gemaakt tegen de duur van het verleende uitstel van vertrek. De minister heeft op 27 juni 2023 uitstel verleend van 3 juli 2023 tot zes weken na de bevalling, maar eiseres heeft bezwaar gemaakt omdat zij ook ernstige psychische problemen heeft en een langere periode van uitstel wenst. De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische problemen van eiseres en dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om haar standpunt in de bezwaarfase toe te lichten. De rechtbank concludeert dat de hoorplicht is geschonden, wat leidt tot een zorgvuldigheidsgebrek in de besluitvorming. Het bestreden besluit wordt vernietigd en de minister wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750.

De rechtbank benadrukt dat het horen van de vreemdeling essentieel is voor een volledige bestuurlijke heroverweging en dat de minister niet van deze hoorplicht had mogen afzien. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19546
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres,

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de Minister van Justitie en Veiligheid [1] ,
(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het aan haar verleende uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Het beroep richt zich tegen de duur van het verleende uitstel van vertrek.
1.1.
Bij besluit van 27 juni 2023 (primaire besluit) heeft de minister aan eiseres uitstel van vertrek verleend in verband met haar zwangerschap. Met het bestreden besluit op het bezwaar van eiseres van 3 mei 2024 heeft de minister het primaire besluit in stand gelaten. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling

2. De rechtbank beoordeelt het besluit van de minister waarin het bezwaar van eiseres tegen de inwilliging van haar aanvraag voor uitstel van vertrek ongegrond is verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is eerder besloten?
3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] in Colombo in Sri Lanka. Op 20 februari 2023 heeft de minister een aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. [2] Dit besluit geldt ook als terugkeerbesluit. Op grond van het terugkeerbesluit is het verblijf van eiseres in Nederland niet langer rechtmatig en moet zij uit Nederland vertrekken. Eiseres is in beroep gegaan tegen de afwijzing en het terugkeerbesluit. De rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard. [3] Ook het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank is ongegrond verklaard. [4]
Waar gaat deze zaak over?
4. Eiseres heeft op 23 april 2023 uitstel van vertrek gevraagd. [5] In het primaire besluit is aan eiseres vanwege haar zwangerschap uitstel van vertrek verleend van 3 juli 2023 tot zes weken na de datum van de bevalling. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de duur van het uitstel van vertrek en naar voren gebracht dat zij ook last heeft van ernstige psychische problemen en daarom aan haar uitstel voor vertrek had moeten worden verleend voor een langere periode.
4.1.
In het bestreden besluit heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet de gevraagde medische stukken heeft overgelegd. Hierdoor was de aanvraag niet compleet en kon het Bureau Medisch Advies (BMA) geen advies uitbrengen over de psychische problemen.
Heeft eiseres nog een procesbelang?
5. De minister heeft er tijdens de zitting op gewezen dat eiseres op 1 juni 2023 een nieuwe asielaanvraag heeft ingediend waarop nog niet is beslist en daarom momenteel sprake is van een lopende asielprocedure. Vanwege deze procedure is de werking van het eerder opgelegde terugkeerbesluit opgeschort en hoeft eiseres op dit moment niet te vertrekken. Als de nieuwe asielaanvraag wordt afgewezen en de werking van het terugkeerbesluit daarom niet langer wordt opgeschort, kan eiseres volgens de minister opnieuw om uitstel van vertrek vragen als daar op dat moment (nog steeds) aanleiding voor is. In dat geval zal de minister dat verzoek opnieuw moeten beoordelen. De minister stelt zich daarom primair op het standpunt dat eiseres geen belang (meer) heeft bij de onderhavige procedure. Het beroep dient daarom volgens de minister niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5.1.
De rechtbank deelt het standpunt van de minister niet. Eiseres probeert met het beroep te bereiken dat aan haar aan haar met terugwerkende kracht vanaf 3 juli 2023 voor een langere periode uitstel van vertrek wordt verleend. Eiseres heeft er daarbij terecht op gewezen dat de duur waarvoor uitstel van vertrek wordt verleend van belang kan zijn voor de aanvraag van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’. Uit artikel 3.46, vierde lid, van het Vreemdelingbesluit 2000 volgt namelijk dat eiseres eerder in aanmerking komt voor deze verblijfsvergunning als voor ten minste een jaar uitstel van vertrek is verleend. Daarmee is het procesbelang voor eiseres voldoende aangetoond. [6]
Had eiseres moeten worden gehoord in de bezwaarfase?
6. Eiseres stelt dat de minister haar in bezwaar had moeten horen. Volgens eiseres was daarvoor in dit geval aanleiding, omdat uit de overgelegde stukken blijkt dat eiseres kampt met depressie en suïcidaliteit, automutileert en suïcidepogingen heeft ondernomen. Zij wijst in dit verband op de verklaringen van de verloskundige, de huisarts en de praktijkondersteuner (POH) GGZ, waaruit volgt dat eiseres psychische klachten heeft. Volgens eiseres kan haar niet worden tegengeworpen dat zij nog geen verklaring van een GGZ-behandelaar heeft overgelegd, omdat zij veelvuldig is overgeplaatst en daardoor in afwachting was van het starten van de medische behandeling. Ten slotte heeft eiseres gevraagd om gehoord te worden naar aanleiding van het ingediende bezwaar.
6.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat in dit geval van horen kon worden afgezien op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister brengt naar voren dat schriftelijk bewijs van GGZ-behandelaars nodig is om het BMA te laten adviseren en eiseres voorafgaand aan het primaire besluit twee keer is gevraagd om de aanvraag aan te vullen met informatie van en over haar GGZ-behandelaar(s). De minister wijst daarbij op de brieven van 15 mei 2023 en 15 juni 2023 waarin eiseres een termijn is gegeven van twee weken om de aanvraag aan te vullen. Nu eiseres deze informatie ook in bezwaar niet heeft overgelegd, was er volgens de minister geen aanleiding om te horen. Daarbij stelt de minister zich op het standpunt dat het horen niet bedoeld is om een eerder verzuim (het niet tijdig leveren van voor de beoordeling benodigde informatie) te herstellen en dit ook niet kan herstellen, omdat schriftelijk bewijs nodig is.
6.2.
Op grond van artikel 7:2 van de Awb moet de minister een vreemdeling horen voordat hij op een bezwaarschrift beslist. Van deze hoorplicht in bezwaar mag alleen met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, wanneer er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de naar voren gebrachte bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit. Dit betekent volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022 [7] en de daarop gebaseerde Werkinstructie 2022/20 (WI 2022/20) van de minister dat op grond van het bezwaarschrift en wat daarbij is aangevoerd en overgelegd al meteen kan worden geconcludeerd dat dit redelijkerwijs het primaire besluit niet anders kan maken. Dit is volgens de WI 2022/21 het geval als alleen feiten en omstandigheden worden aangevoerd die al voorafgaand aan de bezwaarprocedure afdoende zijn onderzocht en zijn meegewogen in het bestreden besluit en daarover geen nieuwe argumenten of gezichtspunten naar voren worden gebracht. [8] In de situatie dat een vreemdeling in de bezwaarfase nog niet alle relevante informatie en bewijsstukken heeft overgelegd die van hem worden verlangd, of de situatie waarin er - om welke reden dan ook - nog onduidelijkheden over het te beoordelen feitencomplex bestaan, komt volgens de Afdeling bijzonder belang toe aan het uitgangspunt dat de vreemdeling wordt gehoord. De vraag of in een dergelijk geval afgezien kan worden van horen is volgens de Afdeling afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Relevante omstandigheden die daarbij moeten worden meegewogen zijn onder andere: [9]
- de mate waarin een vreemdeling gedurende de gehele procedure met de minister heeft gecommuniceerd over zijn pogingen om de verzochte informatie boven tafel te krijgen;
- de mate waarin een vreemdeling bereidwillig en actief de inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden bij het verkrijgen en tijdig aanleveren van die informatie;
- de aard van de ontbrekende informatie (of het bijvoorbeeld gaat om stukken die essentieel zijn voor de beoordeling van de aanvraag);
- of een vreemdeling in zijn bezwaarschrift expliciet heeft verzocht om een hoorzitting en concreet heeft aangegeven welk belang hij daarbij heeft;
- of een vreemdeling al eerder in de gelegenheid is gesteld om ontbrekende informatie alsnog aan te leveren, en
- of de vreemdeling concrete en onderbouwde redenen heeft gegeven waarom hij bepaalde informatie niet kan overleggen.
6.3.
De vuistregel bij deze beoordeling is volgens de Afdeling dat naarmate de belanghebbende meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover met de minister heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt hem uit te nodigen voor een hoorzitting. Als alle mee te wegen omstandigheden wijzen op een
twijfelgeval, moet een belanghebbende worden uitgenodigd voor een hoorzitting.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kon de minister in dit geval niet van horen afzien. Hiervoor is allereerst van belang dat eiseres in bezwaar feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die niet al voorafgaand aan de bezwaarprocedure afdoende zijn onderzocht en zijn meegewogen. De minister is in het primaire besluit namelijk helemaal niet ingegaan op de psychische problemen van eiseres. Eiseres heeft vervolgens in bezwaar aangevoerd dat de minister niet heeft onderkend dat psychische problemen mede aan haar aanvraag ten grondslag liggen, dat het aan de vele overplaatsingen van eiseres te wijten is dat de medische behandeling voor deze problemen nog niet was opgestart en daarom niet in de gevraagde informatie kon worden voorzien. Dit waren nieuwe argumenten of gezichtspunten, waarvan niet op voorhand, dus al meteen, kon worden gezegd dat deze redelijkerwijs het primaire besluit niet anders zouden kunnen maken.
6.5.
Ten aanzien van het standpunt van de minister dat de hoorzitting niet bedoeld is om een eerder verzuim te herstellen, wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling en de WI 2022/20. Daaruit volgt dat horen in de rede ligt als, zoals in dit geval, de vreemdeling in de bezwaarfase nog niet alle relevante informatie en bewijsstukken heeft overgelegd die van hem worden verlangd. Daarvoor gaven de concrete omstandigheden in dit geval ook aanleiding. Uit deze omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres voldoende inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover ook voldoende met de minister gecommuniceerd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres steeds toestemming heeft verleend om medische gegevens op te vragen bij haar behandelaars en namens haar verklaringen zijn overgelegd van de verloskundige en de huisarts waaruit blijkt dat eiseres in afwachting is van medische behandeling vanwege haar psychische problemen. Ook heeft eiseres verzocht om een hoorzitting en is de gevraagde informatie volgens de minister essentieel. Het feit dat de minister eiseres voorafgaand aan het primaire besluit al in de gelegenheid heeft gesteld om ontbrekende informatie alsnog aan te leveren en eiseres bij het verzoek om een hoorzitting niet concreet heeft aangegeven welk belang zij daarbij heeft is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een hoorzitting achterwege te laten. Daargelaten dat door de minister gestelde termijn voor het aanleveren van de gevraagde informatie nog niet was verstreken op het moment dat het primaire besluit werd genomen [10] , heeft eiseres meerdere keren duidelijk gemaakt dat en waarom nog niet in de gevraagde verklaring van de GGZ-behandelaar kon worden voorzien. Een gehoor had juist uitkomst kunnen bieden om ontbrekende informatie boven tafel te krijgen, of eventueel te zoeken naar oplossingen voor gerezen problemen. Onder deze omstandigheden had de minister eiseres dan ook moeten uitnodigen voor een hoorzitting.
6.6.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Gelet op de schending van de hoorplicht is er sprake van een zorgvuldigheidsgebrek in de besluitvorming. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking. De overige (juridisch inhoudelijke) beroepsgronden behoeven geen bespreking, zodoende gaat de rechtbank hier niet inhoudelijk op in.
7.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. De rechtbank oordeelt namelijk dat zij niet kan vaststellen dat eiseres door het horen in bezwaar niet is benadeeld. De rechtsgevolgen van het besluit kunnen ook niet in stand blijven. Het horen van de vreemdeling heeft namelijk tot doel dat de minister bij zijn besluit op bezwaar een volledige bestuurlijke heroverweging kan maken. Hoewel eiseres op de zitting de mogelijkheid heeft gehad om haar situatie en het feitencomplex toe te lichten, ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Dit doet in het geval van eiseres namelijk geen recht aan het op bestuurlijke heroverweging gerichte belang van horen in bezwaar.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 875 per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.Rechtbank Den Haag 28 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:16261.
4.ABRvS van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1707.
5.Op grond van artikel 64 Vw 2000.
6.Vgl. ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2195.
7.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, punt 6.1.
8.WI 2020/22, p. 2.
9.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, punt 5.2.; Nagenoeg dezelfde omstandigheden zijn opgenomen in de WI 2020/22, p. 3.
10.Het primaire besluit is genomen op 27 juni 2023, terwijl de hersteltermijn liep tot en met 29 juni 2023.