ECLI:NL:RBDHA:2024:17569
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidscriteria onder de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser, met de Turkse nationaliteit, had op 13 juli 2023 een verzoek om internationale bescherming ingediend in Oostenrijk, maar de minister heeft op 28 augustus 2024 besloten deze aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 3 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan drie maanden buiten het grondgebied van de EU-lidstaten is geweest. Eiser had aangevoerd dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn situatie toe te lichten, maar de rechtbank concludeert dat de minister voldoende vragen heeft gesteld tijdens het aanmeldgehoor. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen waarom hij niet in staat was om bewijs te leveren van zijn verblijf in Turkije.
Daarnaast heeft eiser betoogd dat hij bij terugkeer naar Oostenrijk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt, en de rechtbank oordeelt dat de minister geen aanleiding had om af te wijken van de gebruikelijke procedure.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.