ECLI:NL:RBDHA:2024:17548

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
23/7657
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek op basis van taalanalyse en contra-expertise

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar naturalisatieverzoek beoordeeld. Eiseres, die de Soedanese nationaliteit claimt, had een verblijfsvergunning onder de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet (Ranov) verkregen en diende op 23 december 2021 een verzoek tot naturalisatie in. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft dit verzoek afgewezen op 23 juni 2023, met een bevestiging van de afwijzing op 16 oktober 2023 na bezwaar van eiseres. De afwijzing was gebaseerd op twijfels over de identiteit en nationaliteit van eiseres, die voortkwamen uit een taalanalyse uitgevoerd in 2005, waaruit bleek dat eiseres niet eenduidig kon worden herleid tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Soedan. Eiseres voerde aan dat de taalanalyse niet meer relevant was, omdat deze al weerlegd was door een contra-expertise uit 2017, maar de rechtbank oordeelde dat de twijfels over haar identiteit niet waren weggenomen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er gerede twijfel bestond over de identiteit en nationaliteit van eiseres, en dat eiseres niet had aangetoond dat zij in bewijsnood verkeerde. De rechtbank oordeelde ook dat eiseres niet gehoord hoefde te worden, omdat haar bezwaar kennelijk ongegrond was. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en kreeg eiseres geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7657

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Houben).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar naturalisatieverzoek.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 23 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres geeft aan dat zij de Soedanese nationaliteit heeft. Eiseres heeft onder de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet (Ranov) een verblijfsvergunning gekregen. Op 23 december 2021 heeft eiseres een verzoek tot naturalisatie ingediend.
2.1.
Verweerder heeft eiseres verzoek afgewezen, omdat verweerder twijfels heeft over de Soedanese identiteit en nationaliteit van eiseres. Deze zijn ontstaan in de eerdere asielprocedure. Daarom heeft op 18 maart 2005 een taalanalyse plaatsgevonden. Uit het rapport van 13 juli 2005 blijkt dat eiseres eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Soedan. Eiseres heeft op 16 januari 2017 een contra-expertise laten doen. De conclusie uit dat rapport was dat eiseres mogelijk gesocialiseerd is in Soedan en dat het onwaarschijnlijk is dat eiseres gesocialiseerd is in Egypte. Op 6 december 2022 heeft het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) de contra-expertise beoordeeld. Uit hun rapport blijkt dat niet duidelijk is hoe de contra-expert heeft kunnen concluderen dat eiseres ‘mogelijk gesocialiseerd’ is in Soedan, terwijl de contra-expert ook vaststelt dat de spraak van eiseres tal van elementen bevat die niet behoren tot het Arabisch van Soedan. Verweerder concludeert dat de contra-expertise de taalanalyse niet weerlegt en de gerede twijfel blijft bestaan.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het besluit. Eiseres is van mening dat de taalanalyse uit 2005 geen twijfel aan de herkomst van eiseres rechtvaardigt. De taalanalyse is al weerlegd door de contra-expertise. Zo is de taalanalyse ruim zes jaar na aankomst in Nederland afgenomen. Ook zat eiseres, jong en nagenoeg analfabeet, in een opvang waar jongeren diverse varianten van de Arabische taal spraken. De herinterpretatie van de eerste analyse door TOELT heeft weinig waarde.
3.1.
Daarnaast heeft eiseres aangekaart dat zij vanwege het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel gehoord had moeten worden. Zo had zij informatie kunnen geven over de taalanalyses en haar levensloop. Ook had ze een zwaarwegend belang om in persoon gehoord te worden, want ze is niet vaardig in het schriftelijk overbrengen van argumenten, feiten en gedachten. Het horen door de rechtbank vormt geen vervanging voor het horen in de bezwaarfase.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het naturalisatieverzoek heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht verweerder verwachten dat eiseres de twijfel wegnam over haar identiteit en nationaliteit?
5. Met ingang van 1 november 2021 is de verzoeker die in 2007 of 2008 een Ranov-verblijfsvergunning heeft gekregen en meerderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht, vrijgesteld van het overleggen van een paspoort en een geboorteakte. [1] Gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit, bijvoorbeeld naar aanleiding van een taalanalyse of een leeftijdsonderzoek, kan een reden vormen voor afwijzing, ook als de verzoeker is vrijgesteld van het documentvereiste. [2] Uit de brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 7 juli 2021 [3] volgt namelijk dat, afgezien van het documentvereiste, de overige naturalisatievereisten onverminderd blijven gelden. Hieronder valt ook de bestaande regel dat, als de staatssecretaris twijfelt aan de gestelde identiteit of nationaliteit, hij het verzoek afwijst. Het is aan de verzoeker om deze twijfel weg te nemen. Dit kan bijvoorbeeld door een paspoort of andere identificerende documenten over te leggen.
5.1.
Zoals de hoogste bestuursrechter eerder heeft overwogen [4] is een advies van TOELT een deskundigenadvies aan de staatssecretaris voor de uitvoering van zijn bevoegdheden. De staatssecretaris mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de deskundige om een reactie op wat de betrokkene over het advies heeft aangevoerd. [5]
5.2.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het rapport taalanalyse en het weerwoord op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, dat de redeneringen daarin begrijpelijk zijn en dat de getrokken conclusies daarop aansluiten. Eiseres heeft weliswaar een contra-expertise laten uitvoeren, maar deze contra-expertise gaat niet in op al de argumenten gegeven in de taalanalyse en is bovendien op zijn beurt voldoende weerlegd door het weerwoord van TOELT. Wat eiseres naar voren heeft gebracht, doet geen afbreuk aan de door TOELT getrokken conclusies. Zij plaatst alleen een kanttekening bij de conclusie uit het eerste rapport over haar spraak, maar zij onderbouwt dat verder niet en gaat niet in op de weerlegging van dit argument door TOELT. Daarnaast gaat zij evenmin in op de andere conclusies, bijvoorbeeld over haar gebrek aan kennis over de Soedanese cultuur. Verweerder heeft daarom mogen concluderen dat de enkele stelling dat eiseres heeft gewoond in een opvang waar verschillende varianten van het Arabisch werden gesproken waardoor verklaarbaar zou zijn dat haar spraak niet eenduidig tot Soedan is te herleiden, onvoldoende is om de twijfels over haar identiteit en nationaliteit weg te nemen.
5.3.
De rechtbank concludeert dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat gerede twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van eiseres. Eiseres heeft die twijfel niet weggenomen, omdat zij geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit en nationaliteit.
Is sprake van bewijsnood?
6. De rechtbank is van mening dat verweerder kon concluderen dat geen sprake is van bewijsnood.
6.1.
Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [6] volgt dat de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, moet aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [7] dat het enkel zonder resultaat aanschrijven van de autoriteiten van een land, ontoereikend is voor het aannemen van bewijsnood.
6.2.
Verweerder heeft terecht overwogen dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten. Eiseres heeft niet concreet toegelicht welke stappen zij heeft gezet om de benodigde documenten te verkrijgen. Eiseres heeft verder ook niet aangetoond dat de Soedanese autoriteiten in het algemeen weigeren om dergelijke documenten af te geven vanwege de huidige situatie. Daarbij heeft eiseres ook geen recente bewijsstukken overgelegd van ondernomen pogingen om vervangende identiteitsdocumenten te verkrijgen. Dat eiseres vanwege de onveilige situatie in Soedan niet daarheen zou kunnen reizen, is in dit verband niet doorslaggevend omdat het volgens het ambtsbericht in bepaalde delen van Soedan nog wel mogelijk is om een paspoort aan te vragen bij het General Directorate for Passports and Migration. [8] Ook is niet gebleken dat eiseres met een vreemdelingenpaspoort geen (vervangende) geboorteakte of paspoort in Soedan of bij de Soedanese ambassade zou kunnen verkrijgen. [9]
Had verweerder eiseres moeten horen?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres niet hoefde te horen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
7.1.
Het horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarfase. Het bestuursorgaan kan van horen afzien om een aantal redenen. [10] Zo kan het bestuursorgaan van horen afzien als een bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat dit het geval is als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. [11]
7.2.
Verweerder heeft terecht overwogen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiser heeft namelijk in bezwaar geen nieuwe feiten, omstandigheden of argumenten aangevoerd die voor verweerder aanleiding hadden moeten vormen om eiseres te horen. Eiseres heeft alleen herhaald wat zij in haar zienswijze heeft aangevoerd en ging niet in op de reactie van verweerder in het primaire besluit op haar gronden. Gelet op wat hiervoor is overwogen, staat redelijkerwijs buiten twijfel dat het bezwaar niet kon slagen.
7.3.
De verwijzing van eiseres naar het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel verandert daar niets aan. Nog daargelaten dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie [12] volgt dat het bepalen van de vereisten voor de verkrijging van de nationaliteit behoort tot de bevoegdheid van elke lidstaat van de Europese Unie afzonderlijk en dus niet door het Unierecht wordt beheerst en dat geen sprake is van een belastend besluit, bestaat geen enkele aanwijzing dat sprake is van procedurele onzorgvuldigheden, die hebben gemaakt dat eiseres is beperkt in haar mogelijkheden om zich te verdedigen tegen het standpunt van verweerder.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.C. Korbee, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de Handleiding van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), paragraaf 3.5.5 van het beleid voor artikel 7 van de RWN.
2.Zie de Handleiding van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), paragraaf 3.5.1 van het beleid voor artikel 7 van de RWN.
3.Zie Kamerstukken II, 2020/21, 19 637, nr. 2757, pagina’s 6 en 7.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:197, onder 2.3.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1753, onder 4.1.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2474, onder 2.2.2.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:483, onder 3.1.
8.Zie de Afdeling Ambtsberichten,
9.Zie de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 april 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:1968.
10.Zie artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2564, onder 4.1.
12.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 20 februari 2001, ECLI:EU:C:2001:106 (